Zaaknummer : 100612/04-854 en 101020/04-1024
Datum beschikking: 19 juli 2005
IM/MS
Vervangende toestemming tot erkenning
omgangsregeling
BESCHIKKING ENKELVOUDIGE KAMER VOOR FAMILIEZAKEN
[naam man],
wonende te Amsterdam,
hierna mede te noemen: de man,
procureur: mr. M. Middeldorp,
[naam vrouw],
wonende te Purmerend,
hierna mede te noemen: de vrouw,
procureur: mr. P.G. Muller.
1 Verloop van de procedure
1.1 Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- de (tussen)beschikking van deze rechtbank d.d. 9 november 2004, met de daarin vermelde stukken;
- het op 16 maart 2005 ter griffie van deze rechtbank ingekomen schrijven van mr. A. Krim, raadsvrouw van de man d.d. 16 maart 2005;
- het op 17 maart 2005 ingekomen schrijven van de bijzonder curator mr. H.C. Ingen Housz d.d. 17 maart 2005;
- de dagbepalingsbeschikkingen van deze rechtbank van respectievelijk d.d. 17 maart 2005 en 20 april 2005;
- het op 24 maart 2005 ingekomen schrijven van mr. L.M.H. Lebouille, raadsman van de vrouw d.d. 22 maart 2005;
- het op 23 maart 2005 ingekomen schrijven van mr. A. Krim, raadsvrouw van de man d.d. 23 maart 2005;
- het op 5 april 2005 ingekomen schrijven van de bijzonder curator mr. H.C. Ingen Housz d.d. 4 april 2005;
- het op 2 mei 2005 ingekomen schrijven van mr. L.M.H. Lebouille, raadsman van de vrouw d.d. 29 april 2005, met bijlage;
1.2 Op 9 juni 2005 is de zaak ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen: de vrouw, bijgestaan door haar raadsman mr. J.M.H. Lebouille, alsmede mr. A. Krim, raadsvrouwe van de man. De man is niet verschenen.
2 Nadere beoordeling van het verzoek.
Het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning
2.1 De rechtbank heeft overwogen dat tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de erkenner bij totstandkoming van een familierechtelijke betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van het kind of die van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind geschaad zouden worden als de toestemming tot erkenning van de moeder zou worden vervangen door de toestemming van de rechtbank.
2.2 In deze zaak staat, als zijnde niet betwist, vast dat de man de verwekker van de minderjarige is.
2.3 In voormelde tussenbeschikking d.d. 9 november 2004 is overwogen dat, om te kunnen beoordelen of door intensivering van de contacten tussen het kind en de man de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind worden geschaad dan wel anderszins de belangen van het kind worden geschaad, het wellicht wenselijk is om voor een bepaalde periode een voorlopige omgangsregeling overeen te komen. Aan de hand van de resultaten van de voorlopige omgangsregeling zou dan kunnen worden onderzocht of door een erkenning voornoemde belangen worden geschaad. Vervolgens is een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij is bepaald dat de man en de minderjarige voor een periode van drie maanden gerechtigd zijn eenmaal per veertien dagen van 13.00 uur - 17.00 uur omgang met elkaar te hebben bij de ouders van de vrouw, waarbij is afgesproken dat de vrouw de minderjarige het kind duidelijk zou maken dat zij haar goedkeuring aan die omgangsregeling gaf.
2.4 De vrouw heeft ter zitting van 9 juni 2005 gesteld dat zij haar volledige medewerking heeft gegeven aan de uitvoering van voormelde voorlopige omgangsregeling en dat het kind elke afgesproken zaterdag bij haar ouders aanwezig was om door de man te worden opgehaald. De man heeft echter slechts één keer volgens afspraak omgang gehad met het kind en de overige keren heeft hij het steeds - zonder bericht - laten afweten. De enige keer dat er omgang plaats heeft gevonden, begroetten het kind en de man elkaar als vreemden en na afloop van de omgang kwam het kind huilend thuis, aldus de vrouw. Volgens de vrouw heeft het niet-nakomen door de man van de omgangsregeling schadelijke gevolgen gehad voor zowel het kind en voor de verhouding tussen haar en het kind, zodat zij bij haar standpunt blijft dat zij haar toestemming tot erkenning van het kind door de man weigert. Bovendien staat voor de man in de toekomst de weg open om met toestemming van het kind, indien deze de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, het kind alsnog te erkennen, aldus de vrouw. Zij verzet zich voorts tegen toewijzing van het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling, nu zij dit niet in het belang van de minderjarige acht.
