ABC en EP 0998292
5.1 Tussen partijen is in dit kort geding niet in geschil dat ABC en EP 0998292, ondanks het vonnis van de voorzieningenrechter te ’s-Gravenhage van 25 april 2005 en de herroeping door het EOB op 19 augustus 2004, thans nog geldig zijn. Het sub 1.a, b en c primair gevorderde kan reeds om die reden niet worden toegewezen.
5.2 Partijen verschillen wel van mening over de vraag in hoeverre MSD c.s., naar aanleiding van voornoemd vonnis en/of de herroeping, in hun brief van 7 juni 2005 nog een beroep op het ABC en EP 0998292 hebben mogen doen. Pharmachemie stelt dat MSD c.s. hiertoe niet gerechtigd waren, zonder daarbij te vermelden dat de voorzieningenrechter in het vonnis van 25 april 2005 heeft geoordeeld dat er een gerede kans bestaat dat het octrooi in de bodemprocedure nietig zal worden geoordeeld, op grond waarvan evenmin rechten onder het ABC geldend gemaakt kunnen worden, en dat EP 0998292 door het EOB is herroepen. MSD c.s. voeren daar tegen aan dat, nu het ABC en EP 0998292 geldig en van kracht zijn, het hen vrij staat zich jegens derden op het standpunt te stellen dat hen ter zake exclusieve rechten toekomen. Ook voeren MSD c.s. aan dat zij zich op het standpunt mogen stellen dat alendroninezuur 10 PCH en/of 70 PCH valt onder de beschermingsomvang van het ABC en EP 0998292. Indien dit hen niet vrij zou staan, zouden zij op onredelijke en ontoelaatbare wijze worden beperkt in hun vrijheid van meningsuiting en hun rechtshandhaving, aldus nog altijd MSD c.s.
5.3 Mede gelet op de rechtsgrond van het octrooisysteem handelt de octrooihouder rechtmatig indien hij (rechts)maatregelen treft om zijn octrooi te handhaven, waaronder het sommeren van een potentiële inbreukmaker. In de jurisprudentie is reeds uitgemaakt dat op dit beginsel een uitzondering wordt gemaakt, indien een octrooihouder zijn octrooi handhaaft jegens een ander (waaronder zijn concurrent, een leverancier en een afnemer van die leverancier) indien hij - kort gezegd - weet of een ernstige reden heeft om te vermoeden dat het octrooi ongeldig is. Daarnaast heeft het hof te ’s-Gravenhage in zijn arrest van 12 september 1996 inzake Hoffmann-La Roche / Organon Teknika e.a. (BIE 1997,63) bepaald dat de zorgvuldigheid meebrengt dat, indien de octrooihouder derden kenbaar maakt dat een ander inbreuk op zijn octrooi maakt, hij hierbij tevens melding maakt van het andersluidende oordeel van de rechter en de afwijzing van de inbreukvordering.
5.4 Aldus kan de voorzieningenrechter vooralsnog niet tot een ander oordeel komen dan dat MSD c.s., door in hun brief van 7 juni 2005 geen melding te maken van het vonnis van de voorzieningenrechter te ’s-Gravenhage van 25 april 2005 en/of de herroeping van EP 0998292, onrechtmatig hebben gehandeld jegens Pharmachemie. Hierbij is van belang dat MSD c.s. zich hebben gericht tot afnemers van Pharmachemie, dat Pharmachemie expliciet in de brief wordt genoemd en dat in de brief op z’n minst de suggestie wordt gewekt dat Pharmachemie zonder meer inbreuk maakt op de exclusieve rechten van MSD c.s. Gelet op de op handen zijnde introductie op de markt van alendroninezuur 10 mg door Pharmachemie, is voorts aannemelijk dat Pharmachemie, doordat deze suggestie bij haar afnemers wordt gewekt, door het handelen van MSD c.s. schade zal leiden.
