ECLI:NL:RBHAA:2005:AU9279

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
9 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 05-1916 WWB
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.C.M. Rutten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en terugvordering op basis van inlichtingenverplichting in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 9 december 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) en de terugvordering van een bedrag van € 4.630,00. De intrekking was gebaseerd op de veronderstelling dat eiseres de inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van een huis in Turkije, waarvan zij volgens verweerder mede-eigenaar zou zijn op basis van de huwelijksvermogensgemeenschap met haar ex-echtgenoot.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en haar ex-echtgenoot geen huwelijkse voorwaarden hadden en dat zij op het moment van de bijstandsaanvraag nog steeds gehuwd waren. Verweerder stelde dat de huwelijksvermogensgemeenschap onder Nederlands recht viel, maar eiseres betwistte dit en voerde aan dat het Turkse recht van toepassing was, aangezien zij en haar ex-echtgenoot Turkse nationaliteit hadden en geen rechtskeuze hadden gemaakt.

De rechtbank oordeelde dat het Turkse recht van toepassing was en dat eiseres niet mede-eigenaar was van het huis in Emirdag, dat door haar ex-echtgenoot was gekocht. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van het bedrag onterecht waren, omdat eiseres niet had geschonden van de inlichtingenverplichting. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waarbij de intrekking en terugvordering werden herroepen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 05 - 1916 WWB
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2005
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. J. Klaas, advocaat, gevestigd te Haarlem,
tegen:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 december 2004 heeft verweerder besloten tot de intrekking van het recht van eiseres op uitkering op grond van de Algemene bijstandswet (hierna: Abw) over de periode van 25 november 2002 tot en met 16 mei 2003 en de terugvordering van een bedrag van € 4.630,00.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 7 januari 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 21 april 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 3 mei 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 7 november 2005, alwaar eiseres niet is verschenen, haar gemachtigde wel is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn medewerker C. Kreukniet.
2. Overwegingen
2.1 Eiseres is op 5 augustus 1975 in het huwelijk getreden met [de man]. Eiseres en [de man] zijn geen huwelijkse voorwaarden overeengekomen. Beiden bezaten indertijd uitsluitend de Turkse nationaliteit en waren woonachtig in Turkije. Op 15 september 1975 heeft eiseres en op 15 augustus 1978 heeft [de man] zich in [woonplaats] gevestigd. Op 18 september 1992 zijn eiseres en [de man] genaturaliseerd tot Nederlander. Daarnaast hebben zij hun Turkse nationaliteit behouden. In oktober 2002 zijn eiseres en [de man] apart gaan wonen. Eiseres heeft naar aanleiding hiervan een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande aangevraagd. Deze is aan haar toegekend met ingang van 25 november 2002. Na binnenkomst van een anonieme tip dat sprake zou zijn van een schijnverlating, heeft een onderzoek naar eiseres plaatsgevonden. In het kader van dit onderzoek is gebleken dat [de man] op 27 december 1996 een huis heeft gekocht in Emirdag, Turkije.
2.2 Verweerder heeft vervolgens bij het primaire besluit van 23 december 2004 met toepassing van artikel 54, derde lid, onder a, van de WWB (hierna: WWB) besloten tot de intrekking van de bijstanduitkering van eiseres over de periode van 25 november 2002 tot en met 16 mei 2003, omdat eiseres in strijd met de op haar rustende inlichtingenverplichting, zoals bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Abw, niet heeft gemeld dat zij mede-eigenaar is van het huis in Emirdag op grond van de huwelijksvermogensgemeenschap die tussen haar en [de man] zou bestaan. Hierdoor is volgens verweerder het vermogen van eiseres en dientengevolge haar recht op bijstandsuitkering niet juist vastgesteld, in die zin dat over de periode van 25 november 2002 tot en met 16 mei 2003 aan eiseres ten onrechte een bijstandsuitkering is toegekend. Tevens heeft verweerder het ten onrechte betaalde bedrag van € 4.630,00 van eiseres met toepassing van artikel 58, eerste lid, onder a, van de WWB teruggevorderd.
2.3 Verweerder heeft het bezwaar van eiseres tegen de intrekking en de terugvordering in het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft hij gesteld dat zowel het Nederlandse recht als het Turkse recht vanaf 1 januari 2002 uitgaan van de huwelijksvermogensgemeenschap tussen echtgenoten, tenzij zij anders zijn overeengekomen. Nu eiseres en [de man] geen huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen en zij ten tijde van de aanvang van de bijstandsuitkering van eiseres op 25 november 2002 volgens verweerder nog steeds waren gehuwd, houdt verweerder het erop dat de helft van het huwelijksvermogen, bestaande uit het huis in Emirdag, aan eiseres kan worden toegerekend. Ter zitting heeft verweerder zijn standpunt bijgesteld, in die zin dat de huwelijksvermogensgemeenschap tussen eiseres en [de man] volgens hem uitsluitend wordt beheerst door Nederlands recht, omdat eiseres en [de man] vrijwel direct na de huwelijksvoltrekking naar Nederland zijn verhuisd en in 1992 tot Nederlander zijn genaturaliseerd, waardoor zij de nauwste banden met Nederland hebben.
