ECLI:NL:RBHAA:2005:AU7927
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Schorsing ouderlijk gezag en voorlopige voogdij in verband met pijnbestrijding bij een pasgeborene
In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 december 2005, naar aanleiding van een spoedverzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, de ouders tijdelijk geschorst in de uitoefening van het gezag over hun twee maanden oude baby. Dit gebeurde om de artsen in staat te stellen pijnbestrijding toe te passen, gezien de verslechterende toestand van het kind. De ouders waren bezorgd dat de voorgestelde pijnbestrijding met het middel Dormicum zou leiden tot een versnelde dood van hun kind, waardoor zij hun toestemming niet gaven. Na een bespreking op 2 december met het ziekenhuis, waarbij een misverstand ontstond, hebben de ouders een advocaat ingeschakeld en is de Raad ingeschakeld om de kinderrechter te verzoeken om schorsing van het ouderlijk gezag.
Tijdens de mondelinge behandeling op 9 december 2005 werd duidelijk dat de ouders en het ziekenhuis inmiddels een overeenkomst hadden gesloten waarin de ouders instemden met de pijnbestrijding, mits het ziekenhuis zich zou onthouden van handelingen die het leven van de baby konden bespoedigen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de maatregel tot schorsing van het ouderlijk gezag niet langer noodzakelijk was, gezien de gewijzigde omstandigheden en het gewijzigde verzoek van de Raad. De kinderrechter heeft daarom besloten om de schorsing van het ouderlijk gezag per 9 december 2005 op te heffen en de voorlopige voogdij te beëindigen.
De kinderrechter heeft in zijn beslissing benadrukt dat elke verandering in het medisch beleid altijd de instemming van de ouders behoeft. De ouders zijn hersteld in hun ouderlijk gezag en de Raad's verzoek om voorwaarden aan de opheffing van de schorsing te verbinden is afgewezen, omdat de wet hier geen mogelijkheden voor biedt. De beschikking is openbaar uitgesproken op 13 december 2005.