ECLI:NL:RBHAA:2005:AW1342

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
Awb 05-95 en 05-98
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • F.F.W. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een dwangsombesluit inzake gebruiksactiviteiten van een woning in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 23 februari 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 20 juli 2004, waarin hem werd gelast om de kelder van zijn woning buiten gebruik te stellen, onder dreiging van een dwangsom van € 12.500,00 per week. De voorzieningenrechter oordeelde dat de dwangsomaanschrijving op een onjuiste grondslag was gebaseerd, aangezien verweerder zich in de primaire dwangsomaanschrijving had gefocust op bouwactiviteiten, terwijl in de beslissing op bezwaar gebruiksactiviteiten centraal stonden. Dit leidde tot de conclusie dat de dwangsomaanschrijving in strijd was met het rechtszekerheidsbeginsel.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, en heeft het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat een besluit op een deugdelijke motivering berust. De voorzieningenrechter heeft verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de mogelijkheid van legalisatie van de gebruiksactiviteiten van eiser in overweging moet worden genomen. Tevens is het besluit van 20 juli 2004 geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar. Eiser is in het gelijk gesteld en verweerder is veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,-- zijn vastgesteld, evenals de vergoeding van het griffierecht van € 136,--.

Uitspraak

Reg. nr: Awb 05 - 95 en 05 - 98
Uitspraakdatum: 23 februari 2005
RECHTBANK HAARLEM, sector bestuursrecht
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
(artikelen 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht)
op een verzoek om voorlopige voorziening en in de hoofdzaak
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. J.C.W. de Sauvage Nolting, advocaat te Haarlem,
-- tegen --
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmerliede en Spaarnwoude,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 20 juli 2004 heeft verweerder eiser onder aanzegging van een dwangsom
gelast vóór 1 september 2004 de kelder van de woning op het perceel [adres] in [plaats] buiten gebruik te stellen door het verwijderen en verwijderd houden van de kozijnen uit de kelderwanden en het volstorten en volgestort houden van de kelder met zand. De dwangsom bedraagt € 12.500,00 per week of gedeelte daarvan, met een maximum van € 50.000,00.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 23 augustus 2004 bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak van 29 september 2004 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het besluit van 20 juli 2004 tot zes weken na de verzending van de beslissing op bezwaar geschorst.
Bij besluit van 17 december 2004, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder het primaire besluit met uitbreiding van de motivering gehandhaafd, zij het met als ingangsdatum 1 februari 2005.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 11 januari 2005 beroep ingesteld. Daarbij is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De zaak is behandeld ter zitting van 17 februari 2005, alwaar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door P. Aldershof, werkzaam bij de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude.
2. Overwegingen
2.1. De voorzieningenrechter, gehoord partijen, is van oordeel dat in deze zaken nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling daarvan en dat ook overigens geen beletsel bestaat om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (verder Awb) onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.2. Bij besluit van 15 september 1998 heeft verweerder aan de toenmalige eigenaar van het perceel [adres] te [plaats] een bouwvergunning verleend voor de verbouw van het zich op dat perceel bevindende Kruithuis tot woning (verder: de woning). In verband met de overdracht van het perceel aan eiser is die bouwvergunning bij brief van 31 augustus 2000 overgeschreven op eisers naam.
2.3. Bij brief van 26 september 2000 heeft verweerder eiser een bouwstop opgelegd, omdat deze bezig was een kelder te maken in afwijking van de bouwvergunning. Bij brief van 20 april 2001 verleende verweerder eiser toestemming voor de voorbereidingen tot het maken van gaten door middel van het storten van de vloer en zagen van gaten in de kelderwanden, te weten het dieper zagen van de bestaande gaten in de linker langsgevel van de onderbouw en het zagen van geheel nieuwe gaten in de rechter langsgevel van de onderbouw. Daarbij is als voorwaarde gesteld dat de gaten 140 cm diep zijn en niet mogen worden dichtgemetseld. Nadat aan voornoemde voorwaarden was voldaan is de bouwstop bij brief van 11 juli 2001 door verweerder opgeheven.
2.4. Op 10 juni 2004 is geconstateerd dat de kelder van de woning waterkerend is afgewerkt en dat zich in de kelder geheel afgewerkte verblijfsruimten bevinden, te weten drie slaapkamers en een kleedruimte. De indertijd gemaakte gaten in de buitenwand van de kelder zijn voorzien van kozijnen met niet doorzichtig glas. Een en ander is voor verweerder aanleiding geweest tot voormelde dwangsomaanschrijving.
2.5. Volgens vaste jurisprudentie heeft een bestuursorgaan een beginselplicht tot handhaving. Slechts in bijzondere gevallen kan van een bestuursorgaan verlangd worden dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie. Een zodanig geval doet zich onder meer voor indien concreet zicht bestaat op legalisatie. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6. Verweerder heeft in het thans bestreden besluit ingestemd met de door eiser gepleegde bouwactiviteiten en alleen de gebruiksactiviteiten aan het dwangsombesluit ten grondslag gelegd, terwijl de primaire dwangsomaanschrijving is gebaseerd op het bouwen in afwijking van de bouwvergunning. Nu uit de stukken kan worden afgeleid dat het verweerder gaat om de gebruiksactiviteiten van eiser, volgt hieruit dat de aanschrijving op een onjuiste rechtsgrondslag is genomen en daarnaast in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.
