ECLI:NL:RBHAA:2005:AV7572

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
115493/2005-2430
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.E. Heijning-Huydecoper
  • J.J. Udo de Haes
  • A. Stefels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding van minderjarigen naar Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 1 september 2005 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van minderjarigen naar Frankrijk. De moeder had de kinderen zonder toestemming van de vader naar Nederland gebracht, wat leidde tot een kort geding door de vader in Frankrijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overbrenging van de kinderen ongeoorloofd was, aangezien de vader gezagsrechten had die op het moment van de overbrenging werden uitgeoefend. De moeder voerde aan dat terugkeer naar Frankrijk schadelijk zou zijn voor de kinderen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen ernstig risico bestond voor hun welzijn bij terugkeer. De rechtbank concludeerde dat de kinderen niet in Nederland waren geworteld en dat er geen verzet tegen terugkeer was gebleken. De moeder werd gelast om de kinderen uiterlijk op 15 september 2005 terug te brengen naar Frankrijk of hen af te geven aan de vader. De uitspraak benadrukt de toepassing van het Haags Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, waarbij de rechtbank niet kon oordelen over de zorgcapaciteiten van de ouders, aangezien dit aan de Franse rechter was.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector Familie-en Jeugdrecht
verzoek tot teruggeleiding
zaak/rolnr.: 115493/2005-2430
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken d.d. 1 september 2005
op het verzoek van:
De Directie Justitieel Jeugdbeleid, afdeling Juridische en internationale Zaken, van het Ministerie van Justitie, als bedoeld in artikel 4 van de Wet van 2 mei 1990 (stb. 202),
gevestigd te ’s-Gravenhage aan de Schedeldoekshaven 100,
hierna te noemen: de Centrale Autoriteit,
optredend voor zichzelf en namens [naam vader] wonende te [woonplaats te Frankrijk] in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van de Centrale Autoriteit, hierna te noemen: de vader,
--tegen--
[moeder],
wonende te [woonplaats],verwerende partij,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. M. Meerman-Padt,
strekkende tot de teruggeleiding van [naam minderjarigen], te Frankrijk.
1. Verloop van de procedure
1.1 Op 1 augustus 2005 heeft de Centrale Autoriteit een verzoekschrift met bijlagen ingediend, waarbij zij verzoekt te gelasten dat de moeder [naam moeder] en [naam minderjarigen] (hierna te noemen: de minderjarigen) terugbrengt naar Frankrijk uiterlijk op een door de rechtbank te bepalen datum, danwel dat de minderjarigen aan de vader worden afgegeven indien de moeder niet wenst mee terug te keren naar Frankrijk.
1.2 Op 9 augustus 2005 heeft de moeder een verweerschrift ingediend. Zij verzoekt het verzoek van de Centrale Autoriteit af te wijzen.
1.3 Op 9 augustus 2005 is het verzoek ter terechtzitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de Centrale Autoriteit, vertegenwoordigd door mr. S. Oostvogels;
- de vader, met behulp van een tolk;
- de vrouw, bijgestaan door mr. M. Meerman-Padt.
1.4 Op 9 augustus 2005 zijn de minderjarigen in raadkamer gehoord door mr J.J. Udo de Haes, daartoe als rechter-commissaris aangewezen..
2. De vaststaande feiten
2.1 Partijen hebben elkaar in 1992 leren kennen en hebben gedurende [aantal] jaar een relatie met elkaar gehad waaruit de bovengenoemde minderjarigen zijn geboren. Zij hebben in Frankrijk in gezinsverband samengewoond. Begin 2005 heeft de moeder besloten de relatie met de vader te beëindigen. Partijen hebben getracht de gevolgen van de beëindiging van de relatie in onderling overleg te regelen. De moeder heeft de vader te kennen gegeven met de kinderen naar Nederland te willen, waartegen hij zich heeft verzet. [In] 2005 is de moeder met de kinderen onverwachts en zonder toestemming van de vader vertrokken naar Nederland.
De vader heeft vervolgens [in] 2005 een kort geding tegen de moeder aangespannen bij de rechtbank van eerste aanleg te [plaats], Frankrijk, strekkende tot het bepalen van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij hem alsmede tot een verbod dat de kinderen het Franse grondgebied verlaten. De vordering is bij verstekvonnis van 4 mei 2005 toegewezen.
2.2 Tussen partijen is niet in geschil dat zij naar Frans familierecht, in het bijzonder ingevolge artikel 371-1 van de Code Civil, gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.3 De Centrale Autoriteit heeft de moeder bij brief van 13 juni 2005 verzocht mee te werken aan de vrijwillige terugkeer van de minderjarigen, dan wel mee te werken aan pogingen om met de vader alsnog tot een minnelijke regeling omtrent de verblijfplaats van de minderjarigen te komen. De moeder heeft via haar advocaat bij brief van 23 juni 2005 afwijzend op deze verzoeken gereageerd.
