ECLI:NL:RBHAA:2005:AU8703

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
119381 - KG ZA 05-663
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.J. van der Meer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over asfaltering van de straat door de Gemeente Haarlem

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiser, wonende te Haarlem, dat de Gemeente Haarlem geen aanvang maakt met andere bestratingswerkzaamheden aan het wegdek van de [straatnaam] dan de werkzaamheden die zijn overeengekomen in een overeenkomst van 15 augustus 2005. Eiser stelt dat hij en de Gemeente een overeenkomst hebben gesloten waarbij hij de kosten van asfaltering van een deel van de straat op zich zou nemen. De Gemeente heeft echter het standpunt ingenomen dat er geen bindende overeenkomst tot stand is gekomen, omdat het college van burgemeester en wethouders niet heeft ingestemd met de overeenkomst. De voorzieningenrechter oordeelt dat niet op voorhand kan worden geoordeeld dat er een overeenkomst is gesloten, omdat het overleg met de Gemeente onder voorbehoud van goedkeuring heeft plaatsgevonden. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat er een perfectie overeenkomst is ontstaan, en de Gemeente heeft het aanbod van eiser om de kosten te dekken om principiële redenen afgewezen. De vorderingen van eiser worden dan ook afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente, die zijn begroot op EUR 1.060,00. Het vonnis is uitgesproken op 23 december 2005.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 119381 / KG ZA 05-663
Vonnis in kort geding van 23 december 2005
in de zaak van
[eiser],
wonende te Haarlem,
eiser,
procureur mr. M. Middeldorp,
advocaat mr. B.J.W. Walraven te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HAARLEM,
zetelend te Haarlem,
gedaagde,
procureur mr. H.K. Garvelink.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser]
- de pleitnota van de Gemeente.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is eigenaar en bewoner van een monumentaal pand aan de [straatnaam] te [woonplaats].
2.2. Het wegdek van de [straatnaam] is met klinkers bestraat.
2.3. In de loop van 2003 heeft de Gemeente het voornemen opgevat om het wegdek van de [straatnaam] te laten asfalteren. Naar aanleiding hiervan heeft [eiser] bij brief d.d. 6 januari 2004 het volgende aan het college van burgemeester en wethouders bericht:
‘Met grote voldoening heb ik vernomen dat het in uw voornemen ligt de [straatnaam] te [woonplaats] (tussen het [straatnaam] en de kruising [straatnaam]) in het jaar 2005 te gaan herprofileren en wel als asfaltwegdek.
Met name stemt dit tot grote tevredenheid, daar het steeds toegenomen verkeer (elke drie minuten een bus) op de al 26 jaar niet onderhouden klinkerbestrating gigantisch veel geluids- en trillingsoverlast veroorzaakt. Dit verstoort het woongenot in onaanvaardbare mate en veroorzaakt bovendien ook veel schade. Jaarlijks moet ik stukadoors laten komen.
Uw voornemen om het wegdek te asfalteren heeft dan ook mijn volledige steun en ook van de andere bewoners aan de [straatnaam].
(...)
Normaliter wordt het goedkoopste asfalt gebruikt (dat is DAB) en een puinfundatie van gemengd puin. Het laagje asfalt is over het algemeen 12 cm.
Wanneer een betere constructie wordt gemaakt (te weten: betonpuin in plaats van gemengd puin van 30 cm dikte in plaats van 25 cm dikte) en een ander soort asfalt, namelijk SMA asfalt en dan niet een laagje van 12 cm maar een laag van 15 cm, dat dan de overlast van trillingen en geluid zeer aanzienlijk wordt beperkt.
Mijn partner en ik zijn bereid de redelijk te maken extra kosten voor deze veel betere (maar ook wel duurdere constructie) voor onze rekening te nemen, maar uitsluitend uiteraard voor het gedeelte vanaf het [straatnaam] tot aan de oversteek bij de school. (...)’
2.4. In antwoord op de hiervoor geciteerde brief heeft het hoofd van het bureau centraal beheer van de Gemeente bij brief d.d. 18 augustus 2004 aan [eiser] medegedeeld dat het asfalteren van de [straatnaam] is opgeschort en naar verwachting in 2009 zal plaatsvinden.
2.5. In april 2005 hebben [eiser] en zijn partner aan de Gemeente voorgesteld dat de [straatnaam] vanaf het [straatnaam] tot de [straatnaam]school vóór 1 september 2005 in hun opdracht en op hun kosten zal worden geasfalteerd.