2.4 Eiseres is het zowel met de intrekking als de terugvordering niet eens. Zij bestrijdt dat zij de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, omdat volgens haar tussen haar en [de man] geen huwelijksvermogensgemeenschap bestaat en zij derhalve geen mede-eigenaar is van het huis in Emirdag. Ter onderbouwing van dit standpunt stelt zij dat zij vanaf 28 maart 2002 naar Turks recht is gescheiden, zodat vanaf dat moment in ieder geval geen sprake meer kan zijn van een huwelijksvermogensgemeenschap. Voorts stelt eiseres dat de vraag of tussen haar en [de man] een huwelijksvermogensgemeenschap bestaat/heeft bestaan, beheerst wordt door Turks recht. Voorts stelt zij dat op grond van het Turkse huwelijksvermogensrecht tussen haar en [de man] geen huwelijksvermogensgemeenschap bestaat, omdat tot 1 januari 2002 uitgangspunt van het Turkse huwelijksvermogensrecht was dat tussen echtgenoten geen huwelijksvermogensgemeenschap bestaat, tenzij anders is overeengekomen, en zij en [de man] geen huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen. Volgens eiseres heeft de wijziging van het Turkse huwelijksvermogensrecht per 1 januari 2002 niet tot gevolg gehad dat het huwelijksvermogensregime van voordien gesloten huwelijken is gewijzigd.
2.5 De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
2.6 De rechtbank stelt voorop dat met ingang van 1 januari 2004 de WWB in werking is getreden en de Abw is ingetrokken. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 april 2005 (JWWB 2005/224) volgt dat verweerder vanaf 1 januari 2004 aan de artikelen 54 en 58 van de WWB zijn bevoegdheid ontleent om tot intrekking resp. terugvordering over te gaan. De rechten en verplichtingen van eiseres dienen, nu deze betrekking hebben op een tijdvak gelegen vóór 1 januari 2004, te worden beoordeeld naar de (oude) bepalingen van de Abw.
2.7 In het op grond van het voorgaande in dit geval toepasselijke artikel 65, eerste lid, van de Abw (oud) is bepaald dat de belanghebbende aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand dat aan hem wordt betaald.
2.8 Mede-eigendom van een huis is een feit als bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Abw, zodat hiervan melding moet worden gemaakt. Centraal in deze zaak staat daarom de vraag of eiseres wel mede-eigenaar is van het huis in Emirdag. Zoals uit het hiernavolgende blijkt, is de rechtbank van oordeel dat deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord.
2.9 Eiseres stelt dat van mede-eigendom op en na 25 november 2002 alleen al geen sprake kan zijn, omdat zij reeds op 28 maart 2002 van [de man] is gescheiden. De rechtbank kan eiseres hierin echter niet volgen, nu van een scheiding niet blijkt uit het uittreksel uit de Gemeentelijke Basisadministratie van 14 juni 2005 en evenmin uit het uittreksel uit het register van de burgerlijke stand van Emirdag van 24 februari 2003. Bovendien heeft de zoon van eiseres tijdens het huisbezoek aan eiseres van begin maart 2004 gesteld dat eiseres nog steeds gehuwd was. De rechtbank gaat er op grond van het voorgaande vanuit dat eiseres ten tijde in geding met [de man] was gehuwd.
