ECLI:NL:RBHAA:2005:AU4176

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
30 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/700003-05
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Toeter
  • mrs. Van Acker
  • mr. Raymakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitlevering van een Amerikaanse verdachte aan de Verenigde Staten met betrekking tot moord

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 30 augustus 2005 uitspraak gedaan over een uitleveringsverzoek van de Verenigde Staten voor een verdachte, geboren op 23 juli 1965, die momenteel in uitleveringsdetentie in Nederland verblijft. Het verzoek tot uitlevering is afkomstig van de gouverneur van Arizona, J. Napolitana, en betreft een aantal strafbare feiten, waaronder moord, waarvoor de verdachte in de Verenigde Staten wordt vervolgd. De rechtbank heeft de stukken beoordeeld die door de verzoekende staat zijn overgelegd, waaronder een gewaarmerkt afschrift van een arrestatiebevel en een aanklacht van de Grand Jury van Maricopa County, Arizona. De verdediging heeft betoogd dat de overgelegde stukken niet voldoen aan de eisen van het Uitleveringsverdrag tussen Nederland en de VS, met name dat het bewijs niet voldoende is om de aanhouding en dagvaarding in Nederland te rechtvaardigen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overgelegde Affidavit, die een ambtsedig verslag van het strafrechtelijk onderzoek bevat, voldoende bewijs biedt om de uitlevering te rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging met betrekking tot ne bis in idem en de bewijssepot van 4 februari 2000 verworpen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de uitlevering aan de Verenigde Staten toelaatbaar is, omdat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn en er geen belemmeringen zijn voor de uitlevering. De rechtbank heeft de uitlevering van de verdachte aan de Verenigde Staten verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/700003-05
Registratienummer: 05/772
Zittingsdatum: 16 augustus 2005
Uitspraakdatum: 30 augustus 2005
UITLEVERING
Uitspraak van de rechtbank Haarlem op de vordering van de officier van justitie, strekkende tot het in behandeling nemen van het verzoek tot uitlevering van
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
van Amerikaanse nationaliteit,
thans in uitleveringsdetentie verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Haarlem,
aan de Verenigde Staten van Amerika.
1. De relevante schriftelijke stukken
1.1. Het verzoek tot uitlevering.
In het dossier bevindt zich het verzoek tot uitlevering van de hierboven aangeduide opgeëiste persoon, afkomstig van de gouverneur van de staat Arizona, J. Napolitana, en gericht aan het Ministerie van Justitie te Den Haag.
Uitlevering wordt gevraagd ter fine van strafvervolging terzake de strafbare feiten opgenomen in de Affidavit d.d. 31 mei 2005.
Door de verzoekende staat zijn - onder meer - de volgende stukken overgelegd:
- een gewaarmerkt afschrift van een Warrant for arrest, nr. CR 2004 -005836 - 001DT, afgegeven door de tijdelijke rechter bij het Superior Court van de Staat Arizona in en voor de County of Maricopa, Benjamin Vatz d.d. 8 januari 2004;
- een Indictment, nr CR 2004 - 005836 - 001DT, afkomstig van de Grand Jurors of Maricopa County, Arizona d.d. 8 januari 2004;
- een in de onder ede opgemaakte Affidavit in support of request for extradition d.d. 31 mei 2005 van E. Catherine Leisch, Deputy Maricopa County Attorney, opgenomen uiteenzetting van de feiten;
- een onder ede opgemaakte Affidavit in support of the request for extradition of [verdachte] d.d.24 mei 2005 van Scott Reed, politieofficier, verbonden aan Yavapi County Sheriffs Office;
- een overzicht van de toepasselijke rechts-voorschriften;
- een Order dismissing CR 92 – 92389 (A) against [verdachte] without prejudice (een seponering onder alle voorbehoud) d.d. 4 februari 2000 van de rechter in het Superior Court van de Staat Arizona in en voor de County of Maricopa.
1.2. De overige stukken van het dossier.
Voorts maken - onder meer - de navolgende stukken deel uit van het dossier:
- de vordering van de officier van justitie zoals bedoeld in art. 23, eerste lid van de Uitleveringswet;
- de schriftelijke samenvatting van de opvatting van de officier van justitie, zoals bedoeld in art. 26, tweede lid van de Uitleveringswet;
- de door de raadsvrouwe overgelegde stukken;
- een door de opgeëiste persoon geschreven en ter zitting voorgelezen brief.
