Reg. nr: Awb 05 - 1006
Uitspraakdatum: 11 april 2005
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
(artikel 8:87 Algemene wet bestuursrecht)
op een verzoek tot opheffing of wijziging voorlopige voorziening
Stichting De Hoeksteen,
gevestigd te Haarlem,
verzoekster,
gemachtigde: mr. Ch.Y.M. Moons, advocaat te Amsterdam,
derde partijen,
1. gemeente Haarlem,
gemachtigde: mr. B.C. Romijn, advocaat te Haarlem,
2. de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
3. besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid 'MAB B.V.',
gevestigd te Den Haag,
gemachtigde: mr. M.H.J. van Driel, advocaat te Amsterdam.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij uitspraak van 17 december 2003 (registratienummer LJN AO0544 op www.rechtspraak.nl) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op verzoek van de gemeente Haarlem de opschorting van de werking van de op 13 augustus 2003 door het college van burgemeester en wethouders verleende sloopvergunningen, kenmerken BMA 2003/537 en BMA 2003/532, voor de panden Raaks 14/Zijlvest 25a (plaatselijk bekend als HBS-A), Jacobstraat 2 (plaatselijk bekend als de voormalige Mulo) en Oude Zijlvest 27/Gedempte Voldersgracht 2 (gelegen achter het pand plaatselijk bekend als HBS-B), opgeheven.
Bij brief van 21 maart 2005 heeft verzoekster zich tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek voornoemde opschorting van de werking van de op 13 augustus 2003 verleende sloopvergunningen ongedaan te maken.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 6 april 2005, alwaar namens verzoekster is verschenen M.J. Rietvink vice-voorzitter, bijgestaan door haar gemachtigde Ch.Y.M. Moons. Namens de gemeente Haarlem is verschenen mr. B.C. Romijn, gemachtigde. MAB B.V. heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.H.J. van Driel, gemachtigde en ing. E. Hofman, projectleider bij MAB B.V..
2.1. Bij besluiten van 17 april 2003 heeft de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna: de Staatssecretaris) de verzoeken om de hier in geding zijnde panden aan te wijzen als beschermd monument op grond van de Monumentenwet 1988 afgewezen. Hiertegen zijn bezwaarschriften ingediend.
2.2. Ingevolge artikel 5 Monumentenwet 1988 is, indien nog niet vaststaat dat inschrijving in het register niet zal plaatsvinden - bijvoorbeeld omdat zoals hier het geval is een beslissing op ingediende bezwaarschriften dient te worden genomen - bij sloop een vergunning benodigd ingevolge artikel 11 Monumentenwet 1988.
2.3. Bij besluit van 13 augustus 2003, kenmerk BMA 2003/537, heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) aan de gemeente Haarlem ingevolge artikel 11 Monumentenwet 1988, vergunning verleend voor de sloop van de panden Raaks 14/Zijlvest 25a, plaatselijk bekend als HBS-A, en Jacobstraat 2, plaatselijk bekend als de voormalige Mulo en zoals aangegeven op de bij het besluit gevoegde gewaarmerkte tekening nr. 02082.
Bij besluit van 13 augustus 2003, kenmerk BMA 2003/532, heeft het college aan de gemeente Haarlem ingevolge artikel 11 Monumentenwet 1988 vergunning verleend voor de gedeeltelijke sloop van de panden Oude Zijlvest 27/Gedempte Voldersgracht 2 (gelegen achter het pand plaatselijk bekend als HBS-B), zoals aangegeven op de bij het besluit gevoegde gewaarmerkte tekening nr. 02083.
2.4. Tegen voornoemde sloopvergunningen zijn bezwaarschriften ingediend. Gelet hierop wordt ingevolge artikel 16, zevende lid, Monumentenwet 1988 de werking van de sloopvergunningen van rechtswege opgeschort totdat deze onherroepelijk zijn geworden.
De gemeente Haarlem heeft zich gewend tot de voorzieningenrechter met het verzoek om opheffing van deze opschorting, teneinde te kunnen aanvangen met de sloop van de gebouwen. Bij eerdergenoemde uitspraak van 17 december 2003 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van de gemeente Haarlem toegewezen en de opschorting opgeheven.
