ECLI:NL:RBHAA:2005:AU2943

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
5 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
281785 VV EXPL 05-225
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens overtreding van veiligheidsvoorschriften

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 5 september 2005 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en de besloten vennootschap STEENMETZ DAKTECHNIEK B.V. [eiser] vorderde zijn wedertewerkstelling en doorbetaling van loon, nadat hij op 13 juli 2005 op staande voet was ontslagen. Het ontslag volgde op een incident waarbij [eiser] en een collega zonder zich te melden op een locatie van Corus een machine met bewegende delen zijn opgegaan, wat in strijd was met de veiligheidsvoorschriften. Corus had Steenmetz geïnformeerd over dit gedrag, wat leidde tot het ontslag van [eiser].

De kantonrechter oordeelde dat Steenmetz voldoende had aangetoond dat [eiser] een dringende reden voor ontslag had gegeven door de veiligheidsvoorschriften te negeren. De rechter stelde vast dat [eiser] op de hoogte was van de veiligheidsprocedures en dat zijn handelen een onveilige situatie had gecreëerd, ook al had er geen direct gevaar plaatsgevonden. De kantonrechter wees de vorderingen van [eiser] af, zowel de primaire als de subsidiaire vordering, en oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was. De proceskosten werden aan [eiser] opgelegd, omdat hij in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 281785/VV EXPL 05-225
datum uitspraak: 5 september 2005
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING
inzake
[eiser]
te [woonplaats]
eiser
hierna: [eiser]
gemachtigde: mr. J.L. Sintemaartensdijk
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STEENMETZ DAKTECHNIEK B.V.
te Haarlem
gedaagde
hierna: Steenmetz
gemachtigde: mr. A. Zuidinga
De procedure
[eiser] heeft Steenmetz op 12 augustus 2005 gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 augustus 2005, waarbij de gemachtigde van Steenmetz zich heeft bediend van pleitnotities. Partijen hebben nog stukken in het geding gebracht.
De feiten
Steenmetz voert opdrachten uit voor diverse klanten waaronder Corus. De werkzaamheden betreffen onder meer renovatie- en onderhoudsprojecten.
[eiser] is sedert 20 november 2001 bij Steenmetz in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De huidige functie van [eiser] is dakdekker. Zijn salaris bedraagt thans € 1.929,13 bruto per maand (exclusief 8 % vakantietoeslag en emolumenten). Op de overeenkomst is de CAO voor Bitumineuze en Kunststof Dakbedekkingsbedrijven van toepassing.
Werknemers van Steenmetz die voor en bij Corus gaan werken, moeten zich niet alleen houden aan de eigen veiligheidsvoorschriften van Steenmetz, maar ook aan de specifieke veiligheidsregels van Corus. Steenmetz heeft daarover enkele jaren geleden na een ongeval afspraken gemaakt met Corus. Op grond van die afspraken mag een werknemer niet bij Corus worden ingezet voordat er door Corus voor die werknemer aan Steenmetz een werkvergunning is afgegeven en Corus een instructie heeft gegeven. De werknemers dienen zich bij aanvang van een werk op een locatie op het terrein van Corus op een daartoe aangewezen plek te melden. Op het hele terrein staan meerdere waarschuwings- en instructieborden ter zake van de meldplicht.
Op 14 juli 2005 zou begonnen worden met de uitvoering van werkzaamheden door medewerkers van Steenmetz voor Corus. Op 12 juli 2005 zijn [eiser] en voorman [voorman] naar de betreffende locatie op het Corus-terrein gegaan. Ze hadden toestemming gekregen van de heer [XX] van Corus om die dag ter plaatse te bekijken welke materialen daarvoor nodig zouden zijn. Aangekomen op die locatie hebben zij zich niet ter plekke gemeld. Zij zijn een grote in werking zijnde machine met bewegende delen opgegaan zonder dit aan de machinist te melden. Na een paar minuten zijn ze van de machine afgekomen. Zij zijn ter plekke aangesproken op hun gedrag door de heer [Manager], manager bij Corus, die hen van die locatie heeft weggestuurd. Zij zijn daarop teruggegaan naar de andere locatie op het terrein om de werkzaamheden die daar werden verricht af te maken.
Vervolgens heeft Corus Steenmetz op de hoogte gesteld over dat gedrag van [eiser] en [voorman] op die locatie bij de machine. Corus heeft [eiser] in eerste instantie tot einde augustus 2005 de toegang tot het bedrijf ontzegd.
Steenmetz heeft sinds dat incident ook zelf als aannemer voorlopig tot eind augustus 2005 geen toegang meer tot de betreffende locatie; Steenmetz en Corus zullen nog in overleg treden over de ontstane situatie en de gevolgen daarvan voor Steenmetz en over de door Steenmetz genomen maatregelen.
Op 13 juli 2005 heeft Steenmetz [eiser] ontslagen op staande voet. Bij brief van 13 juli 2005 heeft Steenmetz dat ontslag bevestigd, waarbij Steenmetz heeft gemeld het te betreuren dat [eiser] zonder de geldende en [eiser] bekende instructies te volgen, samen met zijn collega onveilig een locatie op het terrein van Corus heeft betreden en dat [eiser] door zijn handelen hemzelf en het bedrijf van Steenmetz onnodig in gevaar heeft gebracht, waarmee [eiser] Steenmetz een dringende reden voor ontslag heeft gegeven.
Ook [voorman] is op diezelfde dag op staande voet ontslagen.
