ECLI:NL:RBHAA:2006:AU9680

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
5 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/1930
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen uitnodiging tot betaling douanerechten en indeling van goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 5 januari 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen A B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst P. De zaak betreft een uitnodiging tot betaling (UTB) die aan eiseres is opgelegd op 20 oktober 2004, met betrekking tot douanerechten voor een zending LCD monitors. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de UTB, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de inspecteur. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de feiten en de procedure zorgvuldig bekeken, waarbij is vastgesteld dat de goederen aanvankelijk onder een verkeerde goederencode waren ingedeeld. Eiseres stelde dat de UTB in strijd was met artikel 220, tweede lid, onderdeel b, van het Communautair Douane Wetboek (CDW), omdat er sprake zou zijn van een vergissing van de douaneautoriteiten die eiseres niet kon ontdekken. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van een vergissing en dat de UTB op goede gronden was opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de indeling van de goederen onder post 8528 21 90 van het Gemeenschappelijk Douanetarief (GDT) correct was en dat er geen reden was om af te wijken van deze indeling. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af, omdat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer
Registratienummer: AWB 05/1930
Uitspraakdatum: 5 januari 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
A B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende
te R, eiser,
gemachtigde B te S,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P
verweerder,
gemachtigde C.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 20 oktober 2004 een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) met nummer 000.00.0000 opgelegd.
1.2. Eiseres heeft op 25 oktober 2004, ontvangen op 28 oktober 2004, bezwaar ingediend. Verweerder heeft bij uitspraak van 21 april 2005 het bezwaar ongegrond verklaard. Daartegen is door eiseres beroep ingesteld op 13 mei 2005.
1.3. Verweerder heeft op 7 juli 2005 een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2005 te Haarlem. Partijen zijn daar verschenen. Namens eiseres is verschenen B, vergezeld door D. Namens verweerder is verschenen C, vergezeld door E.
2. De feiten
2.1. Op 29 maart 2004 heeft eiseres onder nummer 000.00.0000 aangifte voor het vrije verkeer gedaan voor een zending LCD monitors van het type xxx (verder het product). Het land van oorsprong is China. De goederen zijn aangegeven onder post 8471 60 90 van het gemeenschappelijk douanetarief (GDT). Er is een monster genomen en de goederen zijn vrijgegeven. Het monster is vervolgens bekeken, waarna de goederencode is gecorrigeerd naar 8528 12 89. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 20 oktober 2004 de uitnodiging tot betaling aan eiseres uitgereikt.
2.2. Eiseres heeft een specificatie van het product overgelegd waarin de monitor als volgt wordt omschreven: “ Kwalitatief hoogwaardige 17 “ breedbeeld LCD TV die zowel voor pc- als voor TV toepassingen kan worden gebruikt. De Picture in Picture functie, verschillende signaalingangen en uitgebreide TV functionaliteiten zorgen ervoor dat u de C171WT niet over het hoofd kan zien. De monitor beschikt over VGA-, antenne-, component video-, S-video- en audio aansluitingen.”
2.3. Artikel 220, tweede lid, van het Communautair Douane Wetboek (hierna: CDW) luidt als volgt.
“Behalve in de gevallen als bedoeld in artikel 217, lid 1, tweede en derde alinea, wordt niet tot boeking achteraf overgegaan wanneer:
(…)
b) het wettelijk verschuldigde bedrag aan rechten niet was geboekt, ten gevolge van een vergissing van de douaneautoriteiten zelf die de belastingschuldige redelijkerwijze niet kon ontdekken en waarbij deze laatste zijnerzijds te goeder trouw heeft gehandeld en aan alle voorschriften van de geldende bepalingen inzake de douaneaangifte heeft voldaan.
(…)”
3. Het geschil
3.1. In geschil is of het product moet worden ingedeeld onder post 8471 60 90 van het GDT, zoals eiseres bepleit, dan wel onder post 8528 21 90, hetgeen verweerder voorstaat. Daarnaast is in geschil of sprake is van boeking achteraf en zo ja, of verweerder op goede gronden achteraf de douanerechten heeft geboekt.
