ECLI:NL:RBHAA:2005:AU8395

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 05-2243
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Groverman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaren tegen een bouwvergunning voor een interne verbouwing van een sauna

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 16 december 2005 uitspraak gedaan in een geschil over de ontvankelijkheid van bezwaren tegen een bouwvergunning voor een interne verbouwing van een sauna. De vergunninghoudster, B.M.G. Vastgoed B.V., had vrijstelling aangevraagd op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor het veranderen van de sauna. De eisers, waaronder meerdere bewoners van de nabijgelegen omgeving, maakten bezwaar tegen deze vergunning, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen verklaarde het bezwaar van een aantal eisers niet-ontvankelijk, omdat zij niet als belanghebbenden werden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de eisers sub 3 tot en met sub 8, ondanks hun afstand tot de sauna, wel degelijk belanghebbenden zijn en dat hun bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank concludeerde dat de interne verbouwing van de sauna geen relevante ruimtelijke uitstraling heeft en dat het bouwplan geen verandering in het ruimtelijk effect van de sauna met zich meebrengt. De rechtbank vernietigde het besluit van het college in zoverre en droeg hen op om alsnog inhoudelijk op het bezwaar te beslissen. De overige bezwaren van de eisers werden ongegrond verklaard, en de gemeente Velsen werd veroordeeld in de proceskosten van de eisers. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van belanghebbenden in het bestuursrecht en de beoordeling van ruimtelijke effecten van bouwplannen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 05 - 2243
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2005
in de zaak van:
1. [eiseres sub 1],
gevestigd te [plaats],
2. [eiser sub 2]
3. [eiser sub 3],
4. [eiser sub 4],
5. [eisers sub 5],
6. [eiser sub 6],
allen wonende te [woonplaats],
7. [eiser sub 7],
8. [eiser sub 8],
wonende te [plaats],
eisers.
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen,
verweerder,
derde partij
B.M.G. Vastgoed B.V.,
vergunninghoudster,
gevestigd te Hoorn.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2004 heeft verweerder aan vergunninghoudster vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning verleend voor "het veranderen van een sauna (inpandig)" op het terrein, kadastraal bekend gemeente Velsen, [perceel] te [plaats].
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 31 maart 2004 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 22 maart 2005 heeft verweerder het bezwaar van eisers sub 3 tot en met sub 8 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van eiseres sub 1 en eiser sub 2 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 3 mei 2005, aangevuld bij brief van 30 juni 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 december 2005. Verschenen zijn eisers, vertegenwoordigd door mr. A.M. Nijboer, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E. Broere en mr. J.J.A. Dunselman, werkzaam bij de gemeente Velsen. Vergunninghoudster heeft zich niet doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
Ten aanzien van de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eisers sub 3 tot en met sub 8
2.1 Uit artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb), volgt dat het recht om bezwaar tegen een besluit te maken alleen toekomt aan een belanghebbende.
Onder belanghebbende wordt, ingevolge artikel 1:2, eerste lid, Awb verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bezwaar van eisers sub 3 tot en met sub 8 niet-ontvankelijk is, op de grond dat zij niet zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2, eerste lid, Awb, omdat hun belang niet rechtstreeks bij het besluit van 17 februari 2004 is betrokken.
Daartoe heeft verweerder redengevend geacht, de omstandigheid dat eisers sub 3 tot en met sub 8 allen op een afstand van meer dan 200 meter van de sauna woonachtig zijn, de omstandigheid dat zij daarop geen zicht hebben, en de omstandigheid dat, nu het hier gaat om een inwendige verbouwing van de sauna, niet valt in te zien hoe de werking van de vergunning de directe leefomgeving van betrokkenen kan aantasten.
2.3 De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet.
In aanmerking genomen de ruimtelijke uitstraling die een sauna - anders dan bijvoorbeeld een woning - heeft, leveren de door verweerder gereleveerde omstandigheden geen grond op voor het oordeel dat het belang van eisers sub 3 tot en met sub 8 niet rechtstreeks bij het besluit van 17 februari 2004 is betrokken.