2. De overwegingen
2.1. De identiteit van de opgeëiste persoon.
Op grond van hetgeen de opgeëiste persoon daarover ter zitting heeft verklaard, heeft de rechtbank vastgesteld dat hij [verdachte], geboren op 23 juli 1965 te [geboorteplaats] is, dat hij de Amerikaanse nationaliteit en niet tevens de Nederlandse nationaliteit bezit en dat hij degene is, van wie de uitlevering wordt verzocht.
2.2. De genoegzaamheid van de stukken.
De raadsvrouwe heeft betoogd dat de stukken ongenoegzaam zijn, nu de Verenigde Staten niet het bewijsmateriaal hebben overgelegd conform artikel 9, lid 3, sub b van het Uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat op grond van artikel 9 lid 3 sub b van dit verdrag de Verenigde Staten gehouden zijn om bij het uitleveringsverzoek het bewijsmateriaal te overleggen dat volgens Nederlands recht de aanhouding en dagvaarding zou rechtvaardigen, indien het feit in Nederland zou zijn gepleegd. Het bewijsmateriaal conform artikel 9, lid 3, sub b van het Uitleveringsverdrag is echter niet bij het uitleveringsverzoek gevoegd. Er is de enkele verklaring van een leider van het onderzoek dat de feiten worden ondersteund door het bewijsmateriaal dat tijdens het eerste proces tegen de opgeëiste persoon, alsmede tegen de medeverdachten is gepresenteerd. Dit levert geen bewijsmateriaal conform artikel 9, lid 3, sub b, op.
De rechtbank volgt de raadsvrouwe niet in dit betoog.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 1 juli 1986, NJ 1987, 218, kan de in de voormelde Affidavit in support of the request for extradition of [verdachte] d.d. 24 mei 2005 van Scott Reed, politieofficier, verbonden aan Yavapi County Sheriffs Office, zijnde een ambtsedig verslag van verloop en resultaat van het in de onderhavige zaak verrichte strafrechtelijk onderzoek, worden aangemerkt als naar luid van artikel 9, derde lid onder b van het Nederlands Amerikaans Uitleveringsverdrag “het bewijsmateriaal dat volgens het recht van de aangezochte Staat de aanhouding en dagvaarding van de opgeëiste persoon zou rechtvaardigen, indien het feit in die Staat zou zijn gepleegd”
Dat bewijsmateriaal is - wat er ook zij van de waarde die thans nog kan worden toegekend aan het bewijs dat in het eerste proces tegen de opgeëiste persoon is aangevoerd - genoegzaam. De rechtbank baseert dat oordeel op het gegeven dat de onder ede afgelegde getuigenis en het bewijs in de processen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de in die affidavit vermelde feiten ondersteunen en bevestigen, waarbij voorts nog van belang is dat met het lokaliseren van de getuige [betrokkene] niet kan worden gezegd dat zich thans de situatie voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de aan de opgeëiste persoon ten laste gelegde feiten geheel of ten dele bewezen zullen worden geacht.
De door de verzoekende staat overgelegde stukken voldoen mitsdien op dat punt en ook overigens aan de daaraan ingevolge het toepasselijk verdrag te stellen eisen.
Met name is in het hiervoor genoemde aanhoudingsbevel voldoende duidelijk omschreven ter zake van welke feiten de uitlevering wordt verzocht, met voldoende nauwkeurige aanduiding van plaats en tijd.
Derhalve is voldaan aan artikel 9 van het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederland en de Verenigde Staten van Amerika (hierna: Uitleveringsverdrag tussen Nederland en de VS) gestelde eisen.
2.3. De overige voorwaarden voor toelaatbaarheid van de uitlevering.
2.3.1. Dubbele strafbaarheid.
Van toepassing is het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederland en de Verenigde Staten van Amerika (Trb.1980, 111).
Ook naar Nederlands recht zijn deze feiten strafbaar. De feiten leveren naar Nederlands recht op: Medeplegen dan wel uitlokking van moord. Daarvoor kan eveneens telkens een vrijheidsstraf van tenminste één jaar worden opgelegd.