2.5 De raadsvrouwe van de man heeft aangegeven dat zij sedert maart 2005 geen contact meer heeft gehad met de man, doch dat zij namens de man persisteert bij de verzoeken tot vervangende toestemming tot erkenning en vaststelling van een omgangsregeling, omdat de man het van belang acht dat de juridische verhouding tussen hem en het kind in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. Bovendien wil de man invulling geven aan het ouderschap door regelmatig omgang met het kind te hebben. Zij heeft voorts aangegeven dat de man - voor zover haar bekend - eenmaal gebruik heeft gemaakt van de tijdens de vorige zitting overeengekomen omgangsregeling en dat de man daarnaast eenmaal telefonisch contact met het kind heeft gehad. Zij heeft overigens nog aangevoerd dat er geen redenen zijn aangevoerd waarom niet tot erkenning kan worden overgegaan. Bovendien zal de vrouw noch het kind last hebben van het feit dat de man het kind zal hebben erkend, omdat de man toch niets van zich laat horen, aldus de raadsvrouw.
2.6 De bijzonder curator heeft ter zitting haar eerdere standpunt, verwoord in voormeld schrijven van 4 april 2005, gewijzigd, in die zin dat zij thans adviseert het verzoek van de man tot vervangende toestemming tot erkenning af te wijzen. Zij grondt haar advies op de omstandigheid dat de man, ondanks de op de vorige zitting overeengekomen omgangsregeling, hiervan nauwelijks gebruik heeft gemaakt en ook thans zonder enige opgave van redenen niet ter zitting is verschenen.
2.7 De conclusie van de Officier van Justitie strekt tot toewijzing van het verzoek.
2.8 Ondanks de belangen die de man heeft gesteld te hebben bij erkenning van het kind door hem, is hij de voorlopige omgangsregeling vrijwel niet nagekomen, terwijl deze was bepaald om te bezien of door intensivering van de contacten tussen de man en het kind de belangen van de vrouw bij een ongestoorde relatie met het kind zouden worden geschaad. Bovendien is de man - ondanks het door hem gestelde bij zijn verzoek - zonder opgave van redenen niet ter zitting verschenen, terwijl het contact met zijn raadsvrouwe al enkele maanden geleden is verbroken. Op grond van het vorenoverwogene komt de rechtbank, alle belangen tegen elkaar afwegend, tot het oordeel dat het belang van de man bij totstandkoming van een familierechtelijke betrekking met het kind niet zo zwaar kan wegen dat de belangen van het kind of die van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met het kind geschaad zouden worden als de toestemming tot erkenning zou worden vervangen door die van de rechtbank. Het standpunt van de raadsvrouw van de man, dat de vrouw noch het kind last zullen hebben van een erkenning omdat de man toch niet van zich laat horen snijdt geen hout, enerzijds omdat volstrekt onzeker is of de man weer contact zal zoeken en anderzijds omdat, mede gelet op een recente uitspraak van de Hoge Raad, een eventuele erkenning van de minderjarige door de man ook voor het gezag over het kind gevolgen zou kunnen krijgen. Het verzoek van de man tot vervangende toestemming tot erkenning zal dan ook worden afgewezen.
Het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling
2.9 Nu de man het telkenmale laat afweten voor wat betreft de omgangsregeling, hij van de hem in het kader van de voorlopige omgangsregeling geboden mogelijkheid om het kind te zien, slechts eenmaal gebruik heeft gemaakt en de man zonder enig bericht ook niet ter zitting is verschenen om zijn standpunt kenbaar te maken, komt de rechtbank de wens van de man tot omgang niet geloofwaardig voor. Als er een omgangsregeling zou worden vastgesteld, moet de vrouw, maar in de eerste plaats het kind, er op kunnen vertrouwen dat deze ook wordt geëffectueerd. Het telkenmale geen doorgang vinden van een vastgestelde of afgesproken omgangsregeling acht de rechtbank strijdig met het belang van de minderjarige. Het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling wordt derhalve eveneens afgewezen.
3.1 In de procedure tot vervangende toestemming tot erkenning (zaaknummer
100612/04-854):
Wijst het verzoek af.
3.2 In de procedure tot vaststelling van een omgangsregeling (zaaknummer
101020/04-1024):
Wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A. Mink en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 19 juli 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.