2.6. Bij brief d.d. 20 mei 2005 heeft [eiser] aan de Gemeente bericht dat hij en zijn partner aan Wegenbouwmaatschappij J. Heijmans B.V. een opdracht tot asfaltering van een deel van de [straatnaam] hebben verstrekt.
2.7. Het hoofd van het bureau centraal beheer van de Gemeente heeft hier bij brief d.d. 24 mei 2005 als volgt op gereageerd:
‘Op donderdag 12 mei jl. hebben wij gesproken over uw aanbod om de kosten op u te nemen van het asfalteren van de [straatnaam] over een lengte van 100m. Zoals afgesproken zal uw aanbod ter goedkeuring aan het college van B&W worden voorgelegd. De ambtelijke voorbereiding van dit besluit vindt nu plaats.
Conform de afspraak ontving ik uw brief waarin het aanbod geformaliseerd is. Hoewel ik er van uit ga dat het gemeentebestuur uw aanbod met graagte zal accepteren moet ik u meedelen dat uw opdracht aan Wegenbouwmaatschappij J. Heijman B.V. op dit moment als prematuur beschouwd moet worden.
De komende periode zullen vanuit de gemeente de volgende stappen ondernomen worden:
? Het college zal met een positief advies uw aanbod voorgelegd worden;
? De gemeente zal de aanbieding van Heijmans beoordelen en indien nodig deze met dhr. H. van Heijmans bespreken. Hierover zal aan u gerapporteerd worden.
Zoals aangegeven ga ik er van uit dat een positief besluit genomen wordt en dat het asfalteren gewoon door zal gaan onder de eerder besproken voorwaarden. (...)’
2.8. Op 15 juli 2005 heeft [eiser] met wethouder J. V. gesproken over de mogelijkheid om een deel van de [straatnaam] te laten asfalteren.
2.9. Op 15 augustus 2005 heeft een medewerker van de Gemeente aan [eiser] per fax een overeenkomst toegestuurd. Deze overeenkomst heeft onder meer de volgende inhoud:
‘De gemeente Haarlem, krachtens het geldende delegatie- en mandateringsbesluit vertegenwoordigd door de heer N.A.B., directeur van de sector Stadsbeheer, en de heer [eiser], wonende [straatnaam] te [woonplaats],
overwegende dat
? de gemeente het beleidsvoornemen heeft om de hoofdrijbaan van de [straatnaam] te voorzien van een asfaltverharding;
? dit voornemen vanwege financiële en planningstechnische redenen is uitgesteld naar het jaar 2008 of 2009;
? de heer [eiser] om hem moverende redenen heeft aangeboden de kosten van het asfalteren van de eerste fase op zich te nemen;
? het vanuit technisch oogpunt goed mogelijk is om de asfaltering gefaseerd uit te voeren;
? dit in overeenstemming is met het besluit van B en W, SB/BOR/2005/1043, van
............................. .
komen het volgende overeen:
Artikel 1
De gemeente Haarlem gaat ermee akkoord dat de heer [eiser] voor zijn rekening opdracht zal verstrekken aan het bedrijf J. Heijmans Wegenbouw BV tot het asfalteren van een deel van de [straatnaam] over een lengte van 100 meter, (...)
2.10. [eiser] heeft deze overeenkomst getekend en per omgaande aan de Gemeente geretourneerd. Met betrekking tot de artikelen 6 en 7 van de overeenkomst heeft hij op dit stuk een tweetal opmerkingen genoteerd.
2.11. Het hoofd van het bureau beheer centraal van de Gemeente heeft bij brief d.d. 7 oktober 2005 het volgende aan [eiser] bericht:
‘In het voorjaar heeft u het aanbod gedaan om de [straatnaam] ter hoogte van uw woning te asfalteren over een lengte van ongeveer 100 meter.
In de vakantieperiode is dit voorstel ambtelijk verder uitgewerkt en aan het college van burgemeester en wethouders voorgelegd. Tot nu toe heeft het college echter geen positief besluit genomen.
In verband met de vakanties van de verschillende wethouders is er de komende weken geen sprake van besluitvorming. Ik stel u voor om op vrijdag 21 oktober om 14:45 uur een ontmoeting te hebben met wethouder V. Bij die gelegenheid zullen wij bespreken of en hoe een positief besluit van het college op uw aanbod bereikt kan worden.’
