ECLI:NL:RBHAA:2005:AT7925

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
22 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
264634
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindigingsovereenkomst en vorderingsrecht in schuldsaneringsregeling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 22 juni 2005, is de bewindvoerder mr. Victor Ele de Haas, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling van eiser, een vordering gestart tegen de besloten vennootschap Montagebedrijf Van Duijn B.V. De vordering betreft een ontbindingsvergoeding van €5.357,20 die aan eiser is toegekend bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De bewindvoerder stelt dat Van Duijn in gebreke is gebleven met de uitbetaling van deze vergoeding en vordert daarnaast buitengerechtelijke incassokosten van €950,00 en wettelijke rente vanaf 10 oktober 2004.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de bewindvoerder geen vorderingsrecht heeft op de ontbindingsvergoeding, omdat deze vergoeding niet in de boedel valt. Dit is gebaseerd op artikel 295 lid 4 sub a van de Faillissementswet, dat bepaalt dat goederen die de schuldenaar verkrijgt tijdens de schuldsaneringsregeling buiten de boedel blijven, mits de tegenprestatie niet ten laste van de boedel komt. De kantonrechter oordeelt dat de overeenkomst tussen eiser en Van Duijn is gesloten tijdens de schuldsaneringsregeling en dat de vergoeding is verrekend met een schuld van eiser aan Van Duijn.

Daarom heeft de kantonrechter de vordering van de bewindvoerder afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van de procedure, die zijn begroot op €540,00 aan salaris voor de gemachtigde van Van Duijn. De uitspraak benadrukt de belangrijke juridische overwegingen rondom de rechten van de bewindvoerder en de gevolgen van overeenkomsten die tijdens de schuldsaneringsregeling worden gesloten.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
sector kanton, locatie Haarlem
zaaknummer: 264634
datum vonnis: 22 juni 2005
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER TE HAARLEM
in de zaak van:
mr. Victor Ele de Haas, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling van [eiser],
te [woonplaats],
EISER,
hierna: de bewindvoerder, respectievelijk [eiser],
gemachtigde C.Th. Snijder,
--tegen--
de besloten vennootschap MONTAGEBEDRIJF VAN DUIJN B.V.,
te IJmuiden, gemeente Velsen,
GEDAAGDE,
hierna: Van Duijn,
gemachtigde mr. M.H. Godthelp.
1. Het verloop van de procedure
Voor de loop van het geding verwijst de kantonrechter naar de volgende stuk-ken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te beschouwen:
- de dagvaarding van 14 februari 2005, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het door de kantonrechter tussen partijen gewe-zen en op 6 april 2005 uitgesproken tussenvonnis,
- de aantekeningen van de griffier van de ingevolge dat vonnis op 26 mei 2005 gehouden comparitie van partijen.
2. De vordering
2.1 De bewindvoerder vordert betaling van €5.357,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2004, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten ad €950,00.
2.2 De bewindvoerder heeft het volgende aan zijn vordering ten grond-slag gelegd:
Van Duijn is in gebreke gebleven met de uitbetaling van de vergoeding ad €5.357,20 bruto die aan [eiser] is toegekend bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Door ondanks aanmaning met betaling in gebreke te blijven, heeft Van Duijn de bewindvoerder genoodzaakt zijn vordering ter incasso uit handen te geven. De bewindvoerder heeft daardoor vermogensschade geleden, bestaande uit de buitengerechtelijke incassokosten ten belope van €950,00. Van Duijn dient deze kosten naar redelijkheid en billijkheid aan de bewindvoerder te voldoen.
Voorts is Van Duijn de wettelijke rente verschuldigd geworden vanaf 10 oktober 2004.
3. Het verweer
Van Duijn heeft de vordering gemotiveerd weersproken. Op het verweer zal, voor zover relevant, bij de beoordeling van het geschil nader worden ingegaan.
4. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweerspro-ken inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partij-en het volgende vast:
a. Bij vonnis van 31 oktober 1996 is [eiser] in staat van faillissement verklaard.
b. [eiser] is op 31 augustus 1998 in dienst getreden van Van Duijn. [eiser] was laatstelijk werkzaam als kozijnen monteur.
c. Bij vonnis van 7 juni 2001 heeft de arrondissementsrechtbank te Alkmaar het faillissement van [eiser] opgeheven en per dezelfde datum de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [eiser] uitgespro-ken met benoeming van mr. V.E. de Haas tot bewindvoerder.
d. Op 27 september 2002 hebben [eiser] en Van Duijn een vaststellingsover-eenkomst gesloten waarin onder meer het volgende is opgenomen:
In aanmerking nemende dat:
Partijen (…) vaststellen dat het in het belang van beide partijen is dat de arbeids-overeenkomst wordt ontbonden per 1 november 2002.
[eiser] van Van Duijn een geldlening heeft ontvangen, waarvoor hij een res-tant hoofdsom verschuldigd is van €4.193,07 exclusief rente.
[eiser] een negatief saldo ten behoeve van vakantiebonnen ad 2,85 dagen (22,14 uur) heeft. Dit tekort komt overeen met een bedrag van €330,55.
[eiser] eventueel in aanmerking zou kunnen komen voor een ontslagvergoe-ding.
Van Duijn dit bedrag niet zal uitkeren, doch zal verrekenen met de openstaande schuld van [eiser] aan Van Duijn. De te verrekenen schuld van [eiser] aan Van Duijn wordt derhalve vastgesteld gelijk aan het netto bedrag aan eventuele ontslagvergoeding.
De vergoeding slechts “op papier” bestaat en [eiser] geen bedrag zal worden uitgekeerd.
Komen overeen als volgt:
(…)
4. Indien de kantonrechter anders beslist dan in deze vaststellingsovereenkomst is overeengekomen, doen partijen hierdoor onherroepelijk afstand van hun rechten uit hoofde van de beslissing van de kantonrechter en zal de onderha-vige overeenkomst tussen partijen maatgevend zijn.
a. Bij beschikking van 30 september 2002 heeft de kantonrechter te Haarlem de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 1 november 2002 onder toekenning aan [eiser] van een vergoeding van €5.357,20 bruto.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Van Duijn heeft onder meer als verweer aangevoerd dat uit artikel 295 lid 4 sub a. Fw blijkt dat de bewindvoerder geen vordering op Van Duijn heeft. De kantonrechter overweegt daaromtrent het volgende.
5.2 Op grond van die wetsbepaling blijven buiten de boedel de goederen die [eiser] anders dan om niet verkrijgt krachtens een tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling tot stand gekomen overeenkomst indien de met die verkrijging samenhangende prestatie van [eiser] niet ten laste van de boedel komt.
5.3 De kantonrechter is met Van Duijn van oordeel dat aan de vereisten van deze bepaling is voldaan. Immers, de onderhavige overeenkomst is gesloten tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling, de overeenkomst betreft een geldelijke vergoeding die een goed in de zin der wet is, [eiser] heeft die vergoeding anders dan om niet verkregen omdat verrekening heeft plaatsgevonden met zijn schuld aan Van Duijn en de tegenprestatie van [eiser] is niet ten laste van de boedel gekomen.
5.4 De aan [eiser] toegekende vergoeding valt derhalve niet in de boedel, zodat de bewindvoerder geen vorderingsrecht toekomt. Reeds daarom zal de vordering moeten worden afgewezen.
5.5 Nu de vordering reeds op grond van dit doeltreffende verweer moet worden afgewezen, behoeft de kantonrechter niet in te gaan op hetgeen partijen overigens nog naar voren hebben gebracht, omdat dit niet tot een andere beslissing kan leiden.
5.6 De bewindvoerder zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
7. De beslissing
De kantonrechter:
Wijst de vordering af.
Veroordeelt de bewindvoerder in de kosten van deze procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van Van Duijn begroot op €540,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. F.J.P. Veenhof, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 22 juni 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.