2.5. Verzoekster heeft zich tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek voornoemde opheffing ongedaan te maken om zodoende de opschortende werking ten aanzien van de sloopvergunningen te herstellen.
2.6. De gemeente Haarlem heeft ter zitting betoogd dat verzoekster niet-ontvankelijk is in haar verzoek. Hij stelt daartoe dat de uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 december 2003 een eenmalige beslissing is die niet voor ongedaanmaking vatbaar is. Een dergelijke uitspraak van de voorzieningenrechter heeft, aldus de gemeente, niet de status van een voorlopige voorziening. Zo deze al wel vatbaar zou zijn voor wijziging dan wel opheffing stelt de gemeente dat, gelet op artikel 16, zevende lid, Monumentenwet 1988 alsmede de systematiek van de Monumentenwet 1988, slechts aan de vergunninghouder - in dit geval de gemeente Haarlem - de bevoegdheid toekomt om ongedaanmaking van de opheffing van de voorbescherming te verzoeken bij de voorzieningenrechter.
2.7. In artikel 16, zevende lid, Monumentenwet 1988 is bepaald dat de werking van de vergunning wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken, of indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist. De vergunninghouder kan de voorzieningenrechter van de rechtbank, onderscheidenlijk de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzoeken de opschorting op te heffen. Titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8:87 Awb luidt - voor zover hier van belang - als volgt;
1. De voorzieningenrechter kan, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
2. De artikelen 8:81, tweede, derde en vierde lid, en 8:82 tot en met 8:86 zijn van overeenkomstige toepassing. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan een verzoek om opheffing of wijziging eveneens worden gedaan door een belanghebbende die door de voorlopige voorziening rechtsreeks in zijn belang wordt getroffen, door het bestuursorgaan of door het beroepsorgaan.
3. ...
2.8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, mede uit oogpunt van behoorlijke rechtspleging, een redelijke uitleg van artikel 16, zevende lid, Monumentenwet 1988 gelezen in samenhang met artikel 8:87 Awb, ertoe leidt dat een belanghebbende bij een uitspraak ex artikel 16, zevende lid, Monumentenwet 1988 opheffing of wijziging van de uit die uitspraak voortvloeiende maatregelen kan vragen. Gelet hierop is verzoekster ontvankelijk in haar verzoek.
2.9. Bij voornoemde uitspraak van 17 december 2003 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er op dat moment onvoldoende aanknopingspunten waren voor het oordeel dat de besluiten van de Staatssecretaris in bezwaar geen stand zouden kunnen houden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het kader van het onderhavige verzoek geen argumenten zijn aangevoerd die aanleiding geven hierover thans anders te oordelen. Het feit dat de Staatssecretaris ruim de tijd neemt voor het beslissen op de ingediende bezwaarschriften biedt, zoals door verzoekster is betoogd, op zichzelf ook geen aanknopingspunt voor een dergelijk oordeel.
2.10. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat uit de uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2004 (registratienummer LJN AO2953 op www.rechtspraak.nl) blijkt dat deze het eerdere oordeel van de voorzieningenrechter deelt. De voorzitter heeft in rechtsoverweging 2.8 van voornoemde uitspraak namelijk geoordeeld dat niet aannemelijk is gemaakt dat de betreffende panden als mogelijke rijksmonumenten bescherming toekomt.
2.11. Gelet op het vorenoverwogene is er naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van nieuw gebleken feiten en omstandigheden die aanleiding geven voornoemde opheffing, bij uitspraak van 17 december 2003, ongedaan te maken. Het terughoudende beleid van de Staatssecretaris voor wat betreft de aanwijzing van beschermde monumenten op verzoek, zoals gepubliceerd in de Staatscourant, noopt ook niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook af.
2.12. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om het verzoek van de gemeente Haarlem om veroordeling van verzoekster in de proceskosten toe te wijzen.
wijst het verzoek om opheffing van de uitspraak ex artikel 16, zevende lid, Monumentenwet 1988 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 17 december 2003 (reg.nrs. Awb 03-1835 en 03-1840) af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.F.W. Brouwer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 april 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.