2.12. Op 21 oktober 2005 heeft een overleg tussen [eiser] en wethouder V. plaatsgevonden.
2.13. Een aan bewoners en aanwonenden van de [straatnaam] gerichte brief van de Gemeente d.d. 21 november 2005 heeft onder meer de volgende inhoud:
‘Hierbij informeer ik u over onderhoudswerkzaamheden aan het wegdek van de [straatnaam]. De aanleiding van deze werkzaamheden ligt in de oneffenheden die de klinkerbestrating vertoont.
Asfalteren of bestraten
De afgelopen tijd is door de gemeente onderzocht of het mogelijk zou zijn om de [straatnaam] te asfalteren. Het voordeel daarvan zou zijn de vermindering van de trillingen en geluidsoverlast die door sommige bewoners ondervonden wordt.
Het is gebleken dat het asfalteren zich niet goed verdraagt met de aanwijzing tot beschermd stads- en dorpsgezicht die voor de [straatnaam] van kracht is. Bovendien zijn er hoge kosten mee gemoeid waar op dit moment binnen de gemeente geen dekking voor gevonden kon worden. Onlangs is in een artikel in het Haarlems Dagblad gesteld dat de [straatnaam] geasfalteerd zou worden. Daarvan is dus geen sprake.
Uit te voeren werkzaamheden
De volgende werkzaamheden zullen worden uitgevoerd:
? Herstraten van de opstelvakken bij de [straatnaam];
? Herstel van de bushaltes (verwijderen van de spoorvorming);
? Plaatsing verhelpen van diverse oneffenheden tussen de [straatnaam] en het [straatnaam];
? Onderhoud en markering en belijning.
Planning
Het werk wordt uitgevoerd in de periode tussen 12 en 23 december van dit jaar. (...)’
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren:
1. de Gemeente zal veroordelen om geen aanvang te maken met andere bestratingswerkzaamheden aan het wegdek van de [straatnaam] tussen het [straatnaam] en [straatnaam] 22 dan de werkzaamheden die zijn overeengekomen met [eiser] in de overeenkomst van 15 augustus 2005, namelijk asfaltering van dit gedeelte van de [straatnaam], zulks op straffe van een dwangsom van EUR 10.000,-- voor iedere dag dat deze andere bestratingswerkzaamheden plaatsvinden;
2. primair:
de Gemeente zal veroordelen om de overeenkomst tussen de Gemeente en [eiser] van 15 augustus 2005 na te komen in dier voege dat de Gemeente aan [eiser] binnen twee weken na dagtekening van dit vonnis overeenkomstig artikel 3 van de overeenkomst de specificaties van de werkzaamheden doet toekomen en dat de Gemeente binnen twee weken na ontvangst van een daartoe strekkende aanvraag beslist op de in artikel 2 van de overeenkomst bedoelde vergunning op grond van artikel 15 van de Algemene Plaatselijke Verordening, zulks op straffe van een dwangsom van EUR 10.000,-- voor iedere dag dat hieraan niet wordt voldaan;
subsidiair:
de Gemeente (het college van burgemeester en wethouders) zal veroordelen om binnen twee weken na dagtekening van dit vonnis in te stemmen met de overeenkomst van 15 augustus 2005, zulks op straffe van een dwangsom van EUR 10.000,-- voor iedere dag dat hieraan niet wordt voldaan;
3. de Gemeente zal veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding.
3.2. [eiser] legt aan deze vordering (primair) ten grondslag dat tussen de Gemeente en hemzelf een perfecte overeenkomst tot stand is gekomen. Hij voert daartoe het volgende aan. De overeenkomst die de Gemeente op 15 augustus 2005 aan [eiser] heeft gefaxt (deels hiervoor onder 2.9 geciteerd) moet als een onvoorwaardelijk aanbod worden gekwalificeerd. [eiser] heeft dit aanbod direct aanvaard door de overeenkomst te tekenen en aan de Gemeente te retourneren. Uit hoofde van deze overeenkomst is de Gemeente verplicht om medewerking te verlenen aan de in opdracht en voor rekening van [eiser] te realiseren asfaltering van het wegdek tussen het [straatnaam] en de [straatnaam] 22. De Gemeente meldt echter in een brief aan omwonenden van de [straatnaam] d.d. 21 november 2005 dat zij afziet van asfaltering van de [straatnaam]. Ondanks sommatie en ingebrekestelling weigert de Gemeente tot nakoming van de overeenkomst over te gaan.
