ECLI:NL:RBHAA:2005:AU3487

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
11 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
104700/2004-2476
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en nevenvoorzieningen met betrekking tot alimentatie en gebruiksvergoeding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem, is op 11 augustus 2005 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw. De rechtbank heeft eerder op 15 maart 2005 de echtscheiding uitgesproken, maar de behandeling van de nevenvoorzieningen is aangehouden. De vrouw heeft verzocht om een voorschot van € 1.000,-- per maand uit hoofde van overbedeling en verrekening, alsook gebruiksvergoedingen voor het gebruik van het woon-winkelpand en de winkel. De man blijft in de echtelijke woning wonen, en de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen plaats is voor gebruiksvergoedingen, gezien de onzekere situatie omtrent de waarde van het pand en de hypotheeklasten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud van € 1.900,-- per maand moet betalen, te voldoen met ingang van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak met betrekking tot de verdeling en verrekening van de overgespaarde inkomsten aangehouden tot 29 september 2005. De uitspraak is gedaan door rechter A. Stefels, die de beschikking in het openbaar heeft uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
A
Zaaknummer : 104700/2004-2476
Datum beschikking : 11 augustus 2005
AS/ED
echtscheiding
BESCHIKKING ENKELVOUDIGE KAMER VOOR FAMILIEZAKEN
in de zaak van:
[naam man],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de man,
procureur mr. P.A.C. van Buul,
-- tegen --
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
procureur mr. M.M. Soeteman-Both.
1 Verloop van de procedure
1.1 Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 15 maart 2005 en de daarin vermelde stukken;
- de dagbepalingsbeschikking van 13 april 2005 en de daarin vermelde stukken;
- de op 19 mei 2005 ter griffie ontvangen brief van de procureur van de man d.d. 18 mei 2005, met bijlagen;
- de op 19 mei 2005 ter griffie ontvangen brief van de procureur van de vrouw d.d. 18 mei 2005, met bijlagen;
- de op 26 mei 2005 ter griffie ontvangen brief van de procureur van de vrouw d.d. 25 mei 2005, met bijlagen;
1.2 De behandeling ter terechtzitting heeft 31 mei 2005 plaatsgevonden.
2 Verdere beoordeling
2.1 Bij beschikking van 15 maart 2005 is op verzoek van partijen op voorhand de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is de behandeling van de zaak voor zover het de nevenvoorzieningen betreft aangehouden. Voornoemde beschikking is nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Ten aanzien van het voorschot, de gebruiksvergoeding en de uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw
2.2 De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man aan de vrouw als voorschot uit hoofde van overbedeling en verrekening aan de vrouw € 1.000,-- per maand zal betalen.
De vrouw heeft voorts verzocht te bepalen dat het gebruik van de tot het woon/winkelpand aan de [adres] behorende woning tot de toedeling van het woon/winkelpand aan de man wordt voortgezet door de man tegen betaling van een gebruikersvergoeding van € 444,47 per maand en te bepalen dat het gebruik van de tot dit pand behorende winkel eveneens tot de toedeling van het woon/winkelpand aan de man wordt voortgezet door de man tegen betaling van een gebruiksvergoeding van € 312,85 per maand.
De vrouw heeft daarnaast verzocht te bepalen dat de man, totdat de verdeling en verrekening en de betaling aan de vrouw van het hiervan aan haar toekomende deel heeft plaatsgevonden, als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud zal betalen:
primair, indien de hierboven genoemde gebruiksvergoedingen worden toegewezen, een bedrag van € 1.143,-- bruto per maand;
subsidiair, indien de hierboven genoemde gebruiksvergoeding niet worden toegewezen, een bedrag van € 1.900,-- per maand;
meer subsidiair, indien de hierboven genoemde gebruikersvergoeding en het hierboven genoemde voorschot niet wordt toegewezen, een bedrag van € 3.600,-- per maand.
2.3 Niet in geschil is dat de man in de echtelijke woning zal blijven wonen en dat dit pand aan hem zal worden toegescheiden, zodat het verzoek om te bepalen dat de man gerechtigd is tot het voortgezet gebruik van deze woning kan worden toegewezen, voor zover dit het woongedeelte betreft.
Voorts kan als uitgangspunt worden genomen dat nog steeds geldt dat de man bereid is aan de vrouw een voorschot uit hoofde van overbedelings en verrekening van € 1.000,-- per maand te voldoen.