[eiser] heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen. Ondanks aanmaning heeft Steenmetz [eiser] vanaf 13 juli 2005 geen loon meer betaald.
De vordering
[eiser] vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) primair veroordeling van Steenmetz tot zijn wedertewerkstelling op straffe van verbeurte van een dwangsom en tot doorbetaling van het loon. Subsidiair vordert [eiser] dat Steenmetz wordt veroordeeld tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 1.682,79 bruto.
[eiser] stelt daartoe onder meer het volgende.
[eiser] heeft Steenmetz geen dringende reden voor ontslag gegeven. Op 12 juli 2005 hadden [eiser] en [voorman] van [XX] toestemming gekregen om naar de betreffende locatie te gaan voor een opname. Zij hebben geen onveilige situatie gecreëerd, ze zijn hooguit 2 minuten op de loopbordessen van die machine gebleven om te kunnen bezien hoeveel dakbedekking nodig zou zijn. Wel erkent hij dat toen [Manager] hem vroeg naar zijn werkvergunning, hij zich realiseerde dat hij geen werkvergunning bij zich had en dat hij niet helemaal conform de regels had gehandeld. Er zijn geen calamiteiten gevolgd, noch was hij eerder inzake onveilig handelen gewaarschuwd. Minder vergaande disciplinaire maatregelen zoals vermeld in artikel 14 van de CAO waren op hun plaats geweest. De maatregelen die Steenmetz nu tegen [eiser] genomen heeft zijn buitenproportioneel, ook in vergelijking met een ander geval waarin een werknemer van Steenmetz een veiligheidsvoorschrift had overtreden en enkel een boete van € 100,00 kreeg opgelegd.
Omdat hij Steenmetz geen dringende redenen voor ontslag op staande voet heeft gegeven, is dat ontslag nietig. De arbeidsover-eenkomst bestaat nog steeds en daarmee ook de loonbetalingverplichting van Steenmetz. Subsidair is [eiser] van mening dat Steenmetz de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd door niet de wettelijke opzegtermijn in acht te nemen, waardoor Steenmetz verplicht is een schadevergoeding te betalen.
Het verweer
Steenmetz heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil zal worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
De kernvraag van deze procedure is of aan de hand van de thans bekende feiten en omstandigheden de verwachting gewettigd is dat de rechter, in een aan te spannen bodem-procedure, tot de slotsom zal komen dat het [eiser] op 13 juli 2005 gegeven ontslag op staande voet nietig is.
De kantonrechter is van oordeel dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord op grond van de volgende vaststellingen en overwegingen.
Steenmetz heeft voldoende duidelijk gemaakt dat er grote belangen mee gemoeid zijn dat de veiligheidsvoorschriften van haarzelf en die van Corus worden opgevolgd. [eiser] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist dat hem die procedures en veiligheidsvoorschriften afdoende bekend waren. Bovendien heeft hij niet weersproken dat er over het hele terrein van Corus instructieborden staan over de meldplicht, zo ook op de betreffende locatie, en dat bij die machine een bord met meldinstructies en een intercom naar de machinist staan.
Door zich niet op die locatie zelf te melden en door die machine te beklimmen zonder dat de machinist van hun aanwezigheid afwist met alle door Steenmetz naar voren gebrachte mogelijke ernstige gevolgen van dien, heeft [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter wel degelijk een onveilige situatie in het leven geroepen. Dat dat gevaar zich niet heeft gerealiseerd is een gelukkige omstandigheid, maar dat doet er niet aan af dat dat wel had kunnen gebeuren.
Dat Corus deze kwestie hoog heeft opgenomen is eveneens duidelijk geworden, gezien de maatregelen die zij tegen [eiser] én Steenmetz heeft genomen.
Met zijn wijze van handelen tegen die duidelijke voorschriften in en gelet op de consequenties daarvan heeft [eiser] Steenmetz naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter een dringende reden gegeven voor ontslag op staande voet. Met een minder vergaande sanctie als bedoeld in artikel 14 CAO hoefde Steenmetz niet te volstaan. Dat Steenmetz dat bij een andere werknemer wel heeft gedaan, heeft naar de stelling van Steenmetz ermee te maken dat die werknemer een persoonlijk beschermingsmiddel niet had gebruikt, hetgeen van een duidelijk andere orde is dan déze kwestie. [eiser] heeft die stelling van Steenmetz onvoldoende weerlegd, zodat het verweer van [eiser] dat Steenmetz in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel niet opgaat, omdat het dus geen gelijke gevallen betreft. Dat [eiser] eerder is gewaarschuwd is hier níet van belang, omdat die waarschuwing geen betrekking had op een veiligheidsaspect.
De op de nietigheid van dat ontslag gebaseerde primaire vordering moet daarom worden afgewezen. Ook de subsidiaire vordering wordt afgewezen, omdat naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter Steenmetz een dringende reden voor opzegging had, waardoor die opzegging niet onregelmatig was.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
Beslissing
De kantonrechter:
- weigert de gevorderde voorlopige voorziening;
- veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Steenmetz tot en met vandaag worden begroot op € 200 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.