3.3. Voor het geval in dit kort geding wordt geoordeeld dat er nog geen overeenkomst tot stand is gekomen omdat het college van burgemeester en wethouders nog niet met deze overeenkomst heeft ingestemd, betoogt [eiser] (subsidiair) als volgt.
De onderhandelingen tussen partijen verkeren in een zo vergevorderd stadium dat het de Gemeente niet vrij staat om deze onderhandelingen af te breken. De Gemeente heeft tijdens de onderhandelingen geen voorbehoud gemaakt of argumenten tegen asfaltering naar voren gebracht, zodat [eiser] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het college met de overeenkomst zal instemmen. Het door de Gemeente in haar brief d.d. 21 november 2005 genoemde argument dat asfaltering zich niet goed verdraagt met het beschermde stadsgezicht van de [straatnaam] kan bovendien geen hout snijden. Dit argument heeft er immers niet aan in de weg gestaan dat een ander deel van de [straatnaam] en de omliggende straten wel zijn geasfalteerd. Dat de Gemeente de asfaltering niet kan financieren is evenmin een deugdelijk argument nu de asfaltering van het deel van de [straatnaam] waarop de overeenkomst ziet door [eiser] zal worden bekostigd. Het college van burgemeester en wethouders kan zijn instemming dan ook niet aan de overeenkomst onthouden.
3.4. [eiser] stelt dat het spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorziening erin is gelegen dat de Gemeente heeft aangekondigd dat zij in de periode van 12 tot 23 december 2005 de [straatnaam] met klinkers zal bestraten. Naar de stelling van [eiser] heeft hij tevens een spoedeisend belang bij het voorkomen van verdere schade aan zijn pand.
3.5. De Gemeente voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. In geschil is allereerst of [eiser] heeft moeten begrijpen dat het overleg met de Gemeente heeft plaatsgevonden onder het voorbehoud van goedkeuring door het college van burgemeester en wethouders. Ten aanzien van die vraag overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.2. Dat de Gemeente tegenover [eiser] een voorbehoud van goedkeuring door het college van burgemeester en wethouders heeft gemaakt, blijkt reeds uit de brief van het hoofd bureau beheer centraal d.d. 24 mei 2005 (hiervoor onder 2.7 geciteerd). Deze brief vermeldt immers dat het aanbod van [eiser] - ‘Zoals afgesproken’ - ter goedkeuring aan het college zal worden voorgelegd en dat het verlenen van een opdracht aan Wegenbouwmaatschappij J. Heijmans als prematuur moet worden beschouwd. In het licht van deze passages kan het feit dat het hoofd in deze brief tevens aangeeft dat zij er van uitgaat dat het gemeentebestuur het aanbod met graagte zal accepteren en dat het aanbod met een positief advies aan het college zal worden voorgelegd, bij [eiser] niet het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat het voorbehoud van bestuurlijke goedkeuring niet onverkort zou gelden. Evenmin heeft [eiser] dit gerechtvaardigde vertrouwen kunnen baseren op de door hem gestelde inhoud van een gesprek met wethouder V. op 15 juli 2005. Volgens [eiser] heeft de wethouder in dit gesprek medegedeeld dat hij opdracht zal geven om het voorstel, zoals besproken tussen [eiser] en de Gemeente, te ‘formaliseren’. Gezien het eerder gemaakte voorbehoud mocht [eiser] uit een dergelijke mededeling echter niet afleiden dat een overeenkomst zonder goedkeuringsbesluit van het college tot stand zou kunnen komen en ligt het ook veeleer voor de hand om aan te nemen dat met deze mededeling werd gedoeld op het voorleggen van het voorstel aan het college, zoals de Gemeente heeft gesteld.