Bij de vraag of eisers als belanghebbenden in vorenbedoelde zin moeten worden aangemerkt, is niet relevant dat de aard en de omvang van de inwendige verbouwing mogelijk als zodanig moeten worden beoordeeld dat de ruimtelijke gevolgen van het bouwplan ten opzichte van de bestaande situatie nihil zijn, en dat om die reden de belangen van eisers sub 3 tot en met sub 8 niet van doorslaggevende betekenis worden geacht.
Nu ook overigens niet gebleken is van een beletsel voor de ontvankelijkheid van het bezwaar van eisers sub 3 tot en met sub 8, leidt het vorenstaande tot het oordeel dat verweerder hun bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.4 Het beroep is gegrond voorzover het zich richt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eisers sub 3 tot en met sub 8.
Het bestreden besluit moet in zoverre worden vernietigd wegens strijd met vorenvermelde wetsartikelen.
Verweerder dient derhalve alsnog inhoudelijk op het bezwaar te beslissen. Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten die eisers in zoverre redelijkerwijze hebben moeten maken.
Ten aanzien van de ongegrondverklaring van het bezwaar van eiseres sub 1 en eiser sub 2
2.5 Het thans aan de orde zijnde bouwplan behelst (de legalisering van) een inpandige verandering van het reeds bestaande saunagebouw op vorenvermeld perceel (hierna: de sauna).
Blijkens de tot de aanvraag en de vergunning behorende bouwtekeningen betreft de vergunde verandering van de sauna een gedeeltelijke vernieuwing en herinrichting van het inwendige en de daarbij behorende saunaruimtes, whirlpool, stoombad, zwembad en voetenbaden, met toevoeging van een dompelbad en drie saunalandschappen, alsmede een iets andere inrichting van het horecagedeelte, waardoor de totale gebruiksoppervlakte anders wordt benut.
Blijkens de bouwtekeningen wijzigt het bebouwde grondvlak niet en blijft ook het aantal verdiepingen en de gebruiksoppervlakte van het gebouw voor de saunabezoekers en -personeelsleden gelijk. Niet gebleken is van enige vergroting van die ruimte door toevoeging van bijvoorbeeld bestaande techniek- en opslagruimten aan de gebruiksruimte ten behoeve van saunabezoekers; ook het horecagedeelte wordt niet vergroot.
2.6 Anders dan eisers hebben betoogd, heeft verweerder de onderhavige bouwaanvraag niet ten onrechte als zodanig beoordeeld, los van de blijkbaar afzonderlijk ingediende bouwaanvraag voor (de legalisering van) de bouw van een - blijkbaar tot uitbreiding strekkende - aanbouw van circa 60 m2 aan de sauna. Er is immers niet gebleken van een zodanig bouwkundige of anderssoortige relevante samenhang dat de onderhavige bouwaanvraag, bij uitzondering, niet op de juiste wijze los van het andere bouwplan zou kunnen worden beoordeeld. De betrokken grief treft derhalve geen doel.
2.7 Ook de grief met betrekking tot de onduidelijkheid van de bouwaanvraag en de daarop betrekking hebbende publicatie treft geen doel. Gezien de betrokken stukken valt niet in te zien dat daaraan onoverkomenlijke gebreken zouden kleven.
2.8 Op de plankaart van het bestemmingsplan "Santpoort-Zuid I" is de grond waarop de sauna is gevestigd, aangewezen voor "aktieve recreatie", met de nadere aanduiding "zwembad".
Uit artikel 23 van de planvoorschriften volgt - kort gezegd - dat aldus aangewezen gronden uitsluitend zijn bestemd voor zwembad en dat uitsluitend ten behoeve daarvan mag worden gebouwd. In een mogelijkheid voor de vestiging van een sauna voorziet het bestemmingsplan niet.
2.9 Uit het vorenstaande volgt dat - hetgeen ook niet in geschil is - de aanwezigheid van de sauna, alsmede het in het geding zijnde bouwplan voor de inpandige verandering daarvan, in strijd is met het bestemmingsplan.
