ECLI:NL:RBHAA:2005:AU3479

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
27 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99847/2004-589
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek forensische mediation en vaststelling gebruikersvergoeding in familiezaken

In deze zaak heeft de rechtbank Haarlem op 27 september 2005 uitspraak gedaan in een familiekwestie tussen een man en een vrouw, die acht jaar na hun scheiding nog steeds in conflict zijn over de omgang met hun minderjarige dochter. De man verzocht de rechtbank om forensische mediation op te leggen, omdat hij meende dat dit zou helpen bij het herstellen van het contact met zijn dochter, die al twee jaar geen contact meer met hem had. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de dochter, inmiddels veertien jaar oud, zich heftig verzet tegen contact met haar vader en dat het opleggen van een omgangsregeling niet in haar belang zou zijn. De rechtbank overwoog dat de dochter op een leeftijd is gekomen waarop zij haar eigen oordeel heeft gevormd en dat het beter is om af te wachten tot zij ouder is en mogelijk zelf de behoefte heeft om contact met haar vader te herstellen.

Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over het verzoek van de man om een gebruikersvergoeding vast te stellen ten laste van de vrouw, in verband met de gezamenlijke eigendom van de echtelijke woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw met ingang van 1 december 2004 een gebruikersvergoeding van € 625,-- per maand aan de man moet betalen, tot het moment dat de woning aan de vrouw wordt geleverd. De rechtbank heeft het verzoek van de man tot forensische mediation afgewezen en de vrouw verplicht tot het betalen van de gebruikersvergoeding, waarbij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.

De uitspraak is gedaan door mr. A. Stefels, met E. Dijkstra als griffier, en is openbaar uitgesproken tijdens de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Familie-en Jeugdrecht
echtscheiding
zaak-/rekestnr.: 99847/2004-589
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 27 september 2005
in de zaak van:
[naam man],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de man,
procureur mr. R.F. Meijer,
advocaat mr. C.S.F. de Nijs,
-- tegen --
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
procureur mr. H. Oomen,
advocaat mr. A.J.M.H. de Werd.
Verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 2 november 2004 en de daarin vermelde stukken;
- de beschikkingen dagbepaling d.d. 28 maart 2005 en 5 april 2005 en de daarin vermelde stukken;
- het op 11 juli 2005 ter griffie ontvangen rapport van de Raad voor de Kinderbescherming;
- de op 10 augustus 2005 ter griffie ontvangen brief van de advocaat van de man d.d. 10 augustus 2005;
- de op 26 augustus 2005 ter griffie ontvangen brief van de advocaat van de man d.d. 26 augustus 2005;
- de op 29 augustus 2005 ter griffie ontvangen brief van de advocaat van de vrouw, met bijlage, d.d. 26 augustus 2005,
en het verhandelde ter terechtzitting op 29 augustus 2005 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun raadslieden.
Verdere beoordeling
Ten aanzien van de omgangsregeling en de informatie- en consultatieplicht
De Raad voor de Kinderbescherming concludeert op basis van de door haar ingewonnen informatie dat het opleggen van een omgangsregeling - hoe betreurenswaardig ook - op dit moment niet in het belang van [naam minderjarige] is. [naam minderjarige] heeft te kennen gegeven dat zij geen enkele vorm van contact met haar vader wil. Zij is vervuld van negatieve gevoelens ten opzichte van haar vader en kampt met een loyaliteitsprobleem naar moeder toe. Derhalve levert omgang ernstig nadeel op voor de geestelijke ontwikkeling van [naam minderjarige]. De Raad heeft de rechtbank dan ook geadviseerd geen omgang op te leggen en het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling af te wijzen. De Raad heeft in haar rapportage aangegeven dat zij hulpverlening aan [naam minderjarige] gewenst en noodzakelijk achten. De Raad heeft ter zitting na het pleidooi van partijen het advies van de Raad nader toegelicht. De Raad heeft daarbij uiteengezet dat naar haar oordeel, gelet op het feit dat er in het verleden al behoorlijk veel aandacht is besteed aan het verbeteren van de ouderrelatie en in het kader van het onderzoek is getracht [naam minderjarige] een ander beeld van haar vader te geven, mediation tussen partijen en herstel van contact op dit moment niet aan de orde is en dat alleen gehoopt kan worden dat [naam minderjarige] in de toekomst haar mening over haar vader zal veranderen.