2.10 Ter beantwoording van de vraag of van mede-eigendom van het huis in Emirdag sprake is op grond van de tussen eiseres en [de man] bestaande huwelijksvermogensgemeenschap, dient eerst beoordeeld te worden door welk nationaal recht de huwelijksvermogensgemeenschap van eiseres en [de man] wordt beheerst. Nu [de man] niet de nationaliteit heeft van een land dat partij was bij het per 23 augustus 1977 opgezegde Haags Verdrag van 1905 (Stb. 1912, 285), is dit verdrag niet op de huwelijksvermogensgemeenschap van eiseres en [de man] van toepassing. Ook het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (Stb. 1991, 627) is niet van toepassing, nu eiseres en [de man] reeds in 1975 in het huwelijk zijn getreden en zij niet op of na 1 september 1992 alsnog een rechtskeuze hebben gedaan. Dit brengt mee dat de hier aan de orde zijnde vraag beantwoord dient te worden aan de hand van het Chelouche/Van Leer-arrest van de Hoge Raad van 10 december 1976 (NJ 1977/275). Hierin heeft de Hoge Raad, voor het geval een rechtskeuze ontbreekt, overwogen dat het wenselijk is zo veel mogelijk de moeilijkheden te vermijden die zich kunnen voordoen, indien tijdens het huwelijk een andere landswet toepasselijk zou worden. Volgens de Hoge Raad moet daarom in het algemeen de voorkeur worden gegeven aan een ten tijde van de huwelijksvoltrekking aanwezige, aan beide echtgenoten gemene aanknopingsfactor. Bezitten de echtgenoten bij het aangaan van het huwelijk dezelfde vreemde nationaliteit, dan wordt de op hun huwelijksvermogensregime toepasselijke landswet aangewezen door die gemeenschappelijke nationaliteit. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank voor het onderhavige geval dat nu eiseres en [de man] geen rechtskeuze hebben gedaan en op 5 augustus 1975 uitsluitend de Turkse nationaliteit bezaten, het Turkse recht op hun huwelijksvermogensgemeenschap van toepassing is. Anders dan verweerder ziet de rechtbank in de omstandigheden dat eiseres en [de man] in 1975 resp. 1978 naar Nederland zijn verhuisd en in 1992 tot Nederlander zijn genaturaliseerd, geen aanleiding om van de in het Chelouche/Van Leer-arrest neergelegde hoofdregel af te wijken. Deze omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar met de omstandigheden die daartoe wel aanleiding gaven in de door verweerder aangehaalde uitspraken van de Hoge Raad van 19 maart 1993 (NJ 1994/187) en 16 september 1994 (NJ 1995/169).
2.11 Het Turkse huwelijksvermogensrecht kende tot 1 januari 2002 een algehele scheiding van goederen, tenzij de echtgenoten anders waren overeengekomen. Vanaf die datum geldt een regime van 'delen in verwervingen'. In het arrest van de Hoge Raad van 4 juni 2004 (NJ 2004/638) zijn overwegingen van het Hof opgenomen, waarin een uiteenzetting wordt gegeven over het desbetreffende overgangsrecht. Hierin is overwogen dat tussen echtgenoten die zijn gehuwd vóór de inwerkingtreding van de wet, tot 1 januari 2002 het oude recht blijft gelden. Tot 1 januari 2003 bestaat voor hen de mogelijkheid om met ingang van 1 januari 2002 te kiezen voor een ander stelsel dan het nieuwe wettelijke stelsel of voor van toepassingverklaring van het nieuwe wettelijke regime, met terugwerkende kracht tot de datum van huwelijkssluiting. Hebben de echtgenoten niet een dergelijke keuze gemaakt, dan geldt vanaf 1 januari 2002 het nieuwe huwelijksvermogensregime. Dit betekent dat in dat geval voor goederen die zijn verworven vóór 1 januari 2002 het oude regime geldt en voor goederen die zijn verworven op of na 1 januari 2002 het nieuwe regime.
2.12 De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting onweersproken gesteld dat eiseres en [de man] niet een van de hiervoor bedoelde keuzen hebben gemaakt. Voorts heeft verweerder niet weersproken dat het huis in Emirdag in 1996 uitsluitend door [de man] is gekocht. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het in 1996 aangeschafte huis in Emirdag uitsluitend toebehoort aan [de man]. Eiseres is dus niet mede-eigenaar van dit huis.
2.13 Op grond van het voorgaande heeft verweerder eiseres naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte verweten geen melding te hebben gemaakt van het huis in Emirdag. De intrekking van het recht op bijstand over de periode van 25 november 2002 tot en met 16 mei 2003 mist derhalve feitelijke grondslag en daarmee een deugdelijke motivering, zodat deze in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De intrekking kan dan ook niet in rechte stand houden. Dit heeft voorts tot gevolg dat de grondslag ontvalt aan de op die intrekking gebaseerde terugvordering, zodat ook de terugvordering niet in rechte stand kan houden. De rechtbank zal het beroep derhalve gegrond verklaren en het besluit vernietigen, zowel voor wat betreft de intrekking als voor wat betreft de terugvordering. Nu hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen tot geen andere conclusie kan leiden dan dat ook het primaire besluit niet zal kunnen standhouden, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien en het primaire besluit te herroepen.
2.14 Voorts ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit, zowel voor wat betreft de intrekking van het recht op bijstand over de periode van 25 november 2002 tot en met 16 mei 2003 als voor wat betreft de terugvordering van het bedrag van € 4.630,00;
3.3 herroept het primaire besluit van 23 december 2004, zowel voor wat betreft de intrekking van het recht op bijstand over de periode van 25 november 2002 tot en met 16 mei 2003 als voor wat betreft de terugvordering van het bedrag van € 4.630,00;
3.4 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,00, te betalen door de gemeente Haarlem aan eiseres.
3.5 gelast dat de gemeente Haarlem het door eiseres betaalde griffierecht van € 37,00 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, rechter, en op 9 december 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van M.A.J. Arts, griffier.
afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.