ECLI:NL:RBHAA:2005:AT7189

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04 - 1606 AOW H
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.C.M. Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van geregistreerd partnerschap in relatie tot AOW-uitkering

In deze zaak heeft eiser, die een geregistreerd partnerschap is aangegaan, een beroep ingesteld tegen een besluit van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) inzake zijn AOW-uitkering. De SVB had eiser meegedeeld dat hij met ingang van september 2003 in aanmerking komt voor een AOW-uitkering van € 627,04 bruto per maand, maar had hem niet als ongehuwd aangemerkt, omdat hij een geregistreerd partnerschap had. Eiser stelde dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn partner en daarom als ongehuwd moet worden beschouwd volgens de AOW-regelgeving.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en zijn partner, zowel voor als na het aangaan van hun geregistreerd partnerschap, gescheiden huishoudingen hebben gevoerd. De rechtbank oordeelde dat de SVB ten onrechte had geoordeeld dat eiser niet als ongehuwd kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft de SVB opgedragen om het bestreden besluit te vernietigen en opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser. Tevens is de SVB veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser, die in totaal € 644,00 bedragen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om de feitelijke woonsituatie en de intenties van de partners in overweging te nemen bij de beoordeling van de status van geregistreerd partnerschap in relatie tot AOW-rechten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat eiser als duurzaam gescheiden levend van zijn partner moet worden aangemerkt, wat betekent dat hij recht heeft op de AOW-uitkering voor ongehuwden.

