RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
Parketnummer: 15/685039-05
Uitspraakdatum: 2 augustus 2005
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de beperkt openbaar gehouden terechtzitting van 19 juli 2005 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in Rijksinrichting De Heuvelrug, locatie Eikenstein, Zeist, Utrechtseweg 37.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
Vrijspraak feit 3 primair en subsidiair (incident 6)
Naar het oordeel van de rechtbank dient verdachte van het onder 3 primair en subsidiair, ten laste gelegde te worden vrijgesproken. Dat verdachte en/of zijn medeverdachten het (voorwaardelijk) opzet hebben gehad het slachtoffer te doden dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, volgt onvoldoende uit de dossierstukken en het verhandelde ter terechtzitting. Gelet op de wijze waarop, alsmede de omstandigheden waaronder verdachten het slachtoffer hebben benaderd en hebben betrokken bij hun in gewelddadigheid uitmondende activiteiten, draagt hun handelen veeleer het karakter van het openlijk in vereniging plegen van geweld.
Bewijsverweer ten aanzien van feit 1 (incident 2)
Verdachte’s raadsman heeft bepleit verdachte van het tenlastegelegde onder 1 (incident 2) vrij te spreken, omdat deze slechts toeschouwer van het gepleegde geweld zou zijn geweest.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de verklaringen van de medeverdachten in het dossier blijkt onmiskenbaar dat verdachte een eigen aandeel heeft gehad in het belemmeren van de doorgang van de tot doelwit verkozen fietser. Daarbij werd er met bakstenen gegooid, aan welke handelingen verdachte zich niet heeft onttrokken door bijvoorbeeld weg te lopen van de anderen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder tenlastegelegde feiten heeft begaan in dier voege dat:
1 (incident 2)
hij op 4 maart 2005 te Haarlem met anderen, op de openbare weg, [a-straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1], welk geweld bestond uit
- het de doorgang belemmeren van die fietsende [slachtoffer 1] en
- het met kracht gooien van een baksteen tegen die [slachtoffer 1] en
- het achter die wegfietsende [slachtoffer 1] aanrennen en
- het met kracht met de tot vuist gebalde hand en met een aansteker in die hand stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1];
2 (incident 3)
hij op 3 maart 2005 te Haarlem met anderen, op de openbare weg, [b-straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2], welk geweld bestond uit
- het tegen die [slachtoffer 2] aanlopen en met de borst tegen die [slachtoffer 2] aanduwen en
- het blazen van rook van een joint in het gezicht van die [slachtoffer 2] en
- het met kracht met de tot vuist gebalde hand stompen in het gezicht van die [slachtoffer 2];
3 MEER SUBSIDIAIR (incident 6)
hij op 1 maart 2005 te Haarlem met anderen, op of aan de [c-weg] en/of [d-weg], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3], welk geweld bestond uit
- het met kracht gooien van sneeuwballen en/of een ijsbal tegen het lichaam en het hoofd van die [slachtoffer 3] en
- het achter die [slachtoffer 3] aan rennen en vervolgens die [slachtoffer 3] met kracht met de tot vuist gebalde handen stompen tegen het hoofd en
- het meermalen met kracht met de tot vuist gebalde handen stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 3] en
- het meermalen, met kracht, met de geschoeide voeten schoppen/trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer 3] en met de tot vuist gebalde hand stompen tegen het lichaam van die [slachtoffer 3];
4 (incidenten 7, 8 en 9)
hij op 1 maart 2005 te Haarlem met anderen, aan de openbare weg, [e-straat], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6], welk geweld bestond uit
- het volgen van die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en vervolgens
- het tegen die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6] aan lopen en daarbij de woorden zeggen "Loopt hij tegen je aan?” of “Raakte hij je aan?", en vervolgens