3. Beoordeling
3.1 Het Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen (’s-Gravenhage, 25 oktober 1980), (hierna te noemen: het Haags verdrag) is van toepassing, nu onweersproken is dat de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Frankrijk hebben, zij naar Nederland zijn overgebracht en beide landen verdragsstaten zijn.
3.2 Allereerst dient beoordeeld te worden of sprake is van ongeoorloofde overbrenging in de zin van artikel 3 van het Haags Verdrag. Dit is het geval wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren in strijd is met het (mede) aan de vader toegekende gezagsrecht als bedoeld in art. 3 lid 1 sub a van het Verdrag én indien het gezagsrecht daadwerkelijk (mede) door hem werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of het niet doen terugkeren.
Ingevolge art. 5 van het Verdrag omvat het gezagsrecht het recht dat betrekking heeft op de zorg voor de persoon van het kind en in het bijzonder het recht over zijn verblijfplaats te beslissen.
3.3 Partijen hebben voorafgaand aan het vertrek van de moeder met de minderjarigen, steeds in gezinsverband samengeleefd en daadwerkelijk gezamenlijk het gezag over hen uitgeoefend. Nu de moeder de kinderen zonder toestemming van de vader heeft meegenomen naar Nederland, acht de rechtbank deze overbrenging daarom in beginsel ongeoorloofd.
3.4 Vervolgens is de vraag aan de orde of de moeder terecht een beroep heeft gedaan op de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag. Zij stelt daartoe dat teruggeleiding van de minderjarigen naar Frankrijk zal leiden tot psychische schade bij hen omdat de vader niet in staat kan worden geacht daadwerkelijk voor de kinderen te zorgen omdat zijn aandacht altijd voornamelijk is uitgegaan naar het bedrijf van partijen en de moeder altijd de zorg voor de kinderen heeft gehad. Voorts stelt zij dat zij heeft getracht met de vader in onderling overleg voorzieningen te treffen aangaande de kinderen, maar dat de vader dit heeft geweigerd. Zij heeft verder aangevoerd dat de vader zich jegens haar in dreigende zin heeft uitgelaten en dat zij voor haar eigen veiligheid en die van haar kinderen naar Nederland is afgereisd, waar bovendien haar kansen op de arbeidsmarkt aanzienlijk beter zijn dan in Frankrijk. Zij stelt dat de kinderen inmiddels in zekere mate in Nederland zijn geworteld.
3.5 De door de moeder aangevoerde stellingen, die voor een deel door de vader zijn bestreden, kunnen ook indien van de feitelijke juistheid wordt uitgegaan, niet leiden tot de conclusie dat een ernstig risico bestaat dat de minderjarigen door terugkeer worden blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand worden gebracht. Van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 onder b is derhalve geen sprake.
Dat de kinderen inmiddels enigszins gewend zijn in Nederland en het hier naar hun zin hebben betekent niet dat zij in Nederland zijn geworteld en niet naar Frankrijk zouden kunnen terugkeren. Van enig verzet tegen terugkeer naar Frankrijk aan de zijde van de kinderen is de rechtbank bij het verhoor in raadkamer, niet gebleken. Ook het bepaalde in artikel 13 lid 2 kan derhalve aan de terugkeer van de kinderen niet in de weg staan.
3.6 De rechtbank merkt hierbij op dat zij niet kan treden in de vraag wie van de ouders het beste in staat is voor de kinderen te zorgen, nu de Franse rechter, zijnde de rechter van de gewone verblijfplaats van de kinderen, de bevoegde rechter is om te beslissen inzake gezagkwesties en de hoofdverblijfplaats van de kinderen.
3.5 Gelet op het bovenstaande zal het verzoek tot teruggeleiding of afgifte worden toegewezen op de wijze als hierna te bepalen. Als termijn zal worden gesteld uiterlijk 2005, teneinde de moeder en de minderjarigen de gelegenheid te geven zich voor te bereiden op hun terugkeer.
4. Beslissing
De rechtbank:
Gelast de moeder, de minderjarigen :
- [naam minderjarige, geboren in 1995 te [woonplaats]
- [naam minderjarige, geboren in 1995 te [woonplaats]
terug te brengen naar Frankrijk, of hen af te geven aan de vader, vóór of uiterlijk op 15 september 2005.
Aldus gegeven door mr. C.E. Heijning-Huydecoper, voorzitter tevens kinderrechter en mrs. J.J. Udo de Haes en A. Stefels, leden van deze kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.