5.5 Het betoog van MSD c.s. dat zij alsnog aan de op hen rustende zorgvuldigheidsverplichting hebben voldaan, door vrijwillig de onder 2.1. sub l bedoelde brief van 21 juni 2005 te versturen, wordt verworpen. Weliswaar hebben MSD c.s. in bedoelde brief opgenomen dat de voorzieningenrechter heeft geweigerd het inbreukverbod toe te wijzen en dat het EP 0998292 is herroepen, maar zij hebben wederom ten onrechte nagelaten te vermelden dat de voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat NL 192562 in de bodemprocedure nietig zal worden geoordeeld, op grond waarvan evenmin rechten onder het ABC geldend gemaakt kunnen worden. De bewoordingen ‘melding te maken van het andersluidende oordeel van de rechter en de afwijzing van de inbreukvordering’ in het voornoemde arrest van het hof ’s-Gravenhage van 12 september 1996, kunnen, anders dan MSD c.s. betogen, niet anders worden begrepen dan dat hiermee wordt bedoeld dat niet alleen de weigering van de toewijzing van het inbreukverbod wordt vermeld, maar ook het daaraan ten grondslag liggende voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter, in casu het voorlopige oordeel dat gerede kans bestaat dat het octrooi in de bodemprocedure nietig zal worden geoordeeld, op grond waarvan evenmin rechten onder het ABC geldend gemaakt kunnen worden. Zou met de zinsnede “het andersluidende oordeel van de rechter”, zoals MSD c.s. aanvoeren, zijn bedoeld het weergeven van de weigering om het inbreukverbod toe te wijzen, dan zou de zinsnede “en de afwijzing van de inbreukvordering” zinledig zijn, hetgeen niet voor de hand ligt. Bovendien is van belang dat een inbreukvordering om vele, ook processuele, redenen kan worden afgewezen, zodat de zorgvuldigheid gebiedt dat de reden van de afwijzing wordt vermeld.
5.6 Ten slotte valt niet in te zien dat MSD c.s. op onredelijke en ontoelaatbare wijze worden beperkt in hun vrijheid van meningsuiting en hun middelen ter handhaving van hun rechten, door de verplichting om, indien zij derden kenbaar maken dat een ander inbreuk op NL192562 en het ABC, en/of EP 0998292 maakt, hierbij tevens mede te delen dat de voorzieningenrechter te Den Haag de inbreukvordering heeft afgewezen, met vermelding van de reden daarvan, alsmede mede te delen dat het EOB EP 0998292 heeft herroepen.
NL 192562
5.7 NL 192562 op 15 april 2003 is geëindigd door het verstrijken van de geldigheidsduur. Met Pharmachemie is de voorzieningenrechter van oordeel dat het gevolg hiervan is dat MSD c.s. niet gerechtigd zijn enige mededeling te doen inhoudende dat hen uit hoofde van dit octrooi nog exclusieve rechten toekomen.
‘Enkele octrooien’
5.8 MSD c.s. voeren aan dat de mededeling in hun brief van 7 juni 2005 inzake ‘enkele octrooien’ juist is en zij verwijzen hieromtrent naar het ABC, EP 0998292 en een Europees octrooi 0402152 B1. Deze uitleg komt de voorzieningenrechter echter niet juist voor. In de bestreden mededeling worden immers eerst onder andere het ABC en EP 0998292 genoemd, zodat niet voor de hand ligt dat de zinsnede ‘(…) daarnaast enkele octrooien die zien op specifieke bereidingswijzen en formuleringen van Fosamax/alendroninezuur’ eveneens betrekking heeft op het ABC en EP 0998292. Nu MSD c.s. ter zitting kenbaar hebben gemaakt dat Europees octrooi 0402152 B1 niets met de producten van Pharmachemie (alendroninezuur 10 en 70 mg) van doen heeft en voorts geen concrete andere octrooien hebben genoemd waarnaar bedoelde zinsnede zou verwijzen, wordt geconcludeerd dat MSD c.s. in de brief van 7 juni 2005 ten onrechte de suggestie hebben gewekt dat zij met betrekking tot Fosamax/alendroninezuur over meer relevante exclusieve rechten beschikken dan er daadwerkelijk zijn.
5.9 In aanvulling op hetgeen hiervoor onder 5.5. is overwogen ten aanzien van het betoog van MSD c.s. dat de onder 2.1. sub l bedoelde brief van 21 juni 2005 als rectificatiebrief dient te worden beschouwd, verdient opmerking dat MSD c.s. ook in die brief ten onrechte (wederom) de suggestie wekken dat zij met betrekking tot Fosamax/alendroninezuur over meer relevante exclusieve rechten beschikken dan er daadwerkelijk zijn.
