RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
zaak/rolnr.: 298223 / VV EXPL 06-3
datum uitspraak: 7 februari 2006
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING
de stichting STICHTING DATE
te Beverwijk
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
hierna te noemen Stichting Date
gemachtigde mr. A.W.J.D. Engels
[gedaagde]
te [adres]
gedaagde partij in conventie
eisende partij in reconventie
hierna te noemen [gedaagde]
gemachtigde mr. W.B. Brusse
Stichting Date heeft [gedaagde] op 6 januari 2006 gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 24 januari 2006, waarbij [gedaagde] een tegenvordering heeft ingediend (in reconventie) en waarbij de gemachtigden zich hebben bediend van pleitnotities. Partijen hebben stukken in het geding gebracht.
Op 7 november 2002 hebben partijen een agentuurovereenkomst gesloten voor de duur van een jaar; de overeenkomst, die de titel “samenwerkingsovereenkomst”draagt, is daarna verlengd.
Op grond van die overeenkomst heeft [gedaagde] het als consulente op zich genomen voor en namens Stichting Date contracten af te sluiten met degenen die zich als cliënten wenden tot Stichting Date, een relatiebemiddelingsbureau. [gedaagde] begeleidde en adviseerde de cliënten. Naast een onkostenvergoeding ontving [gedaagde] voor elke aangedragen cliënt van Stichting Date een vergoeding.
In artikel 7 van de overeenkomst staat onder meer:
“ Het is consulente verboden tijdens de duur van deze overeenkomst, alsmede binnen een tijdvak van drie jaren na beëindiging van deze overeenkomst, zelf in enigerlei vorm een bureau, gelijk, of gelijksoortig of aanverwant aan de Stichting te vestigen, te drijven, mede te drijven, hetzij direct, hetzij indirect, alsook financieel, in welke vorm dan ook, bij een dergelijke instelling belang te hebben, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin deel van welke aard ook te hebben.
Het is de consulente evenzeer verboden binnen tijdvak van drie jaren na beëindiging van deze overeenkomst de ruimte of het huis waarin zij als consulente voor de Stichting heeft gewerkt, aan een instelling als hiervoor bedoeld, te verhuren of onder te verhuren, of het telefoonnummer waaronder zij als consulente van de Stichting bekend was, aan een dergelijke instelling ter beschikking te stellen.
Bij overtreding van dit verbod verbeurt consulente ten behoeve van de Stichting een dadelijk opvorderbare boete van Euro 10.000,-- (zegge: tienduizend Euro) voor iedere overtreding.”
De heer en mevrouw [XXX] vormden het bestuur van Stichting Date, in welke stichting zij een relatiebemiddelingsbureau hadden ondergebracht. De heer en mevrouw [XXX] hebben de activiteiten van dat bureau op enig moment overgedragen aan Stichting Tijdelijk Bestuur Stichting Date welke stichting wordt bestuurd door mevrouw [YYY]. Vanaf augustus 2004 was de heer [ZZZ] als gevolmachtigde actief bij Stichting Date. Met ingang van 1 mei 2005 is de onderneming van Stichting Date overgedragen aan Stichting Date en Relatie, waarvan [ZZZ] de bestuurder is. [ZZZ] is tevens bestuurder en grootaandeelhouder van Mens en Relatie BV, een concurrerend relatiebemiddelingsbureau.
Bij brief van 17 februari 2005 heeft [ZZZ] [gedaagde] een reorganisatiepakket gestuurd, waarin zich onder meer een nieuw, door [gedaagde] te ondertekenen contract bevond dat op 1 maart 2005 in zou moeten gaan, en een nieuwe tarievenlijst en een nieuw beloningssysteem met formulieren, te hanteren bij de nieuwe werkwijze. De overeenkomst voert het embleem met de naam van Stichting Date, maar deze vermeldt als contractspartij Stichting Date en Relatie, namens welke stichting deze ook is ondertekend. In die brief staat onder meer: “Iedere consulente krijgt bijgaand een nieuwe overeenkomst aangeboden en de oude overeenkomst tot samenwerking wordt opgezegd.” .
Bij brief van 3 maart 2005 heeft [GGG], secretaresse, namens Stichting Date aan [gedaagde] onder meer bericht:
“Veertien dagen geleden hebben wij je de nieuwe samenwerkingsovereenkomst gezonden met het verzoek dit voor 1 maart getekend terug te sturen naar het hoofdkantoor; de inschrijvingen vanaf genoemde datum worden n.l. volgens het nieuwe boekhoudsysteem ingevoerd in de administratie, waarmede dan ook het huidige vergoedingensysteem vervalt.
