ECLI:NL:RBHAA:2005:AT2578

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
25 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/035563-04
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Verpalen
  • mrs. Terwiel-Kuneman
  • Kronenberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplichtigheid aan moord na levering van vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 25 maart 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan moord. De verdachte was benaderd door de hoofdverdachte met het verzoek om een vuurwapen te leveren. De verdachte heeft zonder enige terughoudendheid een pistool met bijbehorende kogels bij zijn zwager opgehaald en dit aan de hoofdverdachte overgedragen. De hoofdverdachte heeft vervolgens met dit wapen een persoon om het leven gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte geen opzet had om de hoofdverdachte middelen te verschaffen tot het plegen van een moord, en heeft hem daarom vrijgesproken van de primair ten laste gelegde medeplichtigheid aan moord.

De rechtbank overwoog dat de verdachte de hoofdverdachte al sinds zijn jeugd kende en dat deze hem had verteld het wapen nodig te hebben voor een bedreiging. De verdachte had echter verklaard dat hij nooit had gedacht dat de hoofdverdachte in staat zou zijn tot het plegen van een moord. Bovendien had de verdachte, na het leveren van het wapen, aan een neef verteld dat hij het pistool had gegeven aan de hoofdverdachte, die hem had verteld dat hij iemand bang wilde maken. De rechtbank concludeerde dat de verdachte geen wetenschap had van het voornemen van de hoofdverdachte om een moord te plegen, en dat hij geen opzet had op medeplichtigheid aan de moord.

De rechtbank heeft wel vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie, en heeft hem daarvoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de opgelegde straf. De benadeelde partij, die een vordering tot schadevergoeding had ingediend, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de schade niet rechtstreeks voortvloeide uit het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/035563-04
Uitspraakdatum: 25 maart 2005
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 maart 2005 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [verdachte] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
PRIMAIR
[hoofdverdachte] op of omstreeks 10 juli 2004 te Beverwijk opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft die [hoofdverdachte] met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meermalen op die [slachtoffer] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op 9 juli 2004 te Beverwijk en/of te Heemskerk opzettelijk middelen heeft verschaft door die [hoofdverdachte] een geladen vuurwapen ter beschikking te stellen;
SUBSIDIAIR
hij op of omstreeks 9 juli 2004 te Beverwijk en/of te Heemskerk een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte onder primair ten laste is gelegd.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Aan verdachte is medeplichtigheid aan moord ten laste gelegd op grond van het feit dat hij het vuurwapen met kogels heeft geleverd waarmee de hoofdverdachte het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de hoofdverdachte tegen verdachte heeft gezegd dat hij het wapen nodig had voor een bedreiging. Voorts kende verdachte de hoofdverdachte al sinds zijn jeugd, hij was immers de voetbaltrainer van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij de hoofdverdachte nimmer in staat had geacht tot het plegen van een moord. Daarnaast is komen vast te staan dat verdachte, nadat hij het vuurwapen aan de hoofdverdachte had geleverd, maar voorafgaand aan de moord, aan een neef heeft verteld dat hij het pistool aan de hoofdverdachte had gegeven, die hem had verteld dat hij er iemand bang mee wilde maken. De rechtbank is van oordeel dat verdachte bij het leveren van het wapen geen wetenschap van het voornemen van de hoofdverdachte heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, zodat hij geen opzet op medeplichtigheid aan de moord heeft gehad. De rechtbank acht aannemelijk dat de verdachte wellicht behulpzaam heeft willen zijn aan een bedreiging of soortgelijk feit, maar niet een bewuste bijdrage heeft willen leveren aan een moord. Het ten laste gelegde kan derhalve niet worden bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan in dier voege dat
SUBSIDIAIR
hij op 9 juli 2004 te Beverwijk en/of te Heemskerk een vuurwapen van categorie III voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen;
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
- Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
- Handelen in strijd met artikel 31, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie en van overige beslissingen
De officier van justitie heeft het onder primair tenlastegelegde feit bewezen geacht en een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 270 dagen, waarvan 111 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens heeft zij gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen voor zover deze betreft de kosten van de crematie.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en met name uit de bespreking aldaar van het vanwege Reclassering Nederland, Regio Alkmaar-Haarlem, uitgebrachte rapport van 8 oktober 2004 is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is door een bekende benaderd met het verzoek een vuurwapen te leveren. Hij heeft hiertoe, zonder enige terughoudendheid, een pistool met bijbehorende kogels bij zijn zwager meegenomen en dit aan de hem bekende man overgedragen.
Het voorhanden hebben en overdragen van vuurwapens vormt een grote bedreiging van de maatschappelijke veiligheid. Dat blijkt eens te meer uit het feit dat in de gegeven situatie met het door verdachte geleverde wapen een moord is gepleegd. De rechtbank neemt verdachte zijn lichtzinnige handelwijze dan ook ten zeerste kwalijk en is van mening dat een krachtige reactie op haar plaats is.
Op grond van het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat geen andere straf dan een die vrijheidsbeneming medebrengt, dient te worden opgelegd.
Vordering benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 77.586.20 ingediend tegen verdachte wegens immateriële en materiële schade die zij als gevolg van het tenlastegelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade niet rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal dan ook niet in de vordering kunnen worden ontvangen.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wet wapens en munitie: 26, 31 en 55.
8. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het hem onder primair tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Verpalen, voorzitter,
mrs. Terwiel-Kuneman en Kronenberg, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Berben,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 maart 2005.