De man stelt dat hij er alles aan gedaan heeft om contact met [naam minderjarige] te houden, maar erkent dat dit contact inmiddels ernstig is verstoord. De man heeft weliswaar tegenover de Raad verklaard volledig te begrijpen dat het nu opleggen van een omgangsregeling geen kans van slagen heeft gezien de negatieve beeldvorming van [naam minderjarige] over hem, maar het baart de man grote zorgen dat [naam minderjarige] een compleet verkeerd beeld van haar vader heeft ontwikkeld. De man heeft hierbij naar voren gebracht dat naar zijn mening blijkt dat bij [naam minderjarige] sprake is van het zogenoemde PAL-syndroom ("Parental Alienation Syndrome) en dat uit de rapportage blijkt dat hulp daarbij voor [naam minderjarige] noodzakelijk is.
De man wil niets liever dan zijn relatie met zijn dochter herstellen. Hij is zich ervan bewust dat hij zijn dochter hierin niet kan dwingen. Hij is van mening dat daarvoor allereerst nodig is dat de ouders leren om normaal met elkaar te communiceren en stelt dat de enige mogelijkheid tot herstel van de communicatie tussen de ouders forensische mediation is. Hij verzoekt de rechtbank daarom forensische mediation aan partijen op te leggen en wijst hierbij op jurisprudentie van het gerechtshof te Den Haag en te Den Bosch.
De vrouw is van mening dat er geen omgang tussen [naam minderjarige] en de man dient te worden vastgesteld. Zij acht de suggestie van de man dat er sprake is van het PAL-syndroom veel te ver gaan, nu niet alleen door haar zelf is waargenomen maar ook uit de verklaring van de huisarts die [naam minderjarige] al jaren kent blijkt dat [naam minderjarige] een opgewekt en stabiel kind is.
Daarnaast verzet de vrouw zich tegen vaststelling van een informatieregeling, aangezien [naam minderjarige] heeft aangegeven dat zij niet wenst dat haar vader informatie over haar krijgt. Ter zitting is gebleken dat de vrouw niet bereid is om mee te werken aan mediation. Zij voert daartoe aan dat mediation tussen partijen gedurende de echtscheidingsprocedure uiterst moeizaam is verlopen en niet succesvol is geweest en dat zij niet verwacht dat partijen door mediation tot verbetering van hun communicatie zullen komen.
De rechtbank stelt vast dat in casu sprake is van een zeer ernstig verstoorde ouderrelatie, waarbij de rechtbank zich ernstige zorgen maakt over de daarbij ontstane verstoorde relatie tussen de man en [naam minderjarige]. Het zou dan ook wenselijk zijn - indien mogelijk - dat onder begeleiding van een deskundige zou worden gewerkt aan het verbeteren van de relatie tussen [naam minderjarige] en haar vader.
Uit de overgelegde stukken is echter gebleken dat [naam minderjarige], die inmiddels veertien jaar oud is, heeft doen blijken van ernstige bezwaren tegen omgang met haar vader, waarbij de rechtbank niet uitsluit dat het nu opleggen van een omgangsregeling gelet op de ernstig verstoorde relatie tussen [naam minderjarige] en haar vader ook overigens strijdig is met de belangen van [naam minderjarige], zodat conform artikel 1:377a lid 3 onder c en d de rechtbank de man het recht op omgang moet ontzeggen.