Derhalve is voldaan aan de in artikel 2 Uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten gestelde vereisten voor toelaatbaarverklaring van de verzochte uitlevering
2.3.2. Vermoeden van schuld.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting niet gesteld onverwijld te kunnen aantonen onschuldig te zijn aan de feiten waarvoor de uitlevering is gevraagd. Evenmin is anderszins gebleken dat ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan de feiten waarvoor de uitlevering is gevraagd.
2.3.3 Verweer met betrekking tot ne bis in idem
De raadsvrouwe heeft een beroep gedaan op schending van artikel 5 sub b van het toepasselijke uitleveringsverdrag. Dit artikel geeft aan dat geen uitlevering wordt toegestaan als tegen de opgeëiste persoon, krachtens het recht in de aangezochte staat, geen vervolging kan worden ingesteld terzake van het feit waarvoor uitlevering wordt verzocht. De beslissing van 4 februari 2000 is naar Nederlands recht te kwalificeren als een voorwaardelijke seponering van de strafzaak tegen de opgeëiste persoon, behoudens nieuw door [betrokkene] aan te dragen bewijs, oftewel een zogenoemd bewijssepot. In Nederland kan alleen op grond van nieuwe bezwaren, zoals een getuigenverklaring, een verdachte bij een bewijssepot opnieuw worden vervolgd. Het voorgaande betekent voor het bewijssepot van 4 februari 2000 dat dit nog van kracht is indien er geen getuigenverklaring is van [betrokkene]. Gezien de reactie van het Ministerie van Justitie van de Verenigde Staten omtrent het verzoek om overlegging van een getuigenverklaring van [betrokkene], die erop neerkomt dat de verklaring van deze getuige niet overgelegd zal worden, blijkt niet dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan een hernieuwde vervolging zou kunnen plaatsvinden. Nu de beslissing van 4 februari 2000 in dat geval nog van kracht is, zal de uitlevering op grond van artikel 5, sub b van het Uitleveringsverdrag ontoelaatbaar dienen te worden verklaard.
De rechtbank deelt de opvatting van de raadsvrouwe niet.
Op grond van de overgelegde stukken komt de rechtbank tot het oordeel dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake is van een als onvoorwaardelijk aan te merken bewijssepot noch anderszins van een situatie die op één lijn te stellen is met de situatie die intreedt als gevolg van handelingen zoals omschreven in artikel 255, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, die een verdere vervolging behoudens nieuwe bezwaren verhinderen.
De rechtbank verstaat de “Order dismissing CR 92 – 92389 (A) against [verdachte] without prejudice” (seponering onder alle voorbehoud) d.d. 4 februari 2000 van de rechter in het Superior Court van de Staat Arizona in en voor de County of Maricopa aldus dat er sprake is van een voorwaardelijk sepot, waarbij met het lokaliseren van de getuige [betrokkene] sprake is van vervulling van de voorwaarde voor de verdere vervolging van de opgeëiste persoon. Mitsdien kan de vraag of er sprake is van nieuwe bezwaren als bedoeld in artikel 255, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, buiten beschouwing worden gelaten.
3. Slotsom.
Nu ook overigens niet is gebleken van feiten die in de weg zouden staan aan de toelaatbaarverklaring van de uitlevering, zal, gelet op de artikelen:
2 en 9 Uitleveringsverdrag tussen Nederland en de VS,
5 en 18 van de Uitleveringswet,
47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht,
worden beslist als volgt.
4. De beslissing.
De rechtbank:
Verklaart toelaatbaar de uitlevering aan de Verenigde Staten van Amerika van [verdachte] voornoemd ter strafvervolging terzake van de feiten omschreven in de Indictment, nr CR 2004 - 005836 - 001DT, afkomstig van de Grand Jurors of Maricopa County, Arizona d.d. 8 januari 2004, welk stuk als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
5. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Deze uitspraak is gedaan door
mr. Toeter, voorzitter,
mrs. Van Acker en Raymakers, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Berghout.
en uitgesproken op de openbare zitting van 30 augustus 2005.
Mr. Raymakers is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.