ECLI:NL:RBHAA:2005:AT9543

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
5 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/756
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaafverzoek omzetbelasting en kosten ambtelijke werkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 5 juli 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen X B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Rotterdam. Het geschil betreft de rechtmatigheid van een uitnodiging tot betaling (UTB) van € 168, die aan eiseres was opgelegd in verband met kosten voor ambtelijke werkzaamheden. Eiseres had op 6 februari 2004 een aangifte voor het vrije verkeer ingediend, maar had daarbij geen omzetbelastingnummer van de importeur vermeld. Hierdoor kon geen verlegging van de betaling van omzetbelasting plaatsvinden. Na een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting, dat door de inspecteur was toegewezen, werd eiseres alsnog een UTB opgelegd voor ambtelijke kosten die verband hielden met de aangifte.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de UTB was gehandhaafd na bezwaar, maar dat de kosten die aan eiseres in rekening waren gebracht, niet terecht waren. De rechtbank oordeelde dat artikel 23 van de Wet op de omzetbelasting 1968 geen bepalingen bevatte die leiden tot de verschuldigdheid van kosten op grond van de Douanewet. De rechtbank concludeerde dat eiseres de wettelijke bepalingen niet had geschonden die tot kosten zouden leiden, en dat de rechtsgrond voor het heffen van de ambtelijke kosten ontbrak. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en verminderde de UTB tot € 42. Tevens werd de inspecteur gelast tot terugbetaling van € 126 aan eiseres en het betaalde griffierecht van € 273 te vergoeden.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in hoger beroep of cassatie te gaan, mits de wederpartij instemt met het beroep in cassatie. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige belastingkamer, waarbij de voorzitter en de leden de uitspraak hebben vastgesteld.