Contractuele verplichtingen van afnemers
5.10 Tegen de stelling van Pharmachemie dat MSN c.s. in hun brief van 7 juni 2005 ten onrechte langs contractuele weg hebben getracht hun vermeende exclusieve rechten te respecteren voeren MSD c.s. aan dat de brief van 7 juni 2005 moet worden opgevat als een zeer gebruikelijk, en derhalve niet onrechtmatig, desbewustheidsexploot met het verzoek tot het doen van een onthoudingsverklaring.
5.11 Wat ook zij van de vraag of sprake is van een gebruikelijk verzoek tot het tekenen van een onthoudingsverklaring of niet, hebben MSD c.s. naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gehandeld in strijd met de door hen in acht te nemen zorgvuldigheidsnormen door marktpartijen te vragen te bevestigen dat zij de octrooirechten van MSD c.s. zullen respecteren en dat zij op geen enkele wijze handelingen zullen (laten) verrichten die op die octrooirechten inbreuk maken, zonder deze partijen juist en volledig te informeren. Met inachtname van het hetgeen hiervoor onder 5.3 tot en met 5.6 is overwogen, oordeelt de voorzieningenrechter dat ook hier sprake is van onrechtmatig handelen van MSD c.s. jegens Pharmachemie.
5.12 Dat MSD c.s. ter zitting nog hebben medegedeeld dat maar drie groothandels op de sommatie hebben gereageerd en niet in die zin dat men een bevestiging als gevaagd heeft afgegeven, leidt niet tot een ander oordeel. Nog daargelaten dat MSD c.s. ter staving van dit verweer geen afschriften van voornoemde reacties hebben overgelegd, neemt een en ander bovendien niet weg dat MSD c.s. de bedoeling hebben gehad dat hun afnemers de bevestiging als gevraagd zouden afgeven.
Belang bij een rectificatie/advertentie
5.13 MSD c.s. stellen zich op het standpunt dat Pharmachemie geen (spoedeisend) belang heeft bij de vorderingen van Pharmachemie tot rectificatie en een advertentie in een medisch tijdschrift, omdat in de onder 2.1. sub k bedoelde brief van 21 juni 2005 reeds volledige en voldoende informatie is verstrekt en omdat zij hebben toegezegd dat er geen verdere brieven zijn verstuurd of zullen worden verstuurd. Voor een advertentie bestaat er volgens MSD c.s. al helemaal geen aanleiding, aangezien de brief van 7 juni 2005 enkel aan groothandels is verstuurd, en de gewraakte mededelingen niet aan andere lagen van het distributiekanaal zijn gedaan. Tenslotte voeren MSD c.s. dat niet is gebleken van enige onrust in de markt die zou moeten worden weggenomen door een rectificatie.
5.14 Dit betoog faalt. De vorderingen van Pharmachemie strekken er (onder meer) toe een einde te maken aan door MSD c.s. gedane onrechtmatige mededelingen. In het voorgaande is reeds overwogen dat aannemelijk is dat Pharmachemie, gelet op het feit dat zij binnen enkele weken haar product alendroninezuur 10 mg op de markt wil brengen, er schade van ondervindt dat door MSD c.s. op zijn minst de suggestie is gewekt dat Pharmachemie zonder meer inbreuk maakt op de exclusieve rechten van MSD c.s. Voorts is reeds overwogen dat de vrijwillige ‘rectificatie’ van 21 juni 2005 niet afdoende is geweest om deze onrechtmatigheid weg te nemen. Tenslotte is van belang dat, ondanks de toezegging van de raadsman van MSD c.s. dat MSD c.s. zich van verdere brieven (met de strekking van de brief van 7 juni 2005) zou onthouden, Pharmachemie ter zitting de onder 2.1. sub m bedoelde brief van 23 juni 2005 heeft getoond, waarvan MSD c.s. erkennen dat deze naar apothekers is gestuurd met wie zij contacten onderhouden. In deze brief wordt wederom de suggestie gewekt dat nieuw op de markt te brengen generieke varianten van natriumalendrolaat (zoals het product van Pharmachemie) zonder meer inbreuk maken op octrooirechten van MSD c.s. en dat MSD c.s. eventuele schade zal verhalen op de ontvanger van de brief, zonder dat melding wordt gemaakt van het vonnis en het daaraan ten grondslag liggende oordeel van voorzieningenrechter te ’s-Gravenhage van 25 april 2005 en de herroeping van EP 0998292 door het EOB op 19 augustus 2004.