De bestaande ("onverbouwde") sauna is feitelijk in of omstreeks 1994 opgericht. Teneinde daarvoor bouwvergunning te kunnen verlenen is destijds toepassing gegeven aan de zogeheten anticipatieprocedure, vervat in artikel 19 WRO (oud), met gebruikmaking van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in dat artikel van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 14 mei 1991. De planologische effecten van de aanwezigheid van de sauna overeenkomstig het destijds voorliggende bouwplan, zijn derhalve destijds beoordeeld en blijkbaar aanvaardbaar geacht.
De bestemming is sedertdien niet herzien, zodat voor elke bouwvergunningplichtige activiteit als de onderhavige, slechts vergunning kan worden verleend met vrijstelling als bedoeld in artikel 19 WRO (zoals dat thans geldt).
2.10 In het onderhavige geval heeft verweerder daarom toepassing gegeven aan artikel 19 WRO, te weten aan het tweede lid van dat artikel.
Ingevolge dat artikellid - voorzover hier van belang - kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen, waarbij gedeputeerde staten tevens kunnen bepalen onder welke omstandigheden vooraf hun verklaring dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist.
2.11 Gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben evenbedoelde categorieën aangegeven in hun notitie "Beleid artikel 19 WRO" (de Notitie), die ten tijde van het nemen van het bestreden besluit laatstelijk was vastgesteld op 10 februari 2004 en was bekendgemaakt op 16 februari 2004.
Blijkens paragraaf 2.2 van de Notitie kan - voorzover hier van belang - vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, WRO zonder verklaring van geen bezwaar worden verleend voor projecten die niet afwijken van vastgesteld ruimtelijk provinciaal- of rijksbeleid (bijvoorbeeld een streekplan of een planologische kernbeslissing) en voor projecten die geen zogenoemde, nader in de Notitie opgesomde, speerpunten van beleid betreffen. Bij de speerpunten gaat het om zowel de vestiging als de wijziging van functies, aldus de Notitie. Wijkt een project wel af, dan is slechts toepassing van artikel 19, eerste lid, WRO mogelijk, zo blijkt uit de Notitie.
2.12 De rechtbank is van oordeel dat moet worden vastgesteld dat het in de Notitie bedoelde ruimtelijk provinciaal- of rijksbeleid en de daarin bedoelde speerpunten van beleid geen betrekking hebben op interne verbouwingen waaraan op zichzelf geen relevante ruimtelijke uitstraling kan worden toegekend.
2.13 De rechtbank is van oordeel dat op grond van de hiervoor weergegeven feitelijke beschrijving van het onderhavige bouwplan moet worden geconcludeerd dat dit uitsluitend een interne verbouwing van de sauna betreft waaraan geen relevante ruimtelijke uitstraling kan worden toegekend. Door het bouwplan wordt, met andere woorden, in het ruimtelijk effect van de sauna geen verandering gebracht.
Het bouwplan biedt immers - anders dan bijvoorbeeld een bouwplan tot uitbreiding van de sauna met een aanbouw - geen enkel feitelijk aanknopingspunt op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat het feitelijk strekt tot capaciteitsuitbreiding van de sauna of dat het enig gevolg daaromtrent heeft. Zoals hiervoor is vastgesteld, wijzigt immers het bebouwde grondvlak niet en blijft ook het aantal verdiepingen en de gebruiksoppervlakte van het gebouw voor de saunabezoekers gelijk. De uitbreiding van het aantal bezoekerskluisjes, waarop eisers hebben gewezen, maakt van het bouwplan geen deel uit, nog daargelaten dat uit zodanige uitbreiding alleen, niet zonder meer kan worden afgeleid dat ook de bezoekerscapaciteit toeneemt. Dat een gebruiksvergunning is verleend voor een groter aantal bezoekers dan voorheen, is in dit verband evenmin relevant, eveneens omdat ook daaruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat de bezoekerscapaciteit toeneemt. Ook aan de omstandigheid dat de exploitant van de sauna met de verbouwing - hetgeen overigens vanzelf spreekt - meer bezoekers wenst te trekken, komt in dit verband geen betekenis toe. De beantwoording van de vraag of dit bouwplan strekt tot uitbreiding van de capaciteit wordt immers in hoofdzaak bepaald door de gebruiksoppervlakte van het gebouw voor de saunabezoekers.