- het meermalen met de geschoeide voeten schoppen/trappen tegen het onderlichaam van die [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] en vervolgens
- het met kracht met de tot vuist gebalde hand stompen in het gezicht van die [slachtoffer 5] en vervolgens
- het met kracht tegen een raam aan duwen van die [slachtoffer 6] en vervolgens
- het met kracht, met de geschoeide voet trappen in het gezicht van die [slachtoffer 6];
5 (dossiernummer 05-501075)
hij op 12 november 2004 te Haarlem met een ander in een voor het publiek toegankelijke ruimte, het zwembad [zwembad] gelegen aan het [f-pad], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8], welk geweld bestond uit:
- het met kracht met de tot vuist gebalde hand stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer 7] en
- het met kracht geven van een kopstoot tegen het hoofd, althans het lichaam van die [slachtoffer 8]
en vervolgens
op of aan de openbare weg, [g-pad] en/of [h-weg], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8], welk geweld bestond uit het:
- het tot stoppen dwingen van die fietsende [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8]
- het met kracht met de tot vuist gebalde hand stompen tegen de kaak van die [slachtoffer 7] en
- het dreigend achter die [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] aan fietsen.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1, 2, 3 meer subsidiair, 4 en 5 meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, 2, 3 meer subsidiair 4 en 5, telkens:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sanctie en overige beslissingen
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in het kader van strafoplegging in de vorm van jeugddetentie gevorderd verdachte voor de tenlastegelegde feiten onder 1, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 te veroordelen tot een jeugddetentie van 210 dagen waarvan 67 dagen voorwaardelijk, zulks met aftrek van de tijd die in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna ook: PIJ) gevorderd.
De officier heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen voor toewijzing in aanmerking komen.
Verweer tegen de afdoening van de zaak
De raadsman van verdachte acht de rapportages van de deskundigen op basis waarvan de voor verdachte zo ver strekkende, PIJ-maatregel wordt geadviseerd, ontoereikend voor een zorgvuldige besluitvorming. Immers, verdachte verblijft al geruime tijd, en naar zijn zeggen, zonder enig probleem in ‘Eikenstein’, zodat had mogen worden verwacht dat ook deze rijksinrichting haar bevindingen omtrent verdachte in een rapport zou neerleggen, althans, dat de deskundigen niet zonder terugkoppeling met die inrichting hun adviezen zouden opstellen.
De rechtbank acht onvoldoende gronden aanwezig om inlichtingen die de rijksinrichting Eikenstijn over verdachte zou kunnen verstrekken, alsnog bij haar besluitvorming te betrekken. Wanneer al zou worden aangenomen dat verdachte ‘probleemloos’ functioneert binnen de inrichting – alleen de verklaring van verdachte zelf ter terechtzitting vormt hier de bron – dan behoeft zulks zeker geen afbreuk te doen aan de door de deskundigen gediagnostiseerde stoornis(sen) bij verdachte. Sterker: het hieronder beschreven beeld van verdachte laat toe dat hij zich uit zekere berekening kan aanpassen aan zijn omgeving. Overigens was de inrichting niet opgedragen verdachte ten behoeve van dubbelrapportage te observeren en daarvan aantekening te houden.
De opvatting dat de rapporten van de deskundigen niet genoeg doortimmerd zouden zijn, deelt de rechtbank evenmin: daargelaten dat niet duidelijk is aangegeven wat er dan aan schortte – dat er te weinig tijd voor verdachte zou zijn uitgetrokken, wordt in de verslaglegging genoegzaam tegengesproken – voldoen deze aan de daaraan te stellen eisen, waarbij nog wordt opgemerkt, dat verdachte niet aan alle onderdelen van het onderzoek zijn medewerking heeft verleend en verdachte’s moeder geen informatie heeft verstrekt.
