Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Lont Wieringen, respectievelijk Felison.
1. De loop van het geding
Voor de loop van het geding verwijst de rechtbank naar de volgende zich in het griffiedossier bevindende gedingstukken, waarop vonnis is gevraagd:
- het tussenvonnis van 1 december 2004 en de daarin genoemde stukken;
- de akte uitlating van Lont Wieringen;
- de antwoordakte uitlating van Felison.
2. Verdere beoordeling van het geschil
2.1 In voormeld tussenvonnis heeft de rechtbank partijen verzocht om zich uit te laten over het leerstuk van de premieristorno onder huidig en komend recht en de consequenties daarvan voor de stellingen van Lont Wieringen in deze procedure. Achterliggende reden van dat verzoek was dat het niet zinvol zou zijn Felison tot (getuigen)bewijs toe te laten van haar - door Lont Wieringen bestreden - stelling dat per 1 februari 2001 een verzekeringsovereenkomst tot stand was gekomen, indien Felison ook na geleverd bewijs geen recht zou hebben op de door haar op 16 augustus 2001 middels de door Lont Wieringen ondertekende machtigingskaart geïncasseerde premie.
2.2 Lont Wieringen heeft zich bij akte - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat zij op basis van de artikelen 281 en 282 WvK recht heeft op terugbetaling van de door haar betaalde premies omdat de door Felison gestelde verzekeringsovereenkomsten op basis van artikel 277 WvK zijn vervallen, Lont Wieringen te goeder trouw was en Felison feitelijk geen risico heeft gelopen.
2.3 Felison heeft vervolgens bij akte primair aangevoerd dat artikel 277 WvK ten deze toepassing mist, omdat het hier om WAM-verzekeringen ging en genoemd artikel volgens het “Korstanje I arrest” van de Hoge Raad (NJ 1985,867) niet toepasselijk is op aansprakelijkheidsverzekeringen.
2.4 Dit verweer treft in zoverre doel dat op basis van artikel 277 WvK inderdaad niet tot verval van de verzekeringsovereenkomsten kan worden geconcludeerd voorzover het de WA dekking betreft. Uit de door Felison overgelegde polissen blijkt echter dat het ten dele mede om casco-verzekeringen handelt, ten aanzien waarvan dit argument niet opgaat.
2.5 Belangrijker is evenwel dat er aanleiding is - voor wat betreft de WA dekking - te anticiperen op komend recht, met name artikel 7.17.1.12 Ontwerp-BW, waarin de verplichting tot premie-ristorno - naast het goede trouw vereiste - niet meer, zoals in artikel 281 WvK, is gekoppeld aan het vervallen of nietig worden van de verzekeringsovereenkomst, maar louter aan het ontbreken van enig door de verzekeraar gelopen risico. De rechtbank verstaat artikel 281 WvK dan ook aldus, dat daarin het accent op het ontbreken van risico gelegd dient te worden en niet op de vraag wat de consequenties daarvan zijn voor de verzekeringsovereenkomst als geheel.
2.6 Felison heeft in dit verband aangegeven dat zij weldegelijk risico heeft gelopen omdat het aan Lont Wieringen vrij had gestaan om niet Interpolis maar haar aan te spreken terzake van de diverse schades die zich in 2001 hebben voorgedaan. Dat Lont Wieringen slechts bij Interpolis heeft geclaimd doet daaraan niet af, aldus Felison.
2.7 Dat verweer faalt. Aangenomen dat sprake zou zijn geweest van een verzekeringsovereenkomst tussen Lont Wieringen en Felison, zoals Felison in deze procedure heeft betoogd, dan is in elk geval duidelijk dat Lont Wieringen daar feitelijk zelf nooit van uit is gegaan. Lont Wieringen heeft die verzekeringsovereenkomst ook van meet af aan betwist. Lont Wieringen heeft alle schades na 1 februari 2001 dan ook uitsluitend geclaimd bij Interpolis, die generlei pogingen tot regres op Felison heeft ondernomen omdat ook Interpolis ervan uitging de enige risico dragende verzekeraar van het wagenpark van Lont Wieringen te zijn. Felison moet zich er, gezien de opstelling van Lont Wieringen, dan ook van meet af aan bewust van zijn geweest dat zij feitelijk nooit enig risico heeft gelopen en dus aan Lont Wieringen premie in rekening bracht zonder daartegenover enig (feitelijk) risico te lopen.
