RECHTBANK HAARLEM
Sector Familie-en Jeugdrecht
zaak-/rekestnr.: 110710/05-654
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 11 oktober 2005
[naam man],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de man,
procureur mr. M. Middeldorp,
advocaat mr. S. van Gestel,
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
procureur mr. G.K. Garvelink,
advocaat mr. G.B.J.M. Spoormans.
1. De loop van het geding
Voor de loop van het geding verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- het op 1 maart 2005 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift van de man met bijlagen;
- het op 28 april 2005 ingekomen verweerschrift van de vrouw;
- de brief van mr. M. Middeldorp van 17 augustus 2005, met bijlagen;
- de brief van mr. H.K. Garvelink van 19 augustus 2005, met bijlagen;
- en het verhandelde ter terechtzitting op 5 september 2005 in aanwezigheid van partijen, bijgestaan door hun raadslieden.
2. De feiten en omstandigheden
Uit de stukken en bij het verhoor van partijen is onder meer het volgende gebleken.
2.1 Partijen zijn [in] 1986 met elkaar gehuwd, welk huwelijk [in] 1998
is ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank.
Bij deze beschikking is de man belast met het gezag over de minderjarige kinderen van partijen [achternaam]:
- [naam minderjarige], geboren in 1987 in de gemeente [plaats];
- [naam minderjarige], geboren in 1989 in de gemeente [plaats];
- [naam minderjarige, geboren in 1991 in de gemeente [plaats].
De man heeft destijds bij de rechtbank een verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen ingediend, echter geen verzoek tot vaststelling van een bijdrage ten behoeve van de minderjarigen.
2.3 De man vormt samen met de drie kinderen van partijen een éénoudergezin.
2.4 De vrouw woont samen met haar huidige partner.
3.1 De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw over de periode september 1996
tot en met december 2004 een bedrag van € 52.267,50 aan hem verschuldigd is als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen.
Voorts heeft de man verzocht te bepalen dat de vrouw met ingang van
1 januari 2005 met € 172,50 per maand per kind dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
3.2 De man stelt dat de vrouw gehouden is bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, waarbij hij het niet redelijk acht indien hij over de periode september 1996 – december 2004 alleen voor de kosten zou moeten opdraaien. De man heeft vanwege de verzorging en opvoeding van de kinderen na het uiteengaan van partijen zijn carrière moeten opgeven waardoor zijn inkomen is gedaald. Hij heeft voor circa Euro 100.000,- schulden gemaakt om hen op hetzelfde welstandsniveau te kunnen blijven verzorgen. Bij het transport van de voormalige echtelijke woning op 14 januari 2005 heeft de vrouw uit de overwaarde daarvan € 274.000,- ontvangen. Van de vrouw mag worden gevergd, aldus de man, dat zij (achteraf) bijdraagt uit dit haar ter beschikking staande vermogen. Hetzelfde geldt ten aanzien van de periode vanaf 1 januari 2005. De man brengt voorts naar voren dat de vrouw voldoende verdiencapaciteit had en heeft, nu zij bij het feitelijk uiteengaan van partijen 30 jaar was, afgestudeerd en niet de zorg voor de kinderen had.
3.3 Ten aanzien van de behoefte van de kinderen stelt de man zich op het standpunt dat zij een behoefte hebben van € 538,- per kind per maand, gelet op de omstandigheid dat het netto gezinsinkomen in 1996 € 52.970,- bedroeg.
De vrouw heeft het verzoek gemotiveerd bestreden. Zij verzoekt primair de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, dan wel af te wijzen. Zij brengt daarbij onder meer naar voren dat de man ten onrechte een onderhoudsbijdrage vraagt over de periode dat partijen nog gehuwd waren, terwijl hij voorts vanwege het bepaalde in artikel 1:403 BW geen bijdrage kan vragen in de kosten van de kinderen over de periode vóór 1 maart 2000.
Zij stelt voorts dat de man weigert de benodigde informatie te verstrekken voor de vaststelling van de behoefte van de kinderen en zij betwist dat de man schulden heeft gemaakt om de minderjarigen te onderhouden.
Subsidiair verzoekt de vrouw te bepalen dat zij aan de man met ingang van primair
1 maart 2005, subsidiair 1 maart 2000 en meer subsidiair met ingang van die datum die de rechtbank juist acht geen bijdrage verschuldigd is in de kosten van levensonderhoud voor de minderjarige kinderen van partijen aangezien de vrouw over onvoldoende draagkracht beschikt.
5. Beoordeling van het verzoek
5.1 Ter zitting heeft de man een schriftelijke verklaring overgelegd van de gedurende de loop van de procedure meerderjarig geworden [naam meerderjarig kind], waarin zij verklaart kennis te hebben genomen van het verzoek van haar vader om ten laste van haar moeder een bijdrage in de kosten van haar verzorging en opvoeding vast te stellen. Zij machtigt haar vader voornoemde bijdrage te verzoeken. Voor zover het gaat om een bijdrage vanaf de meerderjarigheid van [naam meerderjarig geworden kind] zal de rechtbank ervan uitgaan dat de vader als gemachtigde voor zijn dochter optreedt.
5.2 Ten aanzien van het eerste onderdeel van het verzoek van de man waarin hij vraagt te bepalen dat de vrouw hem een bedrag van € 52.267,50 verschuldigd is met betrekking tot de periode september 1996 – december 2004, overweegt de rechtbank als volgt.