Uitspraak

UITSPRAAK
RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/756
Uitspraakdatum: 5 juli 2005
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
X B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Z, eiseres,
gemachtigde mr. A te Z,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Douane Rotterdam
verweerder,
gemachtigde B.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan eiseres is door verweerder met dagtekening 16 november 2004 een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) opgelegd ten bedrage van € 168 in verband met kosten voor ambtelijke werkzaamheden.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar, gedagtekend 16 december 2004, heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar van 25 januari 2005 de UTB gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen op 8 maart 2005 beroep ingesteld.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2005 te Haarlem.
1.4. Partijen zijn daar verschenen.
1.5. Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. De rechtbank rekent deze pleitnota’s tot de stukken van het geding.
1.6. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
2.1. Eiseres heeft op 6 februari 2004 een aangifte voor het vrije verkeer ingediend onder het nummer ............... De aangifte omvatte drie artikelen. Op 20 februari is op grond van de ingediende aangifte en de bevindingen bij verificatie via het Sagittasysteem een uitnodiging tot betaling aan eiseres opgelegd. In de aangifte voor het vrije verkeer heeft eiseres geen omzetbelastingnummer van de importeur vermeld, waardoor geen verlegging van de betaling van omzetbelasting kon plaatsvinden als bedoeld in artikel 23 Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB).
2.2. Op 28 juli 2004 heeft eiseres een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting ter zake van de onder 2.1. vermelde invoer ingediend op basis van artikel 236 Communautair douanewetboek. Eiseres verzocht om teruggaaf van de omzetbelasting omdat zij alsnog gebruik wenste te maken van de verleggingsregeling op grond van artikel 23 Wet OB.
2.3. Bij beschikking van 18 oktober 2004 heeft de inspecteur het onder 2.2. vermelde verzoek om teruggaaf toegewezen. Tevens is hierbij melding gemaakt dat op grond van artikel 74, lid 1, aanhef en onderdeel f, juncto lid 3 Douanebesluit in totaal € 126 (per artikel van de aangifte één uur à € 42) aan kosten voor ambtelijke werkzaamheden in rekening zouden worden gebracht. Met dagtekening 16 november 2004 heeft eiseres een uitnodiging tot betaling ontvangen ten bedrage van € 168, waarvan een bedrag van € 126 ziet op kosten voor ambtelijke werkzaamheden verricht ten behoeve van bovenstaande aangifte voor het vrije verkeer.
3. Het geschil
3.1. In geschil is of de in geding zijnde UTB terecht aan eiseres is opgelegd en terecht per artikel het bedrag van één uur à € 42 in rekening is gebracht.
3.2. Eiseres is van oordeel dat deze vragen ontkennend moeten worden beantwoord. Verweerder is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.4. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de UTB.
3.5. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Niet in geschil is het bedrag van € 42 aan kosten voor ambtelijke werkzaamheden voor documentnummer .............., welke tevens in de hierboven genoemde UTB is begrepen.
4.2. Ingevolge artikel 35, lid 1, Douanewet worden bij algemene maatregel van bestuur gevallen vastgesteld waarin de belanghebbende ter zake van het verrichten van ambtelijke werkzaamheden kosten aan het Rijk verschuldigd is.
4.3. Volgens artikel 74, lid 1, aanhef en onderdeel f, Douanebesluit zijn kosten verschuldigd onder andere ter zake van het verrichten van werkzaamheden ter opheffing van de gevolgen van het door belanghebbende niet naleven van de wettelijke bepalingen.
4.4. De hier genoemde wettelijke bepalingen zijn gedefinieerd in artikel 2, lid 2, onderdeel a, Douanewet. Voorzover hier van belang wordt onder de wettelijke bepalingen verstaan: de bepalingen inzake de rechten bij invoer.
4.5. Verschuldigdheid van kosten kan derhalve optreden indien eiseres een bepaling inzake een recht bij invoer in voormelde zin niet heeft nageleefd en verweerder werkzaamheden heeft moeten verrichten om de gevolgen van dit niet naleven op te heffen.
4.6. Eiseres heeft goederen voor het vrije verkeer aangegeven en in het daarvoor bestemde vak van de aangifte niet vermeld dat de omzetbelasting ter zake van de invoer van deze goederen als bedoeld in artikel 1, aanhef en onderdeel d, Wet OB, geheven moest worden van de ondernemer voor wie deze goederen bestemd waren, en die daartoe was aangewezen als bedoeld in artikel 23 Wet OB.
4.7. De rechtbank is van oordeel dat eiseres door aldus te handelen de wettelijke bepaling van artikel 23 Wet OB niet heeft nageleefd.
4.8. Echter aangezien artikel 23 Wet OB geen bepaling inzake een recht bij invoer bevat kan het niet naleven van deze bepaling niet leiden tot een verschuldigdheid van kosten op grond van artikel 35 Douanewet in verband met artikel 74, lid 1, aanhef en onderdeel f, Douanebesluit.
4.9. Voorts blijkt uit de wetshistorie dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest om in gevallen als de onderhavige kosten te heffen. In de MvT (nr. 23 716) op art. 35 Douanewet staat dat het in het voornemen lag die gevallen (waarin kosten zijn verschuldigd) aan te wijzen welke destijds waren geregeld in het Besluit kosten en interest douane en accijnzen. Dat dit ook daadwerkelijk is gebeurd blijkt uit het feit dat artikel 74 Douanebesluit nagenoeg gelijk is aan art. 1 Besluit kosten en interest douane en accijnzen. Volgens artikel 1, lid 4, van dit besluit zijn voor de behandeling van een verzoek om afschrijving of teruggaaf van belasting slechts kosten verschuldigd indien de belasting ten onrechte is geheven als gevolg van een laakbare slordigheid of nalatigheid van de aangever of diens opdrachtgever. Aangezien “belasting” in artikel 1, lid 1, aanhef en onderdeel f, van de destijds geldende Wet inzake de douane is gedefinieerd als invoerrecht, was er ook onder de wetgeving die voorafging aan artikel 35 Douanewet en artikel 74,lid 1, aanhef en onderdeel f, Douanebesluit, geen rechtsgrond voor het verschuldigd worden van kosten indien verzocht wordt om teruggaaf van omzetbelasting bij invoer.
4.10. Gesteld noch gebleken is dat eiseres andere verplichtingen die voortvloeien uit de wettelijke bepalingen als bedoeld in artikel 2, lid 2, onderdeel a, Douanewet niet heeft nageleefd, zodat de rechtbank vaststelt dat de rechtsgrond voor het heffen van de in geding zijnde ambtelijke kosten ontbreekt.
4.11. De rechtbank zal het beroep op grond van het vorenstaande gegrond verklaren.
5. Proceskosten
Aangezien niet door een derde beroepsmatig rechtsbijstand is verleend kan geen veroordeling van de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht plaatsvinden.
6. Beslissing
De rechtbank Haarlem:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de uitnodiging tot betaling tot een bedrag van € 42;
- gelast verweerder tot terugbetaling van € 126 aan eiseres;
- gelast de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het betaalde griffierecht van € 273 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.J Roke, voorzitter en mrs. G.W.S. de Groot en
E. Polak, leden. De beslissing is op 5 juli 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.H.W. Verdegaal, griffier.
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.