2.8 Aan het voorgaande doet niet af dat in november 2001 kennelijk getracht is om alsnog tot een minnelijke regeling te komen, inhoudende dat Interpolis haar verzekeringsovereenkomst met Lont Wieringen alsnog met terugwerkende kracht zou royeren wanneer Felison de door Interpolis uitgekeerde schadebedragen aan Interpolis zou vergoeden. Die regeling is immers niet tot stand gekomen. Vastgesteld kan dan ook worden de voorwaarde van artikel 281 WvK juncto artikel 7.17.1.12 Ontwerp-BW (het ontbreken van enig risico) is vervuld.
2.9 Ten overvloede wordt daarbij nog overwogen dat Felison niet heeft gereageerd op de door Lont Wieringen bij akte onder 20 opgeworpen vraag of de polisvoorwaarden van Felison een “na u clausule” bevatten die aan regres door Interpolis in de weg zouden hebben gestaan.
2.10 Ook het goede trouw vereiste van artikel 281 WvK (respectievelijk het vereiste dat geen sprake is geweest van “list, bedrog of schelmerij” als bedoeld in artikel 282 WvK dan wel opzet om de verzekeraar te misleiden als bedoeld in artikel 7.17.1.12 Ontwerp-BW) staat niet in de weg aan een premie-ristorno. Gesteld noch gebleken is immers dat Lont Wieringen haar wagenpark bewust dubbel heeft willen verzekeren teneinde bijvoorbeeld in geval van schades (onrechtmatig) een dubbele uitkering te verkrijgen. Ook als Lont Wieringen gebonden geacht zou kunnen worden aan de door Felison gestelde verzekeringsovereenkomsten is zij (noch Interpolis) zich daar destijds kennelijk zelf niet bewust van geweest.
2.11 Het voorgaande brengt met zich dat Felison gehouden is de door haar op 16 augustus 2001 middels de door Lont Wieringen ondertekende machtigingskaart geïncasseerde premie aan Lont Wieringen terug te betalen. Het bewijsaanbod van Felison dat per 1 februari 2001 een verzekeringsovereenkomst met Lont Wieringen tot stand is gekomen zal gezien het voorgaande bij gebreke van belang worden gepasseerd.
2.12 Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente ad € 3.3.46,63 is geen verweer gevoerd. De bij dagvaarding als productie 11 overgelegde berekening is evenwel onjuist omdat daar als ingangsdatum 16 januari 2001 wordt gehanteerd. De rechtbank zal daarom de wettelijke rente toewijzen vanaf op 16 augustus 2001, de dag waarop de premie-incasso plaatsvond. Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten heeft Felison aangevoerd dat aansluiting gezocht dient te worden bij het rapport “Voorwerk II”. De rechtbank zal daartoe overgaan, nu enerzijds wel vaststaat dat buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt, maar anderzijds op de specificatie van de verrichte werkzaamheden ook het opstellen van de dagvaardig is vermeld, hetgeen niet als buitengerechtelijke kosten kan worden gekwalificeerd.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 Veroordeelt Felison tot betaling aan Lont Wieringen van het bedrag van € 13.956,33 (dertienduizend negenhonderd zesenvijftig en 33/100 euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 16 augustus 2001 tot aan de dag der voldoening alsmede met de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.158,-
3.2 Veroordeelt Felison in de kosten van dit geding, tot op de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van Lont Wieringen begroot op € 1.215.40 aan verschotten en € 1.130 aan salaris voor de procureur.
3.3 Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
3.4 Wijst af het anders of meer gevorderde.