De in het vonnis d.d. 19 februari 2003 bepaalde comparitie van partijen heeft geen doorgang gevonden. De zaak is verwezen naar de parkeerrol, in verband met een over hetzelfde onderwerp als de onderhavige zaak ten overstaan van de kantonrechter te ’s-Gravenhage gevoerde procedure. Nadat die procedure was afgedaan, hebben partijen in de onderhavige procedures bovenvermelde aktes genomen en vonnis gevraagd.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweersproken inhoud van overgelegde producties, staat in dit geding het volgende vast:
a. Op 24 oktober 1996 is een overeenkomst tot stand gekomen tussen [JR] (hierna: [JR]) als lessee, Finata als lessor en Centraal als leverancier.
b. Namens Centraal is de overeenkomst ondertekend door de heer [R], die met [JR] heeft onderhandeld over de aanschaf van de Mercedes.
c. Op grond van de overeenkomst heeft Centraal aan Finata een auto, merk Mercedes (hierna: de Mercedes) in eigendom overgedragen.
d. Van de koopprijs van de Mercedes van fl. 100.000,- is door [JR] fl. 25.000,- aan Centraal betaald. Finata heeft het de overige fl. 75.000,- aan Centraal betaald.
e. Op grond van voormelde overeenkomst heeft Finata de Mercedes in lease verstrekt aan [JR], die aan Finata een maandelijkse leasetermijn verschuldigd werd.
f. Centraal heeft het kenteken voor de Mercedes aangevraagd. Het kenteken is op naam van [JR] gesteld. [R] heeft de kentekenbescheiden aan [JR] afgegeven.
g. Naast het kentekenbewijs deel I en deel II is [JR] in het bezit gesteld van het kentekenbewijs deel III.
h. In november 1997 heeft [JR] in het kader van aankoop van een andere auto bij Centraal de Mercedes aan Centraal verkocht. Het kentekenbewijs is op 13 november 1997 op naam van Centraal gesteld. Bij deze transactie is namens Centraal door de heer [L] gehandeld.
i. Vervolgens heeft Centraal de Mercedes aan een derde verkocht. Op 23 december 1997 is het kentekenbewijs van de Mercedes op naam van deze derde gesteld.
j. In de sub a. vermelde overeenkomst is, naast [JR], [JW] (hierna: [JW]) vermeld als lessee.
k. In 2003 heeft Centraal [JR] en [JW] gedagvaard voor de kantonrechter te ’s-Gravenhage, terzake niet nagekomen financiële verplichtingen uit hoofde van meergenoemde overeenkomst.
l. [JW] heeft in de procedure voor de kantonrechter te ’s-Gravenhage betwist dat de handtekening op het contract de hare is. Ter comparitie van 13 november 2003 heeft Finata onder meer gemeld dat zij niet kan bewijzen dat de handtekening op het leasecontract namens [JW] door [JW] gezet is, en dat zij geen concrete feiten of omstandigheden kan bewijzen waaruit anderszins volgt dat [JW] contractspartij van Finata is. Op grond hiervan heeft Finata de zaak met [JW] geschikt in die zin dat Finata heeft de door [JW] gemaakte kosten voldoet en de procedure tussen Finata en [JW] per 13 november 2003 is doorgehaald.
m. Bij vonnis d.d. 31 augustus 2004 heeft de kantonrechter te ’s-Gravenhage [JR] veroordeeld - kort gezegd - om aan Finata te betalen een bedrag van € 19.417,52, zijnde de restant kredietsom, te vermeerderen met rente en de proceskosten.
3. De vordering
Finata vordert, na bij akte haar eis te hebben vermeerderd, waartegen Finata zich niet heeft verzet, om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Centraal te veroordelen om aan Finata, tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van € 21.615,25, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding over € 19.417,52 tot de dag der betaling, met veroordeling van Centraal in de kosten van dit geding, daaronder begrepen een bedrag aan salaris voor de gestelde procureur en de verschuldigde BTW, des dat [JR] op grond van het vonnis van de kantonrechter te ’s-Gravenhage d.d. 31 augustus 2004 betalende Centraal zal zijn bevrijd.
Aan haar vordering legt Finata – samengevat – het volgende ten grondslag.
3.2.1 Het stond Centraal op 13 november 1997 niet vrij de Mercedes van [JR] te kopen en vervolgens te verkopen, omdat Centraal wist, althans behoorde te weten dat de auto in volle eigendom aan Finata toebehoorde. Centraal is dus niet te goeder trouw geweest bij de overdracht van de Mercedes door [JR] aan Centraal, omdat, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van Finata in haar akte d.d. 9 februari 2005, van Centraal verwacht mocht worden dat zij meer onderzoek deed dan zij heeft gedaan met betrekking tot de vraag of [JR] eigenaar was van de auto. Dit gelet op de op 24 oktober 1996 gesloten overeenkomst en omdat partijen in het verleden eerder met elkaar zaken hadden gedaan.