2.4 De rechtbank is van oordeel dat er geen plaats is voor een gebruiksvergoeding van de man aan de vrouw ten aanzien van de winkel, nu nog niet is beslist of de waarde van de winkelruimte in aanmerking zal worden genomen bij de verrekening gelet op de verschillende standpunten dienaangaande.
Voor wat betreft het woondeel is de rechtbank eveneens van oordeel dat een zodanige onzekere situatie bestaat dat er geen plaats is voor een gebruiksvergoeding van de man aan de vrouw, nu in geschil is welke waarde het woondeel van het woon/winkelpand vertegenwoordigt, welk deel van de hypotheeklasten op het woondeel drukken en voorts niet duidelijk is geworden of er sprake is van een overwaarde.
De rechtbank merkt hierbij ten overvloede op dat partijen een en ander bij de eindafrekening kunnen betrekken.
2.5 Gelet op het vorenoverwogene ligt ter beoordeling voor het subsidiaire verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man, totdat de verdeling c.q. verrekening van de overgespaarde inkomsten en beleggingen heeft plaatsgevonden, aan de vrouw een uitkering tot haar levensonderhoud zal voldoen van € 1.900,-- per maand.
De man heeft niet betwist dat de vrouw behoefte heeft aan een uitkering tot haar levensonderhoud zolang zij studeert, maar heeft wel de hoogte van de behoefte van de vrouw betwist en is van mening dat de behoefte van de vrouw niet meer kan bedragen dan € 575,-- netto per maand. Daarnaast stelt de man onvoldoende draagkracht te hebben om het door de vrouw verzochte bedrag te kunnen voldoen.
2.6 De vrouw stelt haar behoefte in totaal op € 3.600,-- bruto per maand en heeft ter onderbouwing van haar behoefte een zogenoemd behoeftelijstje overgelegd.
De rechtbank gaat er bij de bepaling van de behoefte van de vrouw vanuit dat de man
€ 1.000,-- per maand aan de vrouw zal voldoen als voorschot op de verrekening en voorts dat de man tot dat moment de premie ziektekostenverzekering voor de vrouw zal blijven betalen.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de welstand van partijen gedurende het huwelijk en de man het door de vrouw gestelde uitgavenpatroon gedurende het huwelijk niet dan wel onvoldoende heeft betwist, het door de vrouw verzochte bedrag van € 1.900,-- bruto per maand haar behoefte niet overstijgt.
De rechtbank merkt daarbij op dat zij er rekening mee heeft gehouden dat de vrouw thans relatief hoge woonlasten heeft van € 800,-- per maand en voorts dat zij geen rekening heeft gehouden met inkomsten van de vrouw uit de verhuur van twee huizen die de vrouw in eigendom heeft, nu niet in geschil is dat de vrouw in het jaar 2004 tot op heden nauwelijks huurinkomsten uit deze huizen heeft ontvangen en derhalve aannemelijk is geworden dat de vrouw in de periode waarover zij alimentatie verzoekt, geen substantiële inkomsten uit verhuur zal hebben.
2.7 Vervolgens komt de vraag aan de orde of de man voldoende draagkracht heeft om het door de vrouw verzochte bedrag te kunnen voldoen.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is verklaard is gebleken dat de man in dienst is bij zijn eigen B.V. Bij de bepaling van de draagkracht acht de rechtbank het redelijke gelet op de standpunten van partijen om voor wat betreft het inkomen van de man uit te gaan van het inkomen dat blijkt uit de overgelegde recente salarisspecificaties van € 3.649,66 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
De man woont samen met zijn nieuwe partner, die twee dagen per week in één van de winkels van de man werkt, en een inkomen heeft van ca. € 499,03 netto per maand, exclusief vakantietoeslag.
De rechtbank deelt niet het standpunt van de vrouw dat de partner van de man in staat geacht moet worden in haar eigen levensonderhoud te voorzien dan wel meer te werken. Gebleken is dat de partner van de man ook voordat zij ging samenwonen met de man slechts twee dagen per week werkte. Uit de relatie met de man is kortgeleden een kind geboren, terwijl ook de twee kinderen van partijen (waarvan één minderjarig) en de twee minderjarige kinderen van de partner van de man tot hun gezin behoren.
De rechtbank zal derhalve het huidige inkomen van de partner van de man bij het inkomen van de man optellen en de gezinsnorm op de man toepassen met het daarbij behorende draagkrachtpercentage.