De rechtbank is dan ook voorts van oordeel dat verweerder zich - anders dan eisers hebben betoogd - terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan niet strekt tot capaciteitsuitbreiding van de sauna.
2.14 De consequenties van het vorenstaande zijn voor de beoordeling van het beroep verstrekkend:
(1) Het betoog van eisers dat verweerder niet bevoegd was tot toepassing van artikel 19, tweede lid, WRO, omdat aan de in de Notitie geformuleerde toepassingsvoorwaarden niet is voldaan wegens de strijdigheid van de sauna met het nader door eisers aangeduid ruimtelijk provinciaal- en rijksbeleid en met de nader door eisers aangeduide speerpunten van beleid, treft geen doel.
(2) Het in dat verband gevoerde betoog met betrekking tot de ligging van de rode contour is dan ook - daargelaten dat uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 december 2005, no. 200410415/1 (www.raadvanstate.nl) kan worden afgeleid dat dat betoog niet juist is - niet relevant.
(3) Er is geen sprake van een ernstige inbreuk op de bestaande planologische situatie. Uit staande jurisprudentie volgt dan vervolgens dat aan de ruimtelijke onderbouwing geen zware eisen behoeven te worden gesteld. In dat licht bezien en gelet op het daaromtrent in artikel 19 WRO bepaalde, valt niet in te zien dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen.
(4) De verwezenlijking van het bouwplan kan evenmin relevante gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit, zodat het Besluit luchtkwaliteit aan de gebruikmaking van de vrijstellingsbevoegdheid in dit geval niet in de weg staat.
(5) De verwezenlijking van het bouwplan kan evenmin relevante gevolgen hebben voor de parkeerbehoefte, zodat het verlenen van ontheffing als bedoeld in de gemeentelijke bouwverordening niet nodig was.
(6) Ook aan hetgeen eisers hebben aangevoerd in verband met de ligging van de sauna in dan wel nabij de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, het Belvedèregebied Zuid Kennemerland, het Grondwaterbeschermingsgebied, het Stiltegebied Kennemerduinen, de Reservaatgebieden (Landgoed Meer en Berg, inclusief Sleutelbos, Landgoed Schapenduinen, Natuurgebied Meertje van Caprera), het Habitatrichtlijngebied, het Nationaal Park Zuid-Kennemerland en het provinciaal milieubeschermingsgebied, komt bij de beoordeling van het onderhavige bouwplan reeds daarom geen betekenis toe.
(7) Nu ook al hetgeen eisers verder naar voren hebben gebracht slechts relevant kan zijn bij de beoordeling van een uitbreiding van de sauna, althans een bouwplan waaraan enige ruimtelijke uitstraling toekomt, treft dat geen doel.
2.15 Het vorenstaande betekent dat er evenmin grond is voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten zoals hij heeft gedaan.
2.16 De slotsom is, dat het beroep ongegrond is voorzover het zich richt tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar van eiseres sub 1 en eiser sub 2.
Voor een proceskostenveroordeling in zoverre bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond voorzover het zich richt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eisers sub 3 tot en met sub 8;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 22 maart 2005 voorzover daarbij het bezwaar van eisers sub 3 tot en met sub 8 niet-ontvankelijk is verklaard;
3.3 verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
3.4 veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Velsen in de door eisers gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,00, te betalen door de gemeente Velsen aan eisers;
3.5 gelast dat de gemeente Velsen het door eisers betaalde griffierecht van € 276,00 aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Groverman, rechter, en op 16 december 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.K.F. Kievit, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.