3.2.2 Weliswaar is het in het kader van een transactie zoals die op grond van de overeenkomst d.d. 24 oktober 1996 mogelijk dat de financier als eigenaar van de betreffende auto het kentekenbewijs deel III onder zich houdt, maar volgens Finata was het aan Centraal, dat eerder met Finata zaken had gedaan, bekend dat Finata in een geval als het onderhavige nooit het kentekenbewijs deel III onder zich houdt. Finata laat, zoals te doen gebruikelijk, de tenaamstelling van het kenteken over aan de leverancier van de auto, zodat zij, Finata, gevrijwaard blijft van alle administratieve beslommeringen met betrekking tot de auto.
3.2.3 Door zonder nader onderzoek te hebben verricht in november 1997 de Mercedes van [JR] te kopen en vervolgens te verkopen, heeft Centraal, aldus Finata, onrechtmatig gehandeld, zodat zij naast [JR] aansprakelijk is voor de door Finata geleden schade, bestaand in hetgeen waartoe [JR] veroordeeld is te betalen aan Finata, waarvoor [JR] geen verhaal biedt. Daarnaast is in het gevorderde een bedrag van € 1.926,28 aan buitengerechtelijke incassokosten begrepen, en een bedrag van € 271,45 aan opeisbare rente per datum van dagvaarden.
4. Het verweer
Centraal heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal, voorzover van belang, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
5. Beoordeling van het geschil
Gelet op de vaststaande feiten met betrekking tot de overeenkomst van 24 oktober 1996 en de wijze waarop daaraan uitvoerig is gegeven, alsmede gelet op de verkoop van de Mercedes door [JR] aan Centraal in november 1997 en het door Finata gestelde dient beoordeeld te worden - en in zoverre worden de door Finata aangevoerde rechtsgronden aangevuld - of Centraal met betrekking tot de overdracht van de Mercedes in november 1997 als te goeder trouw moet worden aangemerkt in de zin van de artikelen 3:86 en 3:11 Burgerlijk Wetboek (BW).
Nu vast staat dat, toen [JR] de Mercedes aan Centraal overdroeg, Finata de eigenaar van de Mercedes was en niet [JR], was [JR] niet bevoegd om de Mercedes aan Centraal over te dragen. De overdracht van de Mercedes door [JR] aan Centraal is op grond van het bepaalde in de artikelen 3:86 en 3:11 BW niettemin rechtsgeldig, wanneer Centraal geen kennis droeg van het feit dat [JR] geen eigenaar was van de auto, en dat feit ook niet behoorde te kennen. In dat geval dient Centraal als te goeder trouw te worden aangemerkt. Daarbij is voorts van belang, gelet op het bepaalde in artikel 3:11 BW, laatste zin, dat de onmogelijkheid van onderzoek niet belet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen.
Naast het voorgaande dient, gelet op de grondslag van de vordering, als uitgangspunt dat de verkrijger van een tweedehands auto, bij betwisting van zijn goede trouw, dient te stellen dat hij tenminste de autopapieren (het kentekenbewijs en de kopie van deel III van het kentekenbewijs) heeft onderzocht met het oog op de bevoegdheid van zijn voorman (HR 4 april 1986 NJ 1986/810).
Centraal heeft onder meer gesteld dat, omdat [JR] in november 1997 in het bezit was van het overschrijvingsbewijs (kentekenbewijs deel III) behorende bij de Mercedes, zij er niet op bedacht is geweest dat de eigendom van de Mercedes bij een ander zou kunnen liggen. Uit deze stelling volgt, en door Finata is niet betwist, dat Centraal bij de overdracht van de Mercedes van [JR] op 13 november 1997 heeft onderzocht of het kentekenbewijs deel III op naam van [JR] stond. Derhalve dient er, gelet op de hiervoor sub 5.3 weergegeven regel, in beginsel van uit te worden gegaan dat Centraal met betrekking tot de overdracht van de Mercedes op 13 november 1997 te goeder trouw was. Dit behoudens door Finata te stellen en, bij voldoende betwisting, te bewijzen bijzondere omstandigheden op grond waarvan Centraal, ondanks het voorgaande, niet te goeder trouw moet worden geacht omdat die omstandigheden bij Centraal goede rede tot twijfel aan de beschikkingsbevoegdheid van [JR] ten tijde van de overdracht van de Mercedes op 13 november 1997 hadden moeten doen ontstaan.