De uitkering tot levensonderhoud strekt tot het voorzien in de dagelijkse behoefte van de kinderen, waarbij beide ouders gehouden zijn naar evenredigheid van hun inkomsten bij te dragen, waarbij de alimentatieplichtige de bijdrage ten behoeve van de minderjarigen in beginsel dient af te dragen voorafgaand aan de periode dat van deze bijdrage gebruik zal worden gemaakt. Onder omstandigheden kan een bijdrage worden vastgesteld over een tijdvak dat in het verleden ligt, waarbij echter volgens vaste rechtspraak een nadien opgetreden verandering in de draagkracht niet kan leiden tot wijziging of vaststelling van de bijdrage over die periode.
Nu onweersproken is dat in de verzochte periode van september 1996 tot december 2004 de vrouw geen inkomsten had en zij pas nadien de beschikking kreeg over een aanzienlijke som geld, leidt dit ertoe dat alleen daarom al het verzoek van de man in zoverre moet worden afgewezen en behoeven de overige verweren geen bespreking meer.
5.3 Ten aanzien van het tweede onderdeel van het verzoek van de man tot vaststelling van een bijdrage met ingang van 1 januari 2005 van € 172,50 per kind per maand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen ten laste van de vrouw overweegt de rechtbank als volgt.
Behoefte
5.4 Nu de behoefte van de kinderen door de vrouw is betwist zal de rechtbank daarover dienen te oordelen. Daarvoor geldt als basis het totale netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de samenwoning tijdens het huwelijk van partijen. Vaststaat dat de vrouw ten tijde van het huwelijk geen inkomen had. Nu de gegevens van de man ten tijde van het huwelijk niet beschikbaar zijn en de vrouw de het door de man gestelde inkomen ten tijde van het huwelijk heeft betwist, zal de rechtbank de behoefte van de kinderen op grond van het huidige inkomen van de man vaststellen. Aangezien de man geen cijfers over het jaar 2004 heeft overgelegd, gaat de rechtbank bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen aan de zijde van de man uit van zijn gemiddeld inkomen over de jaren 2001 tot en met 2003, hetgeen neerkomt op een gemiddeld jaarinkomen van € 30.538,-. Gelet op dit gezinsinkomen en de leeftijd van de minderjarigen, is het ‘eigen aandeel kosten van het kind’ te stellen op € 390,- per maand per kind.
draagkracht
5.5 Vervolgens zal de rechtbank beoordelen wat het aandeel van de vrouw in de behoefte van de kinderen dient te zijn, waarbij zal worden vastgesteld of de draagkracht van de vrouw toereikend is om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen te betalen.
De rechtbank zal bij de vaststelling van de draagkracht van de vrouw uitgaan van de navolgende gegevens, welke door de man niet zijn betwist.
- op haar is de alleenstaandennorm van toepassing;
- op haar is de algemene heffingskorting van toepassing;
- zij is particulier verzekerd tegen ziektekosten en betaalt een bedrag van € 143,- per maand;
- zij betaalt aan huur een bedrag van € 203,- per maand;
Voorts heeft de vrouw weliswaar gesteld dat zij schulden heeft moeten aflossen welke zijn ontstaan in de jaren tussen de echtscheiding en de uitbetaling van de overwaarde van de echtelijke woning, maar zij heeft nagelaten het bestaan van voornoemde schulden voldoende te onderbouwen, zodat de rechtbank ervan uit zal gaan dat zij de beschikking heeft over (de opbrengst) van het totale door haar ontvangen vermogen van € 293.059,-.
Gelet op de omvang van het door de vrouw ontvangen vermogen en de inspanningen die de man zich gedurende de afgelopen jaren voor de kinderen heeft getroost en rekening houdend met de fiscale effecten, acht de rechtbank het redelijk en billijk dat de vrouw thans bijdraagt in de kosten van het levensonderhoud van de kinderen met een bedrag van € 130,- per maand per kind, ook indien dit betekent dat de vrouw inteert op het haar ter beschikking staande vermogen.
5.6 De rechtbank zal het verzoek van de man om de bijdrage in te laten gaan op 1 januari 2005 afwijzen en zal de bijdrage doen ingaan met ingang van de datum van het verzoekschrift, aangezien de vrouw vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met een eventuele bijdrage.
5.6 De kosten van de procedure zullen, aangezien partijen gewezen echtgenoten zijn, als na te melden worden gecompenseerd.
6.1 Bepaalt dat de vrouw met ingang van 1 maart 2005 aan de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [achternaam minderjarigen]:
- [naam kind], geboren in 1987 in de gemeente [plaats];
- [naam kind], geboren in 1989 in de gemeente [plaats];
- [naam kind], geboren in 1991 in de gemeente [plaats],
€ 130,- per maand per kind bij vooruitbetaling dient te voldoen, met dien verstande dat deze verplichting met betrekking tot [meerderjarig geworden kind] vanaf 5 mei 2005 als hierna te melden zal gelden;
6.2 bepaalt dat de vrouw met ingang van 5 mei 2005 als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de meerderjarige [naam meerderjarig geworden kind], aan haar een bedrag van € 130,- per maand bij vooruitbetaling dient te voldoen.
6.3 De hiervoor vastgestelde bijdrage wordt jaarlijks van rechtswege gewijzigd met het wettelijk vast te stellen indexeringspercentage.
6.4 Compenseert de proceskosten in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6.5 Verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
6.6 Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Stefels en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 11 oktober 2005, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Ungheretti als griffier.