De slotsom luidt dat de rechtbank zich toereikend acht voorgelicht en de zaak zal afdoen.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting en met name uit de navolgende rapportages en schriftelijke stukken:
- het psychiatrisch Pro Justitia rapport van 8 juli 2005, opgesteld door drs. A..A.C.M. Lenssen, kinder- en jeugdpsychiater;
- het psychologisch Pro Justitia rapport van 11 juli 2005, opgesteld door drs. I. Schilperoord, psycholoog;
- het voorlichtingsrapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 24 maart 2005, opgesteld door mevr. J. van Alen, raadsonderzoekster;
- het faxbericht van Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering (Alkmaar) van 18 juli 2005, opgesteld door mevr. S. Huitema.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende het tijdsbestek van enkele dagen een initiërende en sturende rol vervuld binnen de activiteiten van een als een jeugdbende aan te merken groep minderjarigen. In wisselende samenstellingen hebben de deelnemers zich vooral op straat in Haarlem chuldig gemaakt aan het plegen van geweld tegen willekeurig gekozen leeftijdgenoten. Het numerieke overwicht van de groep en het veelal plotselinge karakter van de geweldsuitbarsting maakten dat de slachtoffers nauwelijks weerstand boden. Sommigen van hen waren er slecht aan toe en zijn tot op heden angstig om alleen over straat te gaan. Zinloos geweld, want daar gaat het hier over, leidt ook tot grote gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving.
Drijfveren voor dit repeterend handelen vindt de rechtbank terug in de door veel vrije tijd omringde spanningsbehoefte bij de daders en in het verlangen om van de groep deel uit te mogen blijven maken.
Wat betreft feit 3 (incident 6) merkt de rechtbank op, dat uit een namens het slachtoffer opgestelde brief, blijkt, dat deze nog dagelijks de gevolgen ondervindt van het letsel dat mogelijk met een opgelopen hersenbloeding verband houdt.
Uit de verklaringen van vrijwel alle verdachten in deze zaak komt naar voren – en de rechtbank tilt hier zwaar aan – dat verdachte als leider van de groep werd beschouwd en ook de naam ‘gekke buitenlanders’ voor de groep heeft bedacht. Diverse keren was het verdachte die het slachtoffer van het te plegen geweld uitkoos en die zijn medeverdachten aanzette ruzie uit te lokken en de confrontatie aan te gaan. Daartoe heeft verdachte aanwijzingen gegeven die, zoals uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt, door medeverdachten zijn opgevolgd. Dat niet verdachte, maar een van de medeverdachten zich als de gewelddadigste van de groep betoonde, is niet van belang, omdat juist verdachte die medeverdachte aanspoorde en dus kon weten wat er stond te gebeuren. Overigens heeft verdachte terzake van het gebeuren buiten het zwembad van het onder 5 tenlastegelegde feit op eigen initiatief geweld gebruikt en in het onder 3 tenlastegelegde feit zelf de ruzie uitgelokt.
De rechtbank houdt rekening met het feit verdachte geen strafblad heeft en dat, zoals hieronder nader uiteen wordt gezet, verdachte de bewezenverklaarde feiten enigszins verminderd kunnen worden toegerekend.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf in de vorm van jeugddetentie van na te noemen duur moet worden opgelegd. Een gedeelte daarvan behoeft vooralsnog niet ten uitvoer te worden gelegd om verdachte er van te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te begaan.
Maatregel
Uit het psychiatrisch Pro Justitia rapport valt het volgende af te leiden.
