ECLI:NL:RBHAA:2005:BD5976

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 maart 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/003850-04
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Kaptein
  • mrs. Robert
  • mrs. Roke
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne door koeriers op Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 10 maart 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne. De verdachte, geboren in Iran en thans gedetineerd in Detentiecentrum Zeist, werd ervan beschuldigd op of omstreeks 28 november 2004 te Schiphol, samen met een medeverdachte, ongeveer 5.810,5 gram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland te hebben gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van medeplegen, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachte samen naar Venezuela waren gereisd, waar zij cocaïne hadden opgehaald. De rechtbank achtte de feiten en omstandigheden voldoende bewijs voor het gezamenlijk uitvoeren van het cocaïnetransport. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor de gehele hoeveelheid cocaïne, gezien de gelijke hoeveelheden en de wijze van transport. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het ten laste gelegde feit en verklaarde hem strafbaar. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de rolverdeling tussen de koeriers en de psychische klachten van de verdachte. De officier van justitie had een gevangenisstraf van dertig maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van zevenentwintig maanden op, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank motiveerde haar beslissing door te verwijzen naar de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals de rol van de verdachte in het transport.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
VESTIGING SCHIPHOL
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/003850-04
Uitspraakdatum: 10 maart 2005
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 februari 2005 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1956 te [geboorteplaats] (Iran),
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in Detentiecentrum Zeist, locatie mannen, te Soesterberg.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 28 november 2004 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5.810,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijsbeslissing
3.1 Medeplegen
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting aangevoerd dat geen sprake is geweest van medeplegen van invoer van cocaïne. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de verschillen tussen beide koeriers in ogenschouw moeten worden genomen dat verdachte bij zijn verhoor voorafgaand aan zijn inverzekeringstelling heeft verklaard dat zijn medeverdachte [medeverdachte] min of meer de organisator was van onderhavig transport.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt het navolgende.
Verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] hebben samen gereisd. Zulks moge blijken uit de navolgende feiten en omstandigheden. Verdachte is naar Venezuela afgereisd en hij is zijn vriend, tevens medeverdachte, [medeverdachte] op het vliegveld van Venezuela na aankomst tegengekomen. Verdachte is vervolgens met [medeverdachte] gegaan naar het voor verdachte door de organisatie reeds op voorhand geboekte hotel. In dat hotel hebben verdachte en [medeverdachte] gedurende hun gehele verblijf in Venezuela samen verbleven. Verdachte is [medeverdachte] daarna tegengekomen in het huis waar hij de cocaïne opgeplakt heeft gekregen en hij is vervolgens samen met [medeverdachte] met de taxi naar het vliegveld gereden om vervolgens naast elkaar in het vliegtuig terecht te komen.
De rechtbank acht voornoemde feiten en omstandigheden voldoende voor het tezamen en in vereniging een cocaïnetransport uitvoeren. De enkele ontkenning door verdachte is daartoe ongenoegzaam en bovendien houdt de rechtbank verdachte aan zijn verklaring zoals door hem is afgelegd voorafgaand aan zijn inverzekeringstelling, in welke hij verklaart dat hij - zakelijk weergegeven - naar aanleiding van een in Nederland vooropgezet plan samen met [medeverdachte] op en neer is gereisd naar Venezuela om cocaïne te gaan halen. Deze verklaring komt ook overeen met die van zijn medeverdachte [medeverdachte].
3.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan
in dier voege dat hij op 28 november 2004 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 5.810,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voorzover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking aldaar van het door de Reclassering Nederland, regio Alkmaar-Haarlem, Arrondissement Haarlem uitgebrachte rapport van 18 februari 2005, is gebleken.
Bij de bepaling van de strafsoort en -duur heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende overwogen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de invoer van in totaal ongeveer 5.810,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de ongeveer gelijke hoeveelheden ingevoerde en overigens identiek verpakte cocaïne zoals is aangetroffen op het lichaam van beide koeriers en daarnaast op de manier waarop het onderhavige transport door beide koeriers is uitgevoerd, is de rechtbank van oordeel dat de hoeveelheid cocaïne bewust tussen de beide koeriers is verdeeld, waardoor verdachte bij de bepaling van de strafmaat in beginsel verantwoordelijk wordt gehouden voor de gehele hoeveelheid cocaïne welke hij samen met zijn vriend heeft ingevoerd.
Daarnaast acht de rechtbank de rolverdeling van beide koeriers van belang voor de strafmaat. De rechtbank overweegt hiertoe het navolgende.
Verdachte heeft bij het onderhavige transport een ondergeschikte rol gehad. De rechtbank leidt deze ondergeschiktheid af uit de verklaringen zoals die zijn afgelegd door zowel verdachte als zijn medeverdachte [medeverdachte]. Beide mannen verklaren dat het voorstel om cocaïne te gaan smokkelen afkomstig was van [medeverdachte], dat het [medeverdachte] was die de contacten daartoe heeft gelegd alsook dat [medeverdachte] degene was die kennis had van de gang van zaken bij aankomst op Schiphol. Uit het dossier blijkt ook dat het vliegticket van verdachte op 12 november 2004 is gekocht, één dag later dan het vliegticket van [medeverdachte]. Bokaie heeft voorts verklaard dat [medeverdachte] hem in Venezuela geld heeft gegeven en dingen voor hem heeft betaald. Tot slot is uit het reclasseringsrapport naar voren gekomen dat verdachte psychische klachten heeft. Ondanks dat verdachte aangeeft geen behoefte te hebben aan enige vorm van psychologische begeleiding, is de rechtbank van oordeel dat de geestelijke weerstand van [verdachte] gering is, hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting ook is gebleken. Bij de strafoplegging dient hiermee rekening te worden gehouden.
De officier van justitie acht medeplegen op de invoer van bijna zes kilo cocaïne bewezen en eist dientengevolge een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden onvoorwaardelijk.
De rechtbank komt, naar aanleiding van al het vorenoverwogene, tot een andere straf dan de officier van justitie en zij zal ten voordele van verdachte afwijken van voornoemde eis. De rechtbank komt met de officier van justitie toe aan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar zij zal een groot deel voorwaardelijk opleggen. Gezien het ontbreken van de motivatie van verdachte om enige hulp te aanvaarden komt de rechtbank niet toe aan het opleggen van enige bijzondere voorwaarden. Het voorwaardelijk deel dient ertoe verdachte er in de toekomst van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c, 47 van het Wetboek van Strafrecht;
2, 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van ZEVENENTWINTIG MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot NEGEN MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaar.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging van dit voorwaardelijke gedeelte kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke gedeelte van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door mr. Kaptein, voorzitter,
mrs. Robert en Roke, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Brok,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 maart 2005.
Mr. Kaptein is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.