Het verzoek van de man tot het opleggen van forensische mediation aan partijen zal de rechtbank afwijzen. Daartoe is redengevend dat gebleken is dat partijen inmiddels acht jaar uit elkaar zijn, [naam minderjarige] minstens twee jaar geen contact meer met haar vader heeft gehad en zich heftig verzet tegen elke vorm van contact met haar vader. De mogelijkheid tot herstel van het contact tussen de man en [naam minderjarige] door middel van het herstellen van de communicatie tussen de ouders acht de rechtbank daarom mede gelet op de leeftijd van [naam minderjarige] niet aan de orde. [naam minderjarige] is immers op een leeftijd gekomen dat zij niet langer zonder meer te beïnvloeden is door één van beide ouders, maar een eigen oordeel in deze heeft gevormd, zodat het meer voor de hand ligt om af te wachten tot [naam minderjarige] wat ouder is en wellicht zelf de behoefte krijgt het contact met haar vader te herstellen dan wel helderheid te verkrijgen over de persoon van haar vader.
De man heeft bij brief van 10 augustus 2005 verzocht een concrete regeling vast te stellen van de door de rechtbank opgelegde informatie- en consultatieplicht. Nu de rechtbank op dit verzoek reeds bij tussenbeschikking van 2 november 2004 definitief heeft beslist, zal dit verzoek worden afgewezen.
Ten aanzien van de gebruikersvergoeding
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de man reeds bij verweerschrift naar aanleiding van het zelfstandig verzoek tevens nader verzoekschrift, ingediend ter griffie op 4 juni 2004, verzocht heeft om een gebruikersvergoeding ten laste van de vrouw te bepalen.
Nu de rechtbank op dit verzoek nog geen beslissing heeft gegeven, dient thans te worden bezien of er termen aanwezig zijn om een gebruikersvergoeding vast te stellen ter hoogte van de helft van de maandelijkse hypothecaire last en levensverzekering zoals door de man is verzocht. Het standpunt van de vrouw dat reeds op dit verzoek is beslist en de man niet-ontvankelijk is in dit verzoek, is, gelet op het vorenoverwogene, onjuist.
De man voert ter onderbouwing van zijn verzoek aan dat de vrouw de verkoop van de echtelijke woning telkenmale traineert en dat hij zolang hij niet kan beschikken over de helft van de overwaarde van de echtelijke woning en bovendien de hypothecaire verplichting van de echtelijke woning heeft, niet in staat is om zelf een woning te kopen.
Reeds bij beschikking van 2 november 2004 heeft de rechtbank overwogen dat de man aantoonbaar belang heeft bij een snelle afwikkeling van de verdeling van de echtelijke woning. Nu de rechtbank er voorts in die beschikking vanuit is gegaan dat, gelet op de ter zitting door de vrouw getoonde bereidheid om haar medewerking te verlenen aan taxatie van de echtelijke woning, binnen vier weken een taxatierapport uitgebracht zou kunnen zijn en derhalve de verdeling van de echtelijke woning had kunnen plaatsvinden. Een en ander is voor de rechtbank aanleiding om met ingang van 1 december 2004 een gebruikersvergoeding ten laste van de vrouw vast te stellen.
Voor het bepalen van de hoogte gebruikersvergoeding acht de rechtbank het redelijk en overeenkomstig met hetgeen in deze gebruikelijk is om, nu partijen gezamenlijk eigenaar zijn van de woning, bij de berekening van de gebruikersvergoeding uit te gaan van 2% op jaarbasis van de onderhandse verkoopwaarde van de echtelijke woning (€ 375.000,--). Derhalve zal de rechtbank bepalen dat de vrouw met ingang van 1 december 2004 aan de man een gebruiksvergoeding van € 625,-- per maand dient te voldoen.
Beslissing
De rechtbank:
Ontzegt de man het recht op omgang met de minderjarige [achternaam:
- [naam minderjarige], geboren in 1991.
Bepaalt dat de vrouw met ingang van 1 december 2004 aan de man een gebruikersvergoeding zal betalen van € 625,-- per maand, tot aan het moment dat de echtelijke woning aan de vrouw zal worden geleverd.
Verklaart deze beschikking uit-voerbaar bij voorraad.
Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Stefels en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 27 september 2005, in tegenwoordigheid van E. Dijkstra als griffier.