2.7. Voorts ziet de voorzieningenrechter zich gesteld voor de vraag of er concreet zich bestaat op legalisatie.
2.8. Ter plaatse geldt de 2e wijziging van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1968". Op de plankaart is de grond aangewezen voor recreatieve doeleinden.
Artikel 1, onder 1, van de planvoorschriften luidt als volgt:
Een niet met het plan overeenkomend bouwwerk, dat op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan aanwezig, danwel in aanbouw was of gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, waarvoor de aanvrage vóór het ter inzage leggen is ingediend, mag:
a. voor een gedeelte worden vernieuwd of in beperkte mate worden veranderd, mits de bestaande afwijking van de aard van de bestemming niet wordt vergroot;
b. met ten hoogste 15% van de oppervlakte, welke het bouwwerk had op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan, worden vergroot, mits daardoor de naar de weg toegekeerde bebouwingsgrenzen niet worden overschreden en overigens de bestaande afwijking van de aard van de bestemming niet wordt vergroot;
c. geheel worden vernieuwd, zonodig met overschrijding van de bebouwingsgrenzen, indien het bouwwerk ten gevolge van een calamiteit is vernield, mits de aanvrage binnen drie jaar na het tenietgaan is ingediend en mits de bestaande afwijking ook naar de aard niet wordt vergroot, een en ander behoudens onteigening overeenkomstig de wet.
Ingevolge artikel 1, onder 4, van de planvoorschriften mogen bouwwerken en gronden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan op andere wijze in gebruik zijn dan in dit plan is bepaald, onverminderd het bepaalde in enig wettelijk voorschrift, als zodanig in gebruik blijven; de bestaande afwijking mag op generlei wijze, ook naar de aard worden vergroot of verzwaard.
In artikel 1, onder 5, van de planvoorschriften is bepaald dat indien het in het vorige lid bedoelde gebruik gedurende een onderbroken tijdvak van tenminste 1 jaar is gestaakt, mag het niet worden hervat, tenzij het bewoning betreft van een als woonhuis gebouwd gebouw.
In artikel 1, onder 6, van de planvoorschriften is bepaald dat in geval het een gebruik van gronden en bouwwerken betreft, liggende in een gebied, waarvan de bestemming nog niet is verwezenlijkt, een wijziging in een ander, van het plan afwijkend gebruik, is toegestaan; dit nieuwe gebruik mag niet meer afwijken van het in het plan bepaalde dan het voorafgaande gebruik.
Ingevolge artikel 1, onder 7, van de planvoorschriften verlenen burgemeester en wethouders vrijstelling ten behoeve van een ander gebruik dan uit hoofde van het bepaalde in het vierde en vijfde lid is toegestaan, indien strikte toepassing van deze voorschriften leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
2.9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen concreet zicht bestaat op legalisatie omdat het gebruik in strijd is met artikel 1, aanhef en onder a, van de overgangsbepaling van de planvoorschriften.
2.10. De voorzieningenrechter volgt verweerder echter niet in zijn standpunt dat artikel 1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften van toepassing is, aangezien dit artikel ziet op bouwen en het in onderhavig geval, zoals bij 2.5 reeds is overwogen, gaat om de gebruiksactiviteiten van eiser. De voorzieningenrechter zal dan ook het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, Awb, waarin is bepaald dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering. Verweerder zal een nieuw besluit dienen te nemen.
Overigens merkt de voorzieningenrechter in dit verband op dat het in de rede ligt dat verweerder in ieder geval nagaat of artikel 1, zesde lid, van de planvoorschriften van toepassing is, nu verweerder in de aan eiser verleende bouwvergunning heeft overwogen - en ter zitting nog eens heeft bevestigd - dat naar zijn oordeel de bestemming woondoeleinden onder het overgangsrecht valt.
2.11. Op grond van het vorenstaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit dient dan ook te worden vernietigd wegens voormelde strijdigheden. Nu voorshands niet vaststaat dat het besluit van 20 juli 2004 bij een nieuwe beslissing op bezwaar in stand kan blijven, ziet de voorzieningenrechter, mede gelet op de gevolgen van dat besluit voor eiser, aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende de schorsing van het besluit van 20 juli 2004, tot zes weken na de bekendmaking van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar.
2.12. De voorzieningenrechter acht voorts termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte kosten.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter
3.1. verklaart het beroep gegrond;
3.2. vernietigt het besluit van 17 december 2004;
3.3. schorst het besluit van verweerder van 20 juli 2004, tot zes weken na de bekendmaking van de nieuw te nemen
beslissing op bezwaar;
3.4 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van van € 644,--, te betalen door de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude;
3.5. gelast dat de gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 136,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.F.W. Brouwer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. de Boer, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 februari 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.