De nieuwe overeenkomst hebben wij nog niet ontvangen, vandaar ons verzoek ons deze”
[gedaagde] heeft met die nieuwe overeenkomst niet ingestemd en deze dus niet getekend.
Bij brief van 28 maart 2005 heeft [gedaagde] samen met haar collega [EEE] [ZZZ] laten weten:
“Ten eerste willen wij je hartelijk danken voor je snelle reactie op onze bezwaren t.a.v. het contract. Het deed ons goed te merken dat je erg positief staat tegenover onze inzet. Toch hebben wij uiteindelijk besloten om per 1 mei 2005 te stoppen met onze werkzaamheden bij Stichting Date. Zoals ik ([EEE]) afgelopen week in ons gesprek al naar voren heb gebracht is zo’n contract een goed moment om je eens te bezinnen op je werkzaamheden. Zo zijn wij na rijp beraad en langdurig overleg tot de conclusie gekomen dat na aftrek van belasting en onkosten er een te grote discrepantie bestaat tussen ons inkomen en onze inspanningen.
Natuurlijk werken wij met veel plezier en inzet onze cliënten af en wensen jou heel veel succes met je werkzaamheden bij Date & Relatie.”
Bij brief van 28 april 2005 heeft [GGG] namens Stichting Date onder meer gemeld:
“Het spijt ons bijzonder uit het gezamenlijk schrijven van jou en [EEE] te moeten vernemen dat jullie na overweging van alle “voors” en “tegens” alsnog besloten hebben de samenwerking met de Stichting te willen beëindigen. Het is niet anders en wij zullen ons bij jouw beslissing neerleggen.“
[gedaagde] is samen met [EEE] in 2005 een relatiebemiddelingsbureau gestart onder de naam Dating Oost Nederland. Dit bureau heeft tot doel te bemiddelen bij het leggen van contacten om zodoende een duurzame relatie tot stand te brengen tussen cliënten. [gedaagde] en [EEE] organiseren allerhande activiteiten voor alleenstaanden. Dating Oost Nederland adverteert in huis-aan-huisbladen en op internet via een eigen website.
Bij brief van 20 september 2005 heeft de gemachtigde van Stichting Date [gedaagde] gemeld dat Stichting Date heeft geconstateerd dat [gedaagde] sedert enige tijd activiteiten ontplooit onder de naam Dating Oost Nederland en zij heeft [gedaagde] gesommeerd de overtreding van de artikelen 7 en 8 en de verboden activiteiten te staken.
[gedaagde] en [EEE] zijn nog steeds actief voor Dating Oost Nederland.
De vordering van Stichting Date
Stichting Date vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot naleving van artikel 7 van de tussen partijen gesloten overeenkomst, tot staking en gestaakt houden van activiteiten onder de naam Dating Oost-Nederland, alles onder verbeurte van een dwangsom, en tot betaling van € 20.000,-- als voorschot op de verschuldigde contractuele boete en/of geleden en nog te lijden schade.
Stichting Date stelt daartoe onder meer het volgende.
[gedaagde] heeft er zelf voor gekozen de agentuurovereenkomst op te zeggen, welke opzegging Stichting Date heeft geaccepteerd. [gedaagde] had ook onder de oude overeenkomst voor Stichting Date kunnen blijven werken, zoals twee collega’s nu doen nadat zij eveneens de nieuwe overeenkomst hadden afgewezen.
Stichting Date ontplooit dus nog steeds activiteiten, ondanks dat ze haar onderneming inmiddels aan Stichting Date en Relatie heeft overgedaan, inclusief inventaris, handelsnaam, klantenbestand en goodwill. Anders dan bij arbeidsovereenkomsten zijn niet automatisch alle agentuurovereenkomsten met die overgang mee overgegaan, twee dus in ieder geval niet.
Stichting Date is daarmee geen lege rechtspersoon maar nog steeds actief en daarnaast heeft zij er belang bij om jegens Stichting Date en Relatie haar verplichtingen na te komen uit de overeenkomst die heeft geleid tot overdracht van de onderneming aan Stichting Date en Relatie.
