ECLI:NL:RBHAA:2005:AT4442

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
19 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
267702 VV EXPL 05-85
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet na vechtpartij tussen werknemers

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de naamloze vennootschap Spaarnelanden N.V. De werknemer is op 31 december 2004 in dienst getreden als chauffeur/belader en is op 5 januari 2005 betrokken geraakt bij een incident in de kantine van het bedrijf. Tijdens dit incident heeft [eiser] een collega, [collega], geslagen, wat resulteerde in een dubbele breuk van de linkeroogkas van de collega en een hersenschudding. Na het voorval is [eiser] op staande voet ontslagen door Spaarnelanden, die stelde dat er sprake was van een dringende reden voor het ontslag.

De werknemer heeft het ontslag aangevochten en stelde dat hem geen verwijt treft, omdat de collega hem eerst had geslagen. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat, ongeacht wie de eerste klap heeft uitgedeeld, [eiser] een alternatief had voor het slaan, zoals weglopen of het melden bij de leiding. De kantonrechter concludeert dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd is, omdat de werknemer niet op een proportionele manier heeft gereageerd op de situatie. De rechter heeft de vordering van [eiser] tot doorbetaling van loon afgewezen en de proceskosten voor rekening van [eiser] gesteld.

De kernvraag in deze procedure was of de rechter in een bodemprocedure zou oordelen dat het ontslag op staande voet nietig was. De kantonrechter heeft deze vraag ontkennend beantwoord, op basis van de vaststellingen dat de werknemer betrokken was bij een vechtpartij en dat dit een dringende reden voor ontslag op staande voet kan zijn. De rechter heeft vastgesteld dat Spaarnelanden voldoende duidelijkheid heeft gegeven over de redenen voor het ontslag en dat het verweer van [eiser] niet slaagde. De beslissing van de kantonrechter was om de gevorderde voorlopige voorziening te weigeren en [eiser] te veroordelen tot betaling van de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank Haarlem
sector kanton, locatie Haarlem
zaak/rolnummer: 267702/VV EXPL 05-85
datum uitspraak: 19 april 2005
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING
in de zaak van
[eiser]
te [woonplaats]
eisende partij
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. M.E.M. Vermeij
--tegen--
de naamloze vennootschap
SPAARNELANDEN N.V.
te Haarlem
gedaagde partij
hierna te noemen Spaarnelanden
gemachtigde mr. H. Oomen
De procedure
[eiser] heeft Spaarnelanden op 21 maart 2005 gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 april 2005, waarbij de gemachtigden zich hebben bediend van pleitnotities. Partijen hebben nog stukken in het geding gebracht.
De feiten
a. [eiser] is op 31 december 2004 in dienst getreden bij Spaarnelanden als chauffeur/belader bij de afdeling Reiniging, Afvalverwerking en Technische Dienst tegen een salaris van € 1.951,58 bruto per maand op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, te weten tot 1 mei 2005.
b. In de ochtend van 5 januari 2005 heeft een incident plaatsgevonden in de kantine van Spaarnelanden. Een collega van [eiser], [collega], heeft er een opmerking over gemaakt dat [eiser] met zijn vuilniswagen de spiegel van de vuilniswagen van [collega] zou hebben geraakt. Volgens [eiser] heeft [collega] hem een klap tegen zijn hoofd gegeven waardoor de basebalcap van zijn hoofd vloog, terwijl volgens [collega] hij een tikje op de klep van die basebalcap van [eiser] heeft gegeven.
c. Die middag zijn [collega] en [eiser] elkaar weer tegengekomen, ditmaal in het voorportaal van de kantine. [eiser] heeft [collega] geslagen met als gevolg dat de linkeroogkas van [collega] op twee plaatsen gebroken was. Ook is in het ziekenhuis geconstateerd dat [collega] een hersenschudding had opgelopen. Na het ziekenhuisbezoek heeft [collega] bij de politie aangifte gedaan van zware mishandeling door [eiser]. [eiser] is door de politie verhoord.
d. Spaarnelanden heeft [eiser] op 5 januari 2005 geschorst en zij heeft dat bij brief van dezelfde datum bevestigd. [collega] heeft van Spaarnelanden een officiële waarschuwing ontvangen.
e. Op 10 januari 2005 is [eiser] door Spaarnelanden gehoord. Van dat gesprek is op 11 januari 2005 een verslag opgemaakt, welk verslag door [eiser] is ondertekend. Bij brief van 19 januari 2005 heeft Spaarnelanden [eiser] op staande voet ontslagen. In die brief meldt Spaarnelanden dat [eiser] op 5 januari 2005 is geschorst wegens de ernstige mishandeling van [collega]. Verder verwijst Spaarnelanden daarin naar haar onderzoek dat op 14 januari 2005 is afgerond, het gesprek op 11 januari 2005 en het daarvan opgemaakte verslag. Spaarnelanden deelt [eiser] in die brief mee dat gelet op de ernst van de geconstateerde feiten zij besloten heeft [eiser] op staande voet te ontslaan.
f. [eiser] heeft bij brief van zijn raadsman van 3 februari 2005 de nietigheid van dat ontslag ingeroepen.
g. Ondanks daartoe te zijn aangemaand heeft Spaarnelanden [eiser] geen loon meer betaald vanaf 19 januari 2005.
De vordering
[eiser] vordert bij wijze van voorlopige voor-zie-ning (samenge-vat en na vermindering van eis) veroor-de-ling van Spaarnelanden tot doorbetaling van loon vanaf 19 januari 2005.
