ECLI:NL:RBHAA:2005:AY6185
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Nietigverklaring van erkenning van ongeboren kind door gehuwde moeder
Op 4 oktober 2005 heeft de Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan in een zaak betreffende de nietigverklaring van een erkenning van een ongeboren kind. De zaak werd aanhangig gemaakt door de officier van justitie, die verzocht om de erkenning nietig te verklaren op grond van artikel 1:204 lid 1 sub f van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel stelt dat een erkenning nietig is indien het kind reeds in familierechtelijke betrekking tot twee personen staat. In deze zaak was de moeder, [naam vrouw], op het moment van de erkenning nog gehuwd met [naam man]. Hierdoor was de erkenning van het ongeboren kind door [naam minderjarige] nietig, omdat er al een bestaande familierechtelijke relatie was met de echtgenoot van de moeder.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de ambtenaar van de burgerlijke stand niet terugkwam op haar eerdere beslissing om een uitspraak van de arrondissementsrechtbank in Turkije, waarin de echtscheiding tussen [naam man] en [naam vrouw] werd uitgesproken, niet in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie. Mevrouw [naam vrouw] had tegen deze beslissing geen beroep ingesteld. In plaats daarvan had zij een verzoek ingediend om de echtscheiding tussen haar en [naam man] uit te spreken, zodat zij kon overgaan tot een procedure tot ontkenning van het vaderschap.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de erkenning van het ongeboren kind nietig is en heeft de akte van erkenning, die in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] voorkwam, nietig verklaard. Tevens is gelast dat, indien één of meer kinderen ten behoeve van wie deze erkenningsakte is opgemaakt reeds geboren zijn, de doorhaling van de latere vermelding van de erkenning op de geboorteakte van dit kind/deze kinderen dient plaats te vinden, met de bepaling dat de familierechtelijke betrekking met [naam man] in stand blijft. De beschikking is openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 4 oktober 2005, in aanwezigheid van griffier E. Dijkstra.