4. Standpunten van de partijen
4.1. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat het product moet worden ingedeeld onder post 8471 60 90 van het GDT. Voorts heeft zij aangevoerd dat de UTB in strijd is met artikel 220, tweede lid, onderdeel b, CDW. Eiseres heeft gedurende langere tijd de monitoren, overeenkomstig de destijds geldende opvattingen, aangegeven onder post 8471 60 90 van het GDT. Er is sprake van een vergissing die eiseres niet kon ontdekken omdat de indelings- en schorsingsverordeningen en ook het beleidsbesluit van de Staatssecretaris van Financiën van na de datum van invoer zijn. Eiseres heeft aan alle voorschriften voldaan. Voorts is er sprake van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Met name de redelijkheid en billijkheid, aangezien navorderingen op grond van latere verordeningen daarmee in strijd zijn.
4.2. Verweerder heeft zich op het volgende standpunt gesteld. Niet langer in geschil is dat het product moet worden ingedeeld onder post 8528 21 90 van het GDT, aangezien eiseres haar stelling niet verder heeft onderbouwd. Voorts is er geen sprake van boeking achteraf maar van een primaire boeking. Op 6 april 2004 heeft eiseres een eerste UTB gekregen, waarop stond dat de verificatie is aangehouden in afwachting van een definitieve behandeling. Op 20 oktober is een tweede, definitieve, UTB uitgereikt, waarbij de monitoren ingedeeld zijn onder post 8528. Er is dan ook geen sprake van boeking achteraf. De eerste UTB was echter niet helder. Indien hierdoor toch uitgegaan wordt van een boeking achteraf stelt verweerder zich op het volgende standpunt. Er kan pas sprake zijn van een vergissing indien er bij de eerste UTB een welbewust standpunt is ingenomen. Dat is niet het geval, er was dan ook geen sprake van een actieve gedraging en dus ook niet van een vergissing. Iedere aangifte staat op zichzelf, andere aangiften staan er los van. Voorts zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur niet integraal van toepassing in het communautaire recht. Indien eiseres een beroep doet op artikel 239 CDW, is dit te laat. De inachtneming van dit artikel kan niet ambtshalve getoetst worden.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De rechtbank overweegt als volgt. Eiseres heeft in beroep gesteld dat het product ingedeeld dient te worden onder post 8471 60 90 van het GDT, en niet post 8528 21 90 van het GDT, zoals verweerder voorstaat. Eiseres heeft in beroep echter geen andere gronden aangevoerd dan de grond dat niet aan een jarenlange indelingspraktijk voorbij mag worden gegaan. Kennelijk richt het beroep van eiseres zich er niet op dat de onderhavige monitoren ook thans nog in post 8471 60 90 ingedeeld zouden dienen te worden.
5.2. In geschil is of verweerder op goede gronden de onderhavige UTB heeft opgelegd. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van schending van artikel 220, tweede lid, onderdeel b, CDW. Er is immers geen sprake van een vergissing van verweerder in de zin van deze bepaling. Reeds bij de invoer is medegedeeld aan eiseres dat er een monster is genomen dat later nog beoordeeld zou worden. Bij de eerste UTB is dan ook te kennen gegeven dat de verificatie aangehouden is (mededeling aangehouden verificatie). Eiseres had dan ook behoren te weten dat het monster later nog beoordeeld zou worden en dat na de beëindiging van de verificatie nog een UTB zou volgen.
5.3. De stelling van eiseres dat de boeking achteraf achterwege had moeten blijven in verband met schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur moet worden verworpen. Het is immers vaste rechtspraak dat de voorwaarden waaronder kan worden afgezien van boeking achteraf uitsluitend worden beheerst door de Europeesrechtelijke beginselen, zoals neergelegd in artikel 220, tweede lid, CDW.
5.4. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat de na de invoer gepubliceerde indelingsverordeningen en nationale criteria op het moment van de invoer niet relevant waren. Voor het onderhavige geval mist deze stelling betekenis omdat de indeling van de monitoren reeds op basis van de geldende regelgeving op het moment van invoer ingedeeld dienden te worden in post 8528 21 90 van het GDT.
6. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
7. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, voorzitter, en mrs. E. Polak en L.G. Jobse, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.J. Loggen – ten Hoopen, griffier. De beslissing is op 5 januari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.