ECLI:NL:RBHAA:2005:BD5980

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
1 april 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/004079-04
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Voskens
  • A. van Andel
  • M. van der Nat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne via Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 1 april 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne. De tenlastelegging betrof het opzettelijk binnenbrengen van ongeveer 24.025,6 gram cocaïne op 18 december 2004 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer. De verdediging voerde aan dat er geen sprake was van medeplegen, omdat de verdachte en zijn medeverdachte elkaar niet kenden en enkel als koeriers waren ingeschakeld. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte, zijn medeverdachte en de coördinatoren van het drugstransport wel degelijk nauw en bewust hebben samengewerkt om het drugstransport te laten slagen. De rechtbank achtte het tenlastegelegde bestanddeel medeplegen dan ook bewezen.

Bij de strafmaat hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit en de rol van de verdachte in het transport. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de invoer van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne, wat schadelijk is voor de gezondheid van personen en vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 45 maanden, waarbij de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht in mindering werd gebracht op de opgelegde straf. Tevens werden verschillende in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard, die gebruikt waren bij de uitvoering van het strafbare feit.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
VESTIGING SCHIPHOL
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/004079-04
Uitspraakdatum: 1 april 2005
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 maart 2005 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats] (Brazilië),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Detentiecentrum Roermond, te Roermond.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij op of omstreeks 18 december 2004 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebeid van Nederland heeft gebracht ongeveer 24025,9(de rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van een kennelijke schrijffout en dat bedoeld wordt 24025,6) gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijsbeslissing
3.1 Medeplegen
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat er geen sprake is geweest van medeplegen van invoer van cocaïne. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte en zijn medeverdachte elkaar niet kenden, dat zij beiden als koerier van Lima naar Nederland zijn gekomen en niets met de organisatie te maken hadden. Zij zijn door degenen die de reis hebben georganiseerd aan elkaar voorgesteld en zijn samen met het vliegtuig naar Schiphol gereisd. Meer dan dat zou er volgens de raadsman niet zijn gebeurd. Verdachte en zijn medeverdachte zijn beiden ingeschakeld om een koffer mee te nemen, hebben beiden een al ingepakte koffer in ontvangst genomen en zijn vertrokken. Weliswaar samen en tegelijk, maar dat is niet voldoende om van een nauwe en bewuste samenwerking en dus van medeplegen te spreken, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt het navolgende.
De rechtbank gaat ten aanzien van het bewijs voor medeplegen uit van de volgende verklaringen. De verklaring van verdachte, afgelegd op 19 december 2004 bij de Koninklijke Marechaussee, dat hij wist dat [medeverdachte] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte]) cocaïne in zijn koffer had en dat hij hem moest vergezellen en dat [coordinator1] en [coordinator2] de coördinatoren waren. Daarnaast betreft dit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], afgelegd op 19 december 2004 bij de Koninklijke Marechaussee, dat hij op de woensdagochtend voorafgaand aan hun vertrek met Carlos (de rechtbank begrijpt: Carlos Eduardo Galvao) en [coordinator1] en [coordinator2] heeft gesproken over de reis en wat zij moesten doen.
De rechtbank is op basis van deze verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, van oordeel dat verdachte, zijn medeverdachte en de coördinatoren van het drugstransport wel degelijk nauw en bewust hebben samengewerkt teneinde het onderhavige drugstransport te laten slagen en acht het tenlastegelegde bestanddeel medeplegen dan ook bewezen.
3.2 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan
in dier voege dat hij op 18 december 2004 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 24.025,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voorzover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van sancties
6.1 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van ongeveer 24.025,6 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gezien het feit dat beide koeriers, te weten verdachte en medeverdachte [medeverdachte], van elkaar wisten dat zij - gelijktijdig - cocaïne voor dezelfde organisatie vervoerden, daar zij voorafgaand aan dit transport samen met de organisatie de reis en de onderlinge taakverdeling hebben doorgesproken, is de rechtbank van oordeel dat verdachte’s opzet gericht was op de invoer van de door verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk ingevoerde totale hoeveelheid cocaïne. De rechtbank gaat daarom bij het bepalen van de strafmaat uit van deze totale hoeveelheid en neemt daarbij tevens in aanmerking dat de rol van verdachte tijdens (de voorbereidingen van) het transport, mede blijkens vorenstaande, gelijkwaardig is geweest aan die van zijn medeverdachte.
Op grond van het vorenoverwogene acht de rechtbank, anders dan de officier van justitie die een gevangenisstraf voor de duur van vijftig maanden heeft geëist, een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur passend en geboden.
6.2 Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten een bagagelabel, een claimtag, een reisschema, een notitie met daarop het nummer van [coordinator1], twee vliegtickets en een bedrag van $ 910 dienen te worden verbeurdverklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het bewezenverklaarde feit met behulp van die voorwerpen die aan verdachte toebehoren, is begaan of voorbereid.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 47 van het Wetboek van Strafrecht.
2, 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.2 vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens dit feit tot een gevangenisstraf voor de duur van VIJFENVEERTIG (45) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de thans opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
– 1 KLM bagagelabel, 651607
– 1 KLM Claimtag, 651607
– 1 reisschema
– 1 notitie en memo
– 1 KLM-vliegticket, 0742437271901
– 1 AEROPOSTAL vliegticket, 1522103221221
– een bedrag van $ 910 (9 x 100, 1 x 10)
Gelast de teruggave aan verdachte van:
– 1 paspoort, VENEZUELA B0663276
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Voskens, voorzitter,
mrs. Van Andel en Van der Nat, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Venselaar,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 april 2005.