Bij verdachte is sprake van een ernstige gedragsstoornis, welke is gerelateerd aan vroegkinderlijke affectieve en pedagogische verwaarlozing. Verdachte loopt hierdoor een achterstand op in de sociaal-emotionele ontwikkeling en de gewetensontwikkeling is ernstig bedreigd. Hij loopt grote kans een anti-sociale persoonlijkheid te ontwikkelen. Ten tijde van het tenlastegelegde heeft verdachte gehandeld vanuit factoren, passend bij zijn gebrekkige ontwikkeling. Verdachte heeft een zeer kwetsbare identiteit en zwak zelfgevoel en is intern zwak gestructureerd. De afgelopen vier jaar is verdachte in een neerwaartse spiraal terechtgekomen naar aanleiding van de scheiding van zijn ouders, het verblijf van het gezin in Irak dat daarop volgde, het verlies van de ouderlijke woning (nadat deze gedurende het verblijf in Irak illegaal was onderverhuurd), het verblijf in pension en het wisselen van scholen. Bovendien begint de puberteit zich (als extra stressfactor) aan te kondigen bij verdachte. Verdachte werd toenemend angstig en onzeker en vertoonde toenemende gedragsproblematiek. Er bestaat bij hem vanuit zijn gebrek aan basisveiligheid en vertrouwen een sterk wantrouwen jegens mensen. Tevens is er een grote gestapelde boosheid, die in eerste instantie is gericht op de ouders (die hem de vele verliessituaties hebben aangedaan en steeds opnieuw aandoen). Deze boosheid richt zich ook toenemend op anderen. In de omgang met de medeverdachten van de tenlastegelegde geweldsdelicten vond hij een bepaalde identiteit en het gaf hem een gevoel van status, erbij horen en macht. Hij heeft daarnaast zijn woede (jegens de ouders en de medemens in het algemeen) op impulsieve wijze geventileerd op de slachtoffers, waarbij hij onvoldoede werd geremd vanwege zijn gebrek aan invoelend vermogen en zijn prikkelbehoeftigheid. Verdachte is ten tijde van het tenlastegelegde deels ook opportunistisch en berekenend te werk gegaan. Dit is een opvallende persoonlijkheidstrek van verdachte, die zijn rol ten zeerste minimaliseert. In normale doen heeft verdachte besef van de wederrechtelijkheid van het tenlastegelegde, echter hij kon toen vanwege de genoemde factoren zijn handelen onvoldoende conform een dergelijk beseft bepalen. Derhalve wordt hij voor het tenlastegelegde als licht verminderd toerekeningsvatbaar aangemerkt.
Verdachte’s lage zelfgevoel, de daaruit voortkomende beïnvloedbaarheid, de behoefte erbij te horen en zijn impulsiviteit en prikkelbehoeftigheid zijn van belang voor de kans op recidive (uit de psychologische rapportage blijkt: duidelijk kans op recidive), alsmede zijn slecht ontwikkelde gewetensfuncties, zijn egocentrisme en slechte invoelend vermogen. Daarnaast spelen de behoefte tot zelfbepaling en het hebben van macht, voortkomend uit zijn gevoelens van onvermogen een rol. Verdachte’s ontwikkeling loopt ernstig gevaar. De thuissituatie is zeer zorgelijk en bepaalt mede de problematiek van verdachte. Bij verdachte bestaat geen intrinsieke veranderingswens. Hij behoeft met zijn problematiek veel duidelijkheid, externe structuur, voorspelbaarheid en continuïteit. Een intramurale behandeling is dan ook aangewezen. De kans is groot dat hij zich aan een behandeling zal onttrekken als deze niet plaatsvindt binnen een dwingend strafrechtelijk kader.
In het psychologisch Pro Justitia rapport wordt eenzelfde of nagenoeg eenzelfde diagnose gesteld. Ook wordt een behandeling in gesloten setting voorgestaan. De psycholoog stelt vast dat verdachtes hechting aan de ouderfiguren niet op veilige en stabiele wijze lijkt te hebben plaatsgevonden, als gevolg waarvan hij weinig gevoel van basale veiligheid, stabilitieit en vertrouwen in anderen of zichzelf heeft opgebouwd, alsook weinig gevoel van controle op zijn omgeving. Tijdens het psychologisch onderzoek imponeert verdachte als een manipulatieve jongen die op oppervlakkige wijze contact legt en tracht zijn omgeving zo te beïnvloeden/bespelen dat de reactie van anderen op hem voor hemzelf zo gunstig mogelijk uitpakt. Naast deze duidelijk opportunistische kant schuilt in verdachte een machteloze, boze jongen met primitieve angsten, waarvan de tolerantie, net als die van zijn agressie, beperkt lijken. De behoefte aan macht/dominantie over anderen om zijn eigen insufficiëntiegevoelens niet te hoeven voelen, de zwakke gewetensontwikkeling, het gebrek aan voldoende zicht en greep op de eigen emoties en de beperkte intellectuele vermogens zijn aandachtspunten waarop de behandeling zal dienen te zijn toegespitst.