Voorts is de rechtbank uitgegaan van de volgende gegevens:
- de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de kinderkorting en de combinatiekorting zijn van toepassing;
- voor wat betreft de lasten van de echtelijke woning is tweederde van de totale hypotheekrente in aanmerking genomen, te weten € 617,63 per maand en daarnaast de gebruikelijke eigenaarslasten;
- de man voldoet € 480,70 per maand ter zake de aan de hypothecaire geldleningen gekoppelde premies levensverzekering;
- hij ontvangt blijkens de conceptjaarstukken 2004 huurinkomsten ten bedrage van € 43.049,92 per jaar, waarop een bedrag ter grootte van een derde deel van de totale hypotheekrente (€ 308,81 per maand) in mindering wordt gebracht;
De rechtbank gaat er vanuit dat de man in de komende periode de premie ziektekostenverzekering voor de vrouw blijft voldoen en gaat er derhalve vanuit dat de premie ziektekostenverzekering, inclusief nominale premie, voor de man zelf, de vrouw en de kinderen van partijen in totaal € 337,40 per maand bedraagt.
Vast staat dat de man op het pand, dat door hem aan het bedrijf is verhuurd en waarvan de huurinkomsten bovengenoemde € 43.049,92 per jaar bedragen, jaarlijks 3% (een bedrag van ca. € 11.027,--) mag afschrijven van de fiscus. In geschil tussen partijen is of deze afschrijving al dan niet buiten beschouwing dient te blijven.
De man is van mening dat met deze afschrijving rekening dient te worden gehouden, in die zin dat de huurinkomsten dienen te worden verminderd met het bedrag van de afschrijvingen. Hij stelt hiertoe dat deze afschrijving gerechtvaardigd is omdat het winkelpand in de loop der jaren aan de eisen der tijd moet worden aangepast.
De vrouw stelt daarentegen dat de afschrijving op pand slechts een fiscale post betreft waar geen werkelijke kosten tegenover staan en dat hiermee derhalve geen rekening dient te worden gehouden.
De rechtbank is van oordeel dat met de afschrijving, mede nu het hier een overzienbare periode betreft waarvoor de alimentatie zal gelden, geen rekening dient te worden gehouden. Wel zou eventueel op de huurinkomsten de werkelijke onderhoudskosten per jaar in mindering kunnen worden gebracht, maar nu de man daartoe niets heeft gesteld en bovendien uit de overgelegde jaarstukken is gebleken dat in de B.V. van de man wordt afgeschreven op verbouwingen aan genoemd pand, acht de rechtbank daartoe geen termen aanwezig.
De man heeft gesteld dat rekening gehouden dient te worden met een aflossing van
€ 530,33 op de schuld rekening-courant. Hij stelt daartoe dat genoemde schuld is verhoogd in verband met de overname van een lening van de vrouw.
De vrouw betwist dat rekening dient te worden gehouden met een aflossing van
€ 530,33 per maand, maar slechts met € 248,37. Zij heeft niet betwist dat de man een lening van de vrouw heeft overgenomen, maar is van mening dat de vrouw deze lening had kunnen aflossen met de winst van ca. € 35.000,-- die hij jaarlijks in zijn onderneming laat.
Daargelaten het antwoord op de vraag of het al dan niet redelijk is om met een aflossing op genoemde schuld van € 530,33 per maand rekening te houden, zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen, nu zij op grond van bovenstaande gegevens en hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel is dat de man in staat is om ook indien rekening wordt gehouden met de hogere aflossing van € 530,33 per maand, het door de vrouw verzochte bedrag te voldoen.
Ten aanzien van de verdeling c.q. de verrekening van de overgespaarde inkomsten
2.8 Partijen zijn bij huwelijkse voorwaarden een zogenaamd Amsterdams Verrekenbeding overeengekomen ter zake van onverteerde inkomsten en de herbelegging of investering daarvan.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen partijen over en weer ter zitting hebben verklaard is gebleken dat het pand ( hierna te noemen: het woon-winkelpand) gemeenschappelijk eigendom is van partijen en het pand kadastraal nr. (hierna te noemen: het bedrijfspand) eigendom is van de man.
Feitelijk is er sprake van twee winkelpanden met bovenruimtes, welke zijn verbouwd tot één winkel met bovenwoning. De winkel waarin de man zijn onderneming exploiteert bevindt zich zowel in het bedrijfspand als in het woon-winkelpand, terwijl het dakterras en de berging boven het bedrijfspand alleen toegankelijk zijn vanuit het woon-winkelpand.
