Als verst strekkend verweer dient te worden aangemerkt het beroep dat Schiphol doet op de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden, welke haar aansprakelijkheid voor door gebruikers van de parkeergarage geleden schade uitsluit.
[eiser] betwist de toepasselijkheid van die algemene voorwaarden bij gebrek aan wetenschap en voert voorts aan dat, voor zover er al borden staan die de aansprakelijkheid van Schiphol uitsluiten, deze uitsluiting ingevolge artikel 6:237 sub f BW dient te worden gekwalificeerd als een kennelijk onredelijk bezwarend beding en derhalve vernietigbaar is.
Schiphol heeft daarop betoogd, dat aan [eiser] geen beroep op artikel 6:237 BW toekomt, aangezien niet [eiser] schade heeft geleden, maar zijn bedrijf Merlentax B.V., nu de factuur van het autoschadebedrijf door dit bedrijf is voldaan.
Het verweer van Schiphol kan geen doel treffen. Tussen partijen staat vast dat de Audi [eiser] in privé toebehoort. Gesteld noch gebleken is dat [eiser], toen hij de Audi op 2 juni 2004 in de parkeergarage van Schiphol parkeerde, handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Dat de factuur van het schadebedrijf aan Merlentax B.V. is gericht en mogelijker-wijs door Merlentax is voldaan, doet dit niet anders zijn.
Schiphol heeft nog aangevoerd dat de door haar gehanteerde aansprakelijkheidsuitsluiting geenszins onredelijk bezwarend is, maar zelfs gebruikelijk op betaalde parkeerplaatsen en in parkeergarages.
De kantonrechter volgt Schiphol niet in haar redenering. Het mag dan zo zijn dat de eigenaars van de door Schiphol genoemde locaties hun aansprakelijkheid voor door gebruikers van die locaties geleden schade plegen uit te sluiten door middel van een exoneratiebeding, dit feit op zichzelf maakt niet dat een dergelijk beding per definitie niet onredelijk bezwarend is of kan zijn. Daarvoor dienen alle relevante omstandigheden te worden meegewogen. De bestuurder van een auto die van een garage gebruik maakt, moet er in beginsel op kunnen vertrouwen dat hij zijn auto schadevrij in een parkeervak in die garage kan zetten, zonder bedacht te hoeven zijn op een zodanige constructie van het parkeervak, dat dit slechts op één manier mogelijk is. Aan Schiphol als eigenaar van de parkeergarage zou een beroep op het door haar gehanteerde vrijwaringsbeding alleen dan kunnen toekomen, indien zij maatregelen genomen had om de gebruiker van de parkeergarage, i.c. [eiser], op de beperkte gebruiksmogelijkheid van het parkeervak in kwestie te attenderen. Dit laatste is gesteld noch gebleken.
Dit brengt tevens mee dat het verweer van Schiphol niet tekortgeschoten te zijn in de nakoming van haar verplichtingen om aan [eiser] een parkeerplaats ter beschikking te stellen die geschikt is voor normaal gebruik, faalt.
Het beroep dat Schiphol doet op de eigen schuld van [eiser] treft doel. Van een bestuurder van een auto mag immers worden verwacht dat hij de gebruikelijke voorzichtigheid in acht neemt. Dit betekent dat bij het parkeren dient te worden geanticipeerd op de daadwerkelijke mogelijkheid om de auto zonder schade in de gewenste parkeerplaats te zetten. Zo had [eiser], alvorens over te gaan tot het parkeren van de auto, eerst een inschatting moeten maken van de situatie ter plaatse. De omstandigheid dat [eiser], achteruit rijdend, het boven het parkeervak hangende luchtverversingskanaal niet kon waarnemen, bevrijdt hem niet van de verplichting rekening te houden met de omstandigheid dat hij ten gevolge van de aanwezigheid van dat kanaal zijn auto niet op de door hem gewenste wijze schadevrij zou kunnen parkeren.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de nalatigheid van Schiphol om de parkeer-plaats zodanig in te richten dat [eiser] voor het gevaar van mogelijke schade zou zijn gewaarschuwd, leidt het voorgaande tot een vermindering van de vergoedingsplicht van Schiphol met 25%, welk gedeelte voor rekening van [eiser] dient te blijven.
De vordering zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 803,25, vermeerderd met de wettelijke rente daarover.
De buitengerechtelijke kosten zijn toewijsbaar, nu genoegzaam is gebleken van werkzaam-heden anders dan die waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te houden. Dat [eiser] verzekerd is tegen de kosten van rechtsbijstand, doet aan de verschuldigdheid van de incassokosten niet af.