Sector Familie-en Jeugdrecht
gerechtelijke vaststelling vaderschap
zaak-/rekestnr.: 113335/2005-1647
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken d.d. 13 december 2005
[naam vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de vrouw,
procureur: mr. R.F. Meijer,
[naam man],
wonende te [woonplaats],
hierna mede te noemen: de man.
1 Verloop van de procedure
1.1 Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende stukken:
- het op 20 mei 2005 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift met bijlagen van de vrouw;
- de brief van 8 juli 2005 van de bijzonder curator, mr. D.J. Klock;
- de conclusie van de Officier van Justitie van 22 juni 2005;
- de beschikking dagbepaling d.d. 27 september 2005 en de daarin vermelde stukken;
en het verhandelde ter terechtzitting op 16 november 2005 in aanwezigheid van partijen, de bijzonder curator en de procureur van de vrouw.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken:
2.1 Uit de vrouw is op 18 februari 2000 te [plaats] de minderjarige [naam dochter] geboren. De man heeft dit kind erkend en deze minderjarige heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.2 Op 23 april 2004 te Amsterdam uit de vrouw geboren de minderjarige [naam zoon]. De man heeft het kind op 2 september 2004 erkend.
2.3 De vrouw heeft de Marokkaanse nationaliteit. De man heeft de Nederlandse nationaliteit en is in Ghana geboren. Partijen wonen niet samen en [dochter en zoon] verblijven bij de vrouw.
2.4 Bij beschikking van deze rechtbank van 14 juli 2005 is mr. D.J. Klock, advocaat te Velserbroek, tot bijzonder curator over de minderjarige benoemd.
3 Het verzoek en de grondslag daarvan
3.1 Het verzoek van de vrouw strekt tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man over de minderjarige [naam zoon] voornoemd.
3.2 De vrouw heeft haar verzoek gebaseerd op de stelling dat het in het belang van het kind is dat thans gerechtelijk wordt vastgesteld wie zijn vader is, aangezien het kind dat in Nederland is geboren hiermee de Nederlandse nationaliteit verkrijgt.
3.3 De vrouw stelt daartoe dat het kind op dit moment geen verblijfsstatus heeft en dat onduidelijkheid bestaat over zijn nationaliteit. De Marokkaanse autoriteiten willen, gelet op de nationaliteit van de man (Nederlands) het kind niet de Marokkaanse nationaliteit (de nationaliteit van de vrouw) verstrekken, terwijl de Nederlandse autoriteiten, gelet op de nationaliteit van de vrouw het kind niet de Nederlandse nationaliteit willen verstrekken.
De vrouw is van mening dat dit niet in het belang is van het kind, waardoor het kind onder meer niet in staat is om met de vrouw en zijn zusje naar het geboorteland van de vrouw te reizen.
3.4 Ter zitting heeft de vrouw voorts naar voren gebracht dat het in de bedoeling van partijen lag dat de man het kind vóór diens geboorte zou erkennen, maar dat dit door de vroeggeboorte van het kind - waarvoor de vrouw is opgenomen in het ziekenhuis - niet is gelukt. Omdat het voor partijen op dat moment onduidelijk was wat de gevolgen voor de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit waren van een erkenning ná de geboorte, heeft de man het kind na de geboorte erkend.
De vrouw heeft daarnaast aangevoerd dat zij pas in 2007 in aanmerking komt voor het Nederlanderschap, waarbij haar raadsman bovendien heeft vermeld dat de vrouw door haar visuele handicap belemmerd wordt om met goed gevolg het daarvoor vereiste examen af te leggen.
De vrouw heeft ook naar voren gebracht dat uit de jurisprudentie blijkt dat in vergelijkbare gevallen het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is toegewezen.
De man stemt in met het verzoek. Hij heeft ter zitting bevestigd dat hij de verwekker is van het kind en heeft voorts bevestigd dat het in de bedoeling van partijen lag dat hij het kind voor diens geboorte zou erkennen.
5 Beoordeling van het verzoek.
5.1 Door de omstandigheid dat de vrouw de Marokkaanse nationaliteit bezit en de man de Nederlandse, draagt de onderhavige zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toekomt. Deze vraag wordt op grond van artikel 3 Rv. in bevestigende zin beantwoord, nu de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
5.2 Vervolgens komt de vraag aan de orde welk recht van toepassing is op het verzoek. Op grond van artikel 6 lid 1 Wet Conflictenrecht Afstamming, in werking getreden op 1 mei 2003 en van toepassing op rechtsbetrekking die na haar inwerkingtreding worden vastgesteld of gewijzigd, is, bij gebreke aan een gemeenschappelijke nationaliteit van de man en de moeder van het kind, Nederlands recht van toepassing als het recht van de staat van hun gemeenschappelijke gewone verblijfplaats.
5.3 Het verzoek van de vrouw is binnen de termijn genoemd in artikel 1:207 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek ingediend.
5.4 De bijzonder curator is van oordeel dat hoewel artikel 1:207 lid 2 onder a BW een obstakel vormt voor gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, toewijzing van het verzoek in het kennelijke belang van de minderjarige moet worden geacht. Zij voert daartoe aan dat de onduidelijkheid van de verblijfsstatus van het kind in strijd is met de belangen van het kind, nu hij in Nederland is geboren en hij ook hier te lande zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en dient te behouden, evenals zijn ouders en zusje.
5.5 De Officier van Justitie heeft zich onthouden van met nemen van een conclusie, overwegende dat uit het verzoek onvoldoende is komen vast te staan of de man al dan niet de biologische vader is van het kind.
5.6 Onweersproken is gebleven dat het belang van het kind bij toewijzing van het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is gelegen in de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit.
Door de erkenning van de minderjarige door de man op 2 september 2004 staat het vaderschap van de man rechtens vast.
Het bepaalde in artikel 1:207 lid 2 sub a BW, inhoudende dat de vaststelling van het vaderschap niet kan geschieden indien een kind al twee ouders heeft, staat in beginsel aan toewijzing van het verzoek in de weg.
5.7 Als gevolg van de wetswijziging d.d. 21 december 2000 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (welke wijziging per 1 april 2003 in werking is getreden) verkrijgt het kind dat na zijn geboorte door de man is erkend niet langer van rechtswege de Nederlandse nationaliteit. Het kind zou wel de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen indien de man hem vóór zijn geboorte had erkend, terwijl vóór de wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap ook de postnatale erkenning nationaliteitsgevolg had.
5.8 In antwoord op recente kamervragen, waarbij gewezen is op de consequenties van genoemde wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap, heeft de Minister van Vreemdelingenzaken aangegeven op de hoogte te zijn van het feit dat erkenning na de geboorte geen nationaliteitsgevolg heeft, maar dat zij geen reden ziet om de afstammingsregeling zodanig aan te passen dat een gerechtelijke vaststelling na erkenning mogelijk zou worden (Tweede Kamer, 2004-2005, aanhangsel 1328, p. 2817 / Migrantenrecht 5/05 p.158).
5.9 Gelet op voornoemd – in de Rijkswet op het Nederlanderschap geregelde – nationaliteitsbelang van partijen bij hun verzoek, acht de rechtbank het onjuist om de in het Burgerlijk Wetboek geregelde wettelijke afstammingsregeling zodanig ruim te interpreteren dat gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in casu mogelijk zou zijn, zodat daarmee een ander doel wordt gediend (het nationaliteitsbelang) dan die waarvoor de regeling is geschreven (het vaststellen van het vaderschap).
Wijst het verzoek van de vrouw tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Stefels en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 13 december 2005, in tegenwoordigheid van E. Dijkstra als griffier.