Tussen partijen bestaat overeenstemming dat beide panden aan de man kunnen worden toegescheiden.
Partijen verschillen van mening tegen welke waarde het woon-winkelpand in de verdeling en verrekening betrokken moet worden en of het bedrijfspand überhaupt in de verrekening betrokken dient te worden.
Ter zake van de daarbij te hanteren peildata zijn partijen het in zoverre eens dat ter zake van het bedrijfspand 31 december 2002 aangehouden kan worden, nu partijen feitelijk op 1 april 2003 uit elkaar zijn gegaan. Wat betreft het woon-winkelpand stelt de vrouw dat de waardebepaling dient plaats te vinden tegen de datum toedeling.
In het kader van de tussen partijen beproefde mediation, heeft op verzoek van de mediator op 26 mei 2004 een taxatie plaatsgevonden van het woon-winkelpand. De waardeverklaring van de twee taxateurs – met een aangehechte situatieschets – is door partijen in het geding gebracht. De vrouw heeft zich zowel tegen de gehanteerde peildatum verzet als tegen de wijze van taxeren omdat de taxateurs bij de waardebepaling het winkelgedeelte dat zich in het woon-winkelpand bevindt bij de taxatie van het bedrijfspand hebben betrokken, terwijl het boven het bedrijfspand gelegen dakterras en berging bij het woon-winkelpand zijn betrokken.
De vrouw stelt dat voor zover nieuwe bedrijfsruimte is gebouwd op de grond behorend bij het woonwinkelpand, deze door natrekking gezamenlijke eigendom van partijen is geworden en dit geheel in de taxatie van het woon-winkelpand betrokken moet worden. De man heeft zich (voornameljk) uit kostenoverwegingen tegen hernieuwde taxatie verzet.
De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Uit de aan de waardebepaling gehechte tekeningen blijkt dat voor zover (nieuwe) bedrijfsruimten zijn gebouwd op de ondergrond van het woon-winkelpand, deze door middel van bouwkundige aanpassingen zo zijn ingericht, dat deze op duurzame wijze bij het bedrijfspand zijn getrokken en dus feitelijk niet langer onderdeel uitmaken van het woon-winkelpand. Ten gevolge van deze bouwkundige aanpassingen is derhalve, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5: 20 sub e BW, de man als eigenaar van het bedrijfspand, tevens eigenaar geworden van voornoemde bedrijfsruimten, nu horizontale natrekking – volgens vaste rechtspraak – prevaleert boven verticale natrekking.
Een en ander brengt met zich mee dat de hiervoor genoemde taxatie in opdracht van de toenmalige mediator in zoverre correct is uitgevoerd.
Ter zake van de daarbij gehanteerde peildatum, welke door de vrouw als onjuist is bestempeld, overweegt de rechtbank het volgende. Nu niet in het geding is dat beide onroerende zaken aan de man zullen worden toegescheiden, betreft het hier alleen de financiële afrekening van het gemeenschappelijk bezit. In zoverre is deze afrekening op een lijn te stellen met de verrekening van de overgespaarde inkomsten en de beleggingen daarvan tussen partijen, waarbij de datum van feitelijk uiteengaan overeenkomstig hun huwelijkse voorwaarden als peildatum gehanteerd dient te worden. Gelet voorts op de omstandigheid dat als feit van algemene bekendheid mag worden aangenomen dat de onroerend goed markt nauwelijks in beweging is geweest in de afgelopen 2,5 jaar, acht de rechtbank het onjuist alleen op grond daarvan een nadere taxatie te bevelen. Immers, in het kader van de verrekening zal de gebruiksvergoeding van de man aan de vrouw ter zake van het woon-winkelpand aan de orde komen tot aan het moment van feitelijke toedeling daarvan aan de man.
3 Beslissing
De rechtbank:
3.1 Bepaalt dat de man aan de vrouw een uitkering tot haar levensonder-houd zal betalen van € 1.900,-- per maand, bij voor-uit-betaling te voldoen met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschik-king is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand totdat de verdeling en verrekening en de betaling aan de vrouw van het hiervan aan haar toekomende deel heeft plaatsgevonden .
3.2 Houdt de behandeling van de zaak met betrekking tot de verdeling c.q. verrekening van de overgespaarde inkomsten aan tot 29 september 2005 Pro Forma.
3.3 Verzoekt beide procureurs zich uiterlijk 22 september 2005 uit te laten omtrent de stand van zaken en de gewenste voortgang van de procedure.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Stefels en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 11 augustus 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.