[gedaagde] is willens en wetens doende om Stichting Date en die onderneming concurrentie aan te doen door het drijven van een relatiebemiddelingsbureau met exact dezelfde strategie als Stichting Date had bedacht, vanuit hetzelfde huisadres waar [gedaagde] voor Stichting Date werkte, met de goodwill die zij in haar agentuurrelatie met Stichting Date heeft opgebouwd. [gedaagde] maakt gebruik/misbruik van het bedrijfsdebiet van Stichting Date, terwijl het concurrentiebeding dat nu juist beoogde te voorkomen. In dat beding is weliswaar een wettelijk niet toegestane termijn van drie jaar opgenomen, maar door conversie en gelet op het bepaalde in artikel 6:443 BW geldt dat beding voor twee jaar gerekend vanaf het einde van de agentuurovereenkomst. Ondanks de sommatie tot staking van haar activiteiten blijkt [gedaagde] daarmee gewoon te zijn doorgegaan. Stichting Date heeft daarom een spoedeisend belang bij haar vorderingen.
Het verweer en de tegenvordering van [gedaagde]
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil zal worden ingegaan.
[gedaagde] vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat) dat Stichting Date wordt veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van € 2.949,00 en dat, voor het geval het concurrentiebeding in stand zou zijn gebleven, dat beding buiten effect wordt gesteld c.q. geschorst.
Door de onregelmatige opzegging door Stichting Date is Stichting Date schadeplichtig geworden. Daarnaast geldt dat als het concurrentiebeding nog gelding heeft, dit in afwachting van het oordeel van de bodemrechter geschorst moet worden, omdat Stichting Date evident onoirbaar heeft gehandeld door eenzijdig voorwaarden te wijzigen en feitelijk de samenwerking onmogelijk te maken.
Het verweer tegen de tegenvordering
Stichting Date heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil zal worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie
Gelet op het in de agentuurovereenkomst opgenomen forumkeuzebeding is de kantonrechter te Haarlem bevoegd van deze zaak kennis te nemen.
De vordering van Stichting Date en de tegenvordering van [gedaagde] lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
Vooropgesteld wordt dat een voorlopige voorziening zoals door partijen over en weer gevraagd alleen kan worden toegewezen als in dit geding aan de hand van de thans bekende feiten en omstandigheden de verwachting gewettigd is dat in een eventueel tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een soortgelijke vordering zal worden toegewezen.
De kantonrechter is voorshands, op grond van de thans voorliggende gegevens, van oordeel dat dit ten aanzien van de vordering van Stichting Date deels en ten aanzien van de tegenvordering van [gedaagde] niet het geval is.
[gedaagde] heeft onder meer aangevoerd dat de vorderingen van Stichting Date moeten worden afgewezen bij gebrek aan belang, omdat Stichting Date leeg is aangezien zij haar onderneming heeft overgedragen aan Stichting Date en Relatie.
Stichting Date heeft echter gesteld - en [gedaagde] heeft onvoldoende gemotiveerd betwist - dat er nog steeds twee consulenten werken voor Stichting Date, deze stichting dus nog steeds activiteiten ontplooit en aldus geen lege rechtspersoon is. Voorts heeft [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwist dat Stichting Date er ook belang bij heeft haar verplichtingen jegens Stichting Date en Relatie na te komen, hetgeen bemoeilijkt wordt door de concurrentie die [gedaagde] hun aandoet. Stichting Date heeft dus belang bij de onderhavige vordering.
Ook heeft [gedaagde] betwist dat sprake is van een spoedeisend belang. Stichting Date heeft gesteld dat zij er pas in september 2005 via een door een andere consulente opgemerkte advertentie in een regionaal dagblad achter is gekomen dat [gedaagde] een relatiebemiddelingsbureau was begonnen en er later achter is gekomen dat [gedaagde] al medio 2005 met haar activiteiten is begonnen. De gemachtigde van Stichting Date heeft [gedaagde] in september 2005 schriftelijk gesommeerd tot staking van die activiteiten, maar aan die sommatie bleek [gedaagde] geen gevolg te hebben gegeven; immers [gedaagde] heeft in december 2005 nog een advertentie geplaatst; de dagvaarding is uitgebracht op 6 januari 2005 en op 17 januari 2006 was de website van Dating Oost Nederland nog onveranderd.
De kantonrechter acht het gestelde belang derhalve spoedeisend voor zover dit het gebod tot naleving van het beding en staking van de activiteiten van Dating Oost Nederland betreft.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het concurrentiebeding niet geldig is.
Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter voldoet het tussen Stichting Date en [gedaagde] overeengekomen concurrentiebeding als zodanig aan de daaraan door de wet en met name in artikel 7:443 BW gestelde eisen, behoudens ten aanzien van de geldingsduur van dat beding. Omdat het concurrentiebeding op schrift is gesteld en omdat overigens voorshands voldoende duidelijk is dat het beding betrekking heeft op de diensten van relatiebemiddeling en op de klantenkring en het gebied van de regio rondom Almelo, acht de kantonrechter voorshands conversie