[eiser] stelt daartoe onder meer het volgende. Spaarnelanden heeft onvoldoende duidelijk aangegeven waarom zij [eiser] op staande voet heeft ontslagen. In de ontslagbrief rept Spaarnelanden wel van een ernstige mishandeling van een collega, een verslag van het gesprek op 10 januari en een onderzoek dat op 14 januari 2005 was afgerond, maar de bevindingen en overwegingen die tot het besluit tot ontslag hebben geleid zijn op geen enkele wijze onderbouwd. Van een dringende, laat staan onverwijld meegedeelde reden is dan ook geen sprake.
De afgelegde verklaring van [eiser] en de feitelijke gebeurtenissen kunnen het ontslag op staande voet niet dragen. Omdat het proces-verbaal van aangifte van [collega] pas een dag vóór de zitting is overgelegd, heeft [eiser] geen gelegenheid gehad om het proces-verbaal van zijn verhoor daartegenover te stellen, terwijl dat wel van belang kan zijn, omdat [collega] liegt.
De reactie van [eiser] die middag van de 5e januari 2005 is niet disproportioneel te noemen. [eiser] heeft [collega] weliswaar een klap gegeven die achteraf hard bleek te zijn aangekomen, maar die klap was een reactie op de klap die [collega] hem net daarvóór had gegeven, ná die klap op zijn hoofd eerder op de dag. Er is geen sprake van dat hij [collega] onverwacht van achteren heeft aangevallen, zoals [collega] heeft verklaard tegenover de politie.
Dat ontslag op staande voet is nietig en de arbeidsover-eenkomst loopt nog immer door. Spaarnelanden dient hem het loon door te betalen tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, zijnde 1 mei 2005.
Het verweer
Spaarnelanden heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil zal worden inge-gaan.
De beoordeling van het geschil
1. De kernvraag van deze procedure is of aan de hand van de thans bekende feiten en omstandigheden de verwachting gewettigd is dat de rechter, in een aan te spannen bodem-procedure, tot de slotsom zal komen dat het [eiser] op 19 januari 2005 gegeven ontslag op staande voet nietig is.
De kantonrechter is van oordeel dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord op grond van de volgende vaststellingen en overwegingen.
2. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft Spaarnelanden [eiser] voldoende en voldoende voortvarend duidelijk gemaakt om welke dringende reden hij werd ontslagen op staande voet. Op de dag van het incident zelf heeft zij hem meegedeeld dat hij vanwege betrokkenheid bij een vechtpartij werd geschorst. [eiser] was bekend met het onderzoek dat Spaarnelanden heeft ingesteld; zij heeft [eiser] immers over dat incident gehoord en een verslag daarvan opgemaakt, dat door [eiser] zelf is ondertekend. In de ontslagbrief wordt verwezen naar die schorsing wegens de ernstige mishandeling, het gesprek, het verslag daarvan en naar het op vrijdag 14 januari 2005 afgeronde onderzoek en het daarna genomen besluit tot ontslag op staande voet.
3. Wat die dringende reden zelf aangaat overweegt de kantonrechter als volgt.
Vast staat dat [eiser] [collega] op het werkterrein, bij de kantine, een klap heeft uitgedeeld die hard is aangekomen. Mishandeling van een medewerknemer kan een dringende reden zijn voor ontslag op staande voet.
[eiser] stelt dat zijn klap geen dringende reden oplevert, omdat hem daarvan geen verwijt kan worden gemaakt; hij reageerde immers slechts op de klappen van [collega], die hem eerst in de ochtend eenmaal op het hoofd had geslagen in een volle kantine en daarna eenmaal aan het begin van de middag in het portaal van de kantine.
Spaarnelanden voert daartegenover onder meer aan dat zelfs als [collega] de eerste klap(pen) zou hebben uitgedeeld, het voor haar onacceptabel is dat haar werknemers op de vuist gaan, en dan nog wel met zulke ernstige gevolgen. Ook tegen [collega] heeft Spaarnelanden maatregelen genomen, maar minder zwaar dan die tegen [eiser], onder meer omdat [collega] al 25 jaar bij haar in dienst is.
4. Ontslag op staande voet is in beginsel ook mogelijk als de werknemer geen verwijt treft. Het hangt dan af van de concrete omstandigheden van het geval of het verweer van de werknemer slaagt dat de voor het ontslag aangevoerde dringende reden niet toereikend is omdat die gedraging hem niet valt te verwijten.
5. In dit geval slaagt dat verweer van [eiser] dat hem geen verwijt treft, niet. Het staat weliswaar nu niet vast wie de eerste klap heeft uitgedeeld, maar wel dat [eiser] een alternatief had voor (terug)slaan. [eiser] had, als hij het eerst was geslagen, weg kunnen lopen zoals hij die ochtend nog wel had gedaan en hij had een klacht tegen [collega] in kunnen dienen bij de leiding, dit in plaats van die harde klap aan [collega] uit te delen. Dat hij toch voor het (terug)slaan heeft gekozen, kan hem naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter wel degelijk verweten worden.
Dat [collega] geen fraaie rol in het geheel heeft gespeeld kan zo zijn, maar ook tegen hem heeft Spaarnelanden maatregelen genomen die gelet op de omstandigheden van het geval Spaarnelanden passend achtte.
6. De slotsom luidt dat er voorshands vanuit moet worden gegaan dat [eiser] door Spaarnelanden is ontslagen vanwege een dringende onverwijld meegedeelde reden en dat dat ontslag stand zal houden. De op de nietigheid van dat ontslag gebaseerde vordering moet daarom worden afgewezen.
7. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
8. De proceskosten komen voor rekening van [eiser] omdat deze in het ongelijk is gesteld.
Beslissing
De kantonrechter:
- weigert de gevorderde voorlopige voorziening;
- veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Spaarnelanden tot en met vandaag worden begroot op € 180,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.