Uitspraak

reg. nr: Awb 04 - 1606 AOW H
uitspraakdatum: 9 mei 2005
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. M.J. Dekker, advocaat te Haarlem,
-- tegen --
het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB),
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 29 augustus 2003 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij met ingang van september 2003 in aanmerking komt voor uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ten bedrage van € 627,04 bruto per maand.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 15 september 2003 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 20 augustus 2004 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 17 september 2004, aangevuld bij brief van 20 oktober 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 15 april 2005, alwaar eiser in persoon is verschenen en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J.Y. van den Berg, werkzaam bij de Sociale Verzekeringsbank te Leiden.
2. Overwegingen
2.1. Op 7 mei 2003 heeft eiser zijn AOW-pensioen aangevraagd. Bij het aanvraagformulier heeft hij een bijlage gevoegd, waarop hij heeft aangegeven dat hij op 30 mei 2000 een geregistreerd partnerschap is aangegaan met [partner], wonende [adres]. Eiser heeft voorts aangegeven dat hij niet samenwoont met zijn partner en dat dit blijkt uit het feit dat zij geen gezamenlijke huishouding voeren, ieder hun eigen woning hebben, ieder hun eigen belastingaangifte doen en ieder er hun eigen administratie op na houden. Naar aanleiding van het aanvraagformulier heeft verweerder een buitendienstrapport d.d. 22 augustus 2003 opgemaakt. Uit dit rapport komt naar voren dat eiser en zijn partner het geregistreerde partnerschap voornamelijk zijn aangegaan om te voorkomen dat bij overlijden van één van hen successierechten over de nalatenschap dienen te worden betaald. Tevens blijkt uit het rapport dat eiser en zijn partner nooit hebben samengewoond en dat er geen financiële verplichtingen over en weer bestaan. Bij besluit van 29 augustus 2003 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij in aanmerking komt voor een AOW-pensioen van € 627,04 per maand, berekend naar de norm van het voor gehuwden geldende pensioenbedrag. Tevens heeft verweerder meegedeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor een toeslag, omdat zijn partner eigen inkomsten heeft. Nadat eiser tegen dit besluit bezwaar had gemaakt, heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2.2. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser geen recht heeft op het voor ongehuwden geldende pensioenbedrag, omdat hij een geregistreerd partnerschap - hetgeen wettelijk is gelijkgesteld aan een huwelijk - is aangegaan en niet kan worden gezegd dat beide partners duurzaam gescheiden van elkaar leven. Hiertoe heeft verweerder redengevend geacht dat de partners de weekenden bij elkaar doorbrengen en dat hierdoor een zekere mate van financiële verstrengeling is opgetreden. Daarnaast is het van belang dat eiser heeft aangegeven dat hij en zijn partner elkaar over en weer verzorgen bij ziekte. Op grond van het voorgaande heeft verweerder zijn primaire beslissing gehandhaafd.
2.3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij heeft zich in beroep onder meer op het standpunt gesteld dat verweerder in de onderhavige zaak een onjuiste uitleg heeft over het begrip 'duurzaam gescheiden leven' en dat hij de feitelijke situatie niet juist heeft gewaardeerd. De jurisprudentie gaat er naar de mening van eiser van uit dat er een (echtelijke) samenleving heeft moeten bestaan, voordat er sprake kan zijn van een verbreking van die samenleving en duurzaam gescheiden leven. Aangezien eiser nooit met zijn partner heeft samengewoond, past verweerder een verkeerd criterium toe op de feitelijke situatie. Uitgangspunt zou moeten zijn dat er tussen eiser en zijn partner nooit een gemeenschappelijke huishouding heeft bestaan en ook niet bestaat en daarom dient eiser als alleenstaande te worden aangemerkt, aldus eiser.
2.4. In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of verweerder terecht en op goede gronden heeft beslist eiser een AOW-pensioen toe te kennen op basis van het voor gehuwden geldende pensioenbedrag. De rechtbank overweegt als volgt.
2.5. Ingevolge artikel 1, tweede lid, aanhef en onder d, van de AOW wordt voor de toepassing van die wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten met een gehuwde gelijk gesteld de als partner geregistreerde. Het derde lid, aanhef en onder b van dit artikel bepaalt dat als ongehuwd mede wordt aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
2.6. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of eiser als ongehuwd is aan te merken, omdat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn partner in de zin van de laatst vermelde bepaling. Blijkens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is van duurzaam gescheiden leven sprake indien ten aanzien van gehuwden de toestand is ontstaan dat, na de door beiden of één van hen gewilde verbreking van de echtelijke samenleving, ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand voor hun beiden, althans door één van hen, als bestendig is bedoeld. Voorts heeft de CRvB in zijn rechtspraak tot uitdrukking gebracht dat in het algemeen kan worden aangenomen dat na het sluiten van een huwelijk of het aangaan van een geregistreerd partnerschap de betrokkenen de intentie hebben een echtelijke samenleving - al dan niet op termijn - aan te gaan, maar dat het niet is uit te sluiten dat onder omstandigheden vanaf de huwelijksdatum van duurzaam gescheiden leven kan worden gesproken, mits dat ondubbelzinnig uit de feiten en omstandigheden blijkt. Aldus kunnen geregistreerde partners als duurzaam gescheiden levend worden aangemerkt, indien er sprake is van een door (één of beide) partners gewilde en als bestendig bedoelde situatie, waarbij de feitelijke toestand uitwijst dat beiden ieder afzonderlijk hun eigen leven (blijven) leiden.
2.7. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting acht de rechtbank het aannemelijk dat eiser en zijn partner zowel voor als na het aangaan van hun partnerschap gescheiden huishoudingen hebben gevoerd in hun eigen woningen. Zij hebben feitelijk nooit in dezelfde woning samengeleefd en zijn volgens eiser ook niet voornemens daar verandering in te brengen. Hetgeen verweerder in beroep naar voren heeft gebracht acht de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Aan de omstandigheid dat eiser en zijn partner in de weekenden bij elkaar verblijven en dat zij elkaar verzorgen bij ziekte, kan de rechtbank niet die betekenis toekennen die verweerder daaraan toegekend wenst te zien. Hierbij is in aanmerking genomen dat eiser ter zitting heeft verklaard dat 'het verzorgen bij ziekte' voortkomt uit moreel fatsoen en dat hij ook buren en kennissen op diezelfde manier 'verzorgt' bij ziekte. Er is dan sprake van boodschappen doen voor de ander - op kosten van die ander -, medicijnen halen en dergelijke. De rechtbank vermeldt in dit verband nog dat eiser heeft aangegeven, en verweerder dit in het buitendienstrapport heeft bevestigd, dat alle financiële zaken gescheiden zijn. Dit geldt volgens eiser ook voor boodschappen en eventuele gezamenlijke vakanties. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij en zijn partner ongeveer éénmaal in de week samen eten en dat zij elkaar in het weekend zien, maar dat zij niet bij elkaar wonen. De gedingstukken bevatten geen aanwijzingen om aan te nemen dat de feitelijke woonsituatie anders is dan eiser heeft verklaard. Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder eiser als duurzaam gescheiden levend van zijn partner had dienen aan te merken. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, kan het bestreden besluit geen stand houden.
2.8. Het beroep is mitsdien gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder zal, met inachtneming van deze uitspraak, opnieuw dienen te beslissen op het bezwaar van eiser van 15 september 2003.
2.9. De rechtbank acht voorts termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling ten laste van verweerder. De rechtbank stelt vast dat namens eiser een beroepschrift is ingediend en dat hij door zijn gemachtigde is bijgestaan ter zitting. Hiervoor worden in totaal twee punten toegekend. De vergoeding per punt bedraagt € 322,-. Het gewicht van de zaak wordt gemiddeld geacht, waarbij een wegingsfactor 1 behoort. De proceskostenvergoeding bedraagt derhalve in totaal € 644,00.
3.Beslissing
De rechtbank
3.1. verklaart het beroep gegrond;
3.2. vernietigt het bestreden besluit van 20 augustus 2004;
3.3. veroordeelt het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,00, te betalen door de Sociale Verzekeringsbank aan eiser;
3.4. gelast dat de Sociale Verzekeringsbank het door eiser betaalde griffierecht van € 37,00 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J. van der Putte als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2005.
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.