Genoemde rapporteurs zijn van oordeel dat er bij verdachte ten tijde van het plegen van de delicten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een ernstige gedragsstoornis. Zij achten verdachte ten aanzien van de delicten enigszins verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank neemt deze conclusies over en maakt deze tot de hare.
Door beide deskundigen wordt een onvoorwaardelijke PIJ geadviseerd. Als behandelsetting wordt gedacht aan een orthopedagogische setting als ‘de Rentray’, waar hij in een groep van zwakbegaafden het meest op zijn plaats zou zijn. Een andere optie is ‘Den Engh’.
De gezinsvoogd acht een behandelinterventie, zoals geschetst, van belang om de zorgelijke ontwikkeling om te buigen en de kans op recidive te verkleinen.
De rechtbank zal, naast oplegging van genoemde straf, plaatsing in een inrichting voor jeugdigen bevelen, waarbij de rechtbank, in navolging van het advies van de deskundigen, zal beslissen dat deze dient te worden ondergaan in de Rijksinrichting ‘Rentray’ dan wel ‘Den Engh’.
De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat er sprake is van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dat kans dat verdachte zonder behandeling zal recidiveren groot wordt ingeschat, waardoor de algemene veiligheid van personen opnieuw in gevaar zou kunnen komen. De maatregel wordt bovendien ook uitdrukkelijk in het belang van een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling van verdachte geoordeeld. Dit laatste impliceert, in navolging van de uitgebrachte adviezen, dat de thuissituatie van verdachte onvoldoende waarborgen bevat om diens gedragsverandering metterdaad te bewerkstelligen.
Vorderingen benadeelde partijen
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 300,- ingediend tegen verdachte wegens immateriële schade die hij als gevolg van het onder 1 (incident 2) tenlastegelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit dit bewezenverklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 1013,30 ingediend tegen verdachte wegens materië-le en immateriële schade die hij als gevolg van het onder 3 (incident 6) tenlastegelegde feit zou hebben geleden.
De rechtbank is van oordeel dat deze schade eenvoudig is vast te stellen en rechtstreeks voortvloeit uit dit bewezenverklaarde feit. De vordering zal dan ook worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank bepalen dat, indien een medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Tevens acht de rechtbank termen aanwezig om een schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen tot het bedrag waartoe de vorderingen van de benadeelde partijen zijn toegewezen, te weten € 300,- en € 1013,30 respectievelijk te vervangen door 6 en 20 dagen vervangende hechtenis.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
77a, 77i, 77s, 77v, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 141
8. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van de hem onder 3 primair en subsidair tenlastegelegde feiten.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 meer subsidiair, 4 en 5 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven vermeld onder 3.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezenverklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van 210 (tweehonderdtien) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 57 dagen, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Beveelt de plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen voor de duur van twee jaar.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 300,- en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan de Vries, voornoemd, rekeningnummer: [rekeningnummer], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 3] geleden schade van € 1013,30 en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan [slachtoffer 3], voornoemd, rekeningnummer: [rekeningnummer] ten name van [rekeninghouder], tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Bepaalt dat, indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door een medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de staat van een bedrag van respectievelijk € 300,- en € 1013,30, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door respectievelijk 6 en 20 dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat, voorzover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens een medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij, voornoemd, in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de staat en dat betalingen aan de staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Flohil, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. Hijink en Van Acker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. De Groot-Clements,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 augustus 2005.
Mr. Hijink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.