4.3. Ten aanzien van de overeenkomst die per fax aan [eiser] is verzonden, stelt de Gemeente dat de behandelend ambtenaar voorafgaand aan deze verzending in een telefoongesprek aan [eiser] heeft uitgelegd dat deze overeenkomst in concept ter goedkeuring aan hem wordt voorgelegd in verband met de voorbereiding van het besluit van het college over de aanvaarding van diens aanbod. [eiser] heeft ter zitting ontkend dat zodanige mededeling aan hem is gedaan. Wat hier echter van zij, ook zonder de gestelde toelichting van de behandelend ambtenaar moet vooralsnog worden geoordeeld dat [eiser] op basis van de enkele toezending van de overeenkomst niet heeft kunnen aannemen dat de overeenkomst alsnog zonder goedkeuring van het college van burgemeester en wethouders zou worden gesloten of dat het college deze goedkeuring reeds had verleend. Relevant hierbij is dat in de considerans van de overeenkomst geen datum bij het collegebesluit is ingevuld, dat de overeenkomst bovendien niet was gedateerd en ook niet namens de Gemeente was ondertekend. [eiser] heeft de per fax ontvangen overeenkomst dan ook niet als een onvoorwaardelijk aanbod mogen opvatten, te minder nu hij, zoals de Gemeente heeft benadrukt, ruim twintig jaar werkzaam is geweest als advocaat en het in het rechtsverkeer gebruikelijk is dat overheden bij het sluiten van privaatrechtelijke overeenkomsten een voorbehoud van bestuurlijke goedkeuring bedingen.
4.4. Voorts heeft de Gemeente ter zitting gesteld dat het college het aanbod van [eiser] op 23 augustus 2005 om principiële redenen heeft afgewezen, hetgeen zij door overlegging van de schriftelijke vastlegging van dit besluit heeft onderbouwd. Naar de stelling van de Gemeente waren deze principiële redenen erin gelegen dat het college het onjuist acht dat een burger de verharding van de openbare weg bekostigd, omdat dit een specifieke overheidstaak betreft. Dat de Gemeente in haar brief d.d. 7 oktober 2005 (hiervoor onder 2.11 geciteerd) heeft vermeld: ‘Tot nu toe heeft het college echter geen positief besluit genomen’ is, anders dan [eiser] wil, onvoldoende grond om het bestaan van dit collegebesluit in twijfel te trekken. De door [eiser] betrokken stelling dat de Gemeente hem eerst ter zitting heeft geïnformeerd dat zijn aanbod door het college is afgewezen, kan al evenmin twijfel over het bestaan van dit besluit oproepen, nog daargelaten dat de Gemeente die stelling met nadruk heeft bestreden door te stellen dat [eiser] op 24 augustus 2005 door het hoofd van het bureau beheer centraal persoonlijk van het collegebesluit op de hoogte is gesteld. Als vaststaand moet dan ook worden aangenomen dat het college goedkeuring aan de overeenkomst met [eiser] heeft onthouden.
4.5. Het voorgaande voert tot de conclusie dat niet op voorhand kan worden geoordeeld dat er tussen partijen een perfecte overeenkomst tot stand is gekomen. Gegeven het oordeel dat [eiser] heeft moeten begrijpen dat het overleg met de Gemeente onder het voorbehoud van bestuurlijke goedkeuring heeft plaatsgevonden, kan er vooralsnog evenmin sprake zijn van een zo vergevorderd overleg dat het de Gemeente niet meer vrij stond om dit overleg af te breken.
4.6. Voor zover hier anders over kan worden geoordeeld, wordt ten overvloede als volgt overwogen. [eiser] kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat hij spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorzieningen heeft. In de voorgenomen werkzaamheden aan de [straatnaam] in de periode van 12 tot 23 december 2005 kan zodanig spoedeisend belang niet worden gevonden nu die werkzaamheden - zoals volgt uit de hiervoor onder 2.13 geciteerde brief aan omwonenden en de Gemeente ter zitting ook onbetwist heeft gesteld - enkel bestaan uit herstel van de klinkerbestrating op plaatsen waar dit het hardst nodig is. Dat deze werkzaamheden tot een onomkeerbare situatie zullen leiden is dan ook geenszins aannemelijk geworden. Voorts kan een spoedeisend belang evenmin worden gevonden in de stelling van [eiser] dat hij verdere schade aan zijn pand wil voorkomen. Niet aannemelijk geworden is dat de door het verkeer veroorzaakte schade, wat betreft oorzaak en omvang, van dien aard is dat niet de uitkomst van een bodemprocedure zou kunnen worden afgewacht. Hierbij is van belang dat [eiser] zelf stelt dat hij sinds 1982 aan woonachtig is aan de [straatnaam] en al geruime tijd last heeft van door het verkeer veroorzaakte trillingschade.
4.7. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de gevraagde voorzieningen moeten worden geweigerd.
4.8. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Gemeente worden begroot op:
- vast recht EUR 244,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.060,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. weigert de voorzieningen,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Gemeente tot op heden begroot op EUR 1.060,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. van der Meer en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2005.?