Dat bij Centraal op 13 november 1997, ondanks het onderzoek naar het kentekenbewijs, gerede twijfel als bedoeld in artikel 3:11 BW had moeten bestaan naar de beschikkingsbevoegdheid van [JR], kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd. Hiertoe is het volgende redengevend.
5.5.1 Met de overdracht van de Mercedes aan [JR], met afgifte van de kentekenbewijzen, had Centraal aan al haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst d.d. 24 oktober 1996 voldaan. Die overeenkomst schept niet een verplichting om met betrekking tot dergelijke transacties een lijst of register bij te houden met betrekking tot de eigendom van aldus verkochte auto’s. Een dergelijke verplichting kan ook niet op andere gronden worden aangenomen. Aldus kan de betrokkenheid van Centraal bij de overeenkomst d.d. 24 oktober 1996 er niet toe leiden dat (werknemer [L] van) Centraal in november 1997 op de hoogte had behoren te zijn van het feit dat [JR] niet de eigenaar van de Mercedes was. Voor nader onderzoek naar de beschikkingsbevoegdheid van [JR] bestond in zoverre derhalve geen aanleiding.
5.5.2 Dat partijen eerder met elkaar zaken hebben gedaan kan zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet tot het oordeel leiden dat Centraal op de onbevoegdheid van [JR] bedacht had dienen te zijn, reeds omdat niet gesteld of gebleken is dat bij eerdere transacties een zelfde soort overeenkomst als die van 24 oktober 1996 is gesloten. Daarenboven heeft Centraal gemotiveerd bestreden dat tussen partijen een bestendige handelsrelatie bestond. Centraal heeft op dit punt aangevoerd en met stukken onderbouwd dat de gebruikelijke gang van zaken bij haar vaste kredietverlener, Mercedes Benz Credit, in een geval als het onderhavige aldus is, dat kopieën van het kentekenbewijs deel I en deel II en het originele kentekenbewijs deel III dienen te worden verzonden aan Mercedes Benz Credit. Aldus, zo begrijpt de rechtbank, beschikt de lessee/huurkoper van de auto niet over het kentekenbewijs deel III. Ook gelet op deze, voor Centraal gebruikelijke, werkwijze hoefde Centraal er niet op bedacht te zijn dat [JR] niet de eigenaar van de Mercedes was.
5.5.3 Andere omstandigheden op grond waarvan Centraal meer onderzoek naar de beschik-kingsbevoegdheid van [JR] had dienen te doen, zijn door Finata niet gesteld en ook niet anderszins gebleken. Aan de vraag of nader onderzoek mógelijk was kan derhalve worden voorbijgegaan.
Naast het voorgaande wordt overwogen dat, naar Centraal terecht heeft gesteld, Finata door het ter beschikking (laten) stellen van een overschrijvingsbewijs aan de kredietnemer, willens en wetens het risico neemt dat deze de betreffende auto verkoopt en overdraagt aan een derde, zonder dat de kredietnemer de eigendom van de betreffende auto heeft gekregen, omdat hij zijn financiële verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen. Dit laatste betreft eveneens een door Finata willens en wetens genomen risico. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze risico’s niet door Finata worden afgewenteld op Centraal door aan Centraal de aanvraag en tenaamstelling van het kenteken over te laten, zonder dat het kentekenbewijs deel III op naam van Finata wordt gesteld. In dit kader heeft Centraal met recht aangevoerd dat [JR] de Mercedes ook aan een ander dan Centraal te koop had kunnen aanbieden, in welk geval op die andere verkrijger, behoudens bijzondere omstandigheden, evenmin de plicht rust om meer onderzoek te doen dan dat naar de autopapieren.
Het voorgaande klemt temeer nu (naar tussen partijen vast staat) sinds 1995 de mogelijkheid bestaat om bij de tenaamstelling van een kenteken een melding in een zogeheten hulpregister bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW) te laten plaatsen, zodat bekend is dat een ander dan de kentekenhouder de eigenaar van de betreffende auto is. Bij een kentekennummer dat in het hulpregister is geplaatst, komt dan de status RTL (Registratie Tenaamstelling Leasemaatschappijen) te staan. Van deze mogelijkheid heeft Finata geen gebruik gemaakt. Finata heeft de stelling van Centraal, dat zij niet bevoegd is een dergelijke melding te doen, omdat deze dient te worden gedaan door de financier, niet betwist. Aldus kan onbesproken blijven welke gevolgen die melding in het onderhavige geval zou hebben gehad.
Op grond van het voorgaande dient de vordering te worden afgewezen en behoeven de overige weren van Centraal geen bespreking.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal Finata worden veroordeeld in de kosten van het geding.