5.15 Weliswaar wordt, zoals MSD c.s. aanvoeren, in de brief gesteld dat de ontvanger aansprakelijk zal worden gehouden voor “substitutie van Fosamax naar alendroninezuur”, maar door de aansprakelijkheidsstelling direct te laten volgen op de mededeling dat MSD c.s. hun octrooirechten ter zake van Fosamax zullen verdedigen, wordt de indruk gewekt dat de octrooirechten hierbij een rol spelen. Ter zitting heeft de bedrijfsjurist van MSD c.s. ook verklaard dat zij telefonisch is benaderd door apothekers, voor wie onduidelijk was waar de aansprakelijkheidsstelling betrekking op had. Mede in aanmerking genomen dat MSD c.s. van mening zijn dat zij niet onrechtmatig hebben gehandeld, behoeft Pharmachemie in de gegeven omstandigheden geen genoegen te nemen met de enkele toezegging van MSD c.s. dat zij zich zullen onthouden van verdere uitingen of mededelingen met dezelfde of soortgelijke inhoud als de brief van 7 juni 2005.
5.16 Gelet op het voorgaande, en mede gelet op het feit dat een uitspraak in de bodemprocedure niet vóór maart 2006 kan worden verwacht, heeft Pharmachemie naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende (spoedeisend) recht en belang bij de door haar gevorderde voorzieningen.
Slotsom
5.17 Het onder 2.1. sub 1.a, b, en c subsidiair gevorderde verbod, alsmede het onder 2.1. sub d gevorderde verbod zal op grond van het voorgaande worden toegewezen, zoals hierna te melden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de vordering met betrekking tot het bij de mededeling gelijktijdig aanbieden van een afschrift van deze beslissing toe te wijzen.
5.18 Gelet op hetgeen onder 5.13 tot en met 5.16 is overwogen, kan de vordering tot rectificatie en tot het plaatsen van een advertentie eveneens worden toegewezen. Dit echter met dien verstande dat de door Pharmachemie voorgestelde teksten zullen worden aangepast op een wijze en binnen een termijn als het de voorzieningenrechter redelijk voorkomt. Het doel van de rectificatie/advertentie is immers de verplichting van MSD c.s. om zoveel mogelijk hun onjuiste mededelingen te herstellen door het doen uitgaan van juiste mededelingen, en niet het maken van (verkapte) reclame voor Pharmachemie noch het onnodig krenken van MSD c.s. Voor zover Pharmachemie met haar vordering MSD c.s. “elk afzonderlijk” te bevelen een rectificatiebrief te versturen en een advertentie te plaatsen heeft bedoeld dat elk van MSD c.s. afzonderlijk aan een zodanig bevel dient te voldoen, en dat zij de brieven en advertentie niet gezamenlijk mogen versturen, respectievelijk plaatsen, wordt de vordering op dat punt niet toegewezen, aangezien het belang van Pharmachemie bij toewijzing van de vordering voldoende gediend is met gezamenlijk te versturen brieven en een gezamenlijk te plaatsen advertentie.
5.19 De onder 2.1 sub 4 gevorderde afgifte zal worden toegewezen, doch niet de certificering (na een zelfstandig onderzoek) door een onafhankelijke registeraccountant. Pharmachemie heeft desgevraagd de toegevoegde waarde hiervan niet duidelijk kunnen maken. Bovendien betreft het aantal door MSD c.s. opgesomde groothandels volgens Pharmachemie 90 tot 95% van de totale afzetmarkt voor geneesmiddelen en is elk van hen ook klant van Pharmachemie, zodat het voor haar redelijk eenvoudig moet zijn de afgegeven gegevens en stukken te controleren.
5.20 De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden.
5.21 Als de in het ongelijk te stellen partij zullen MSD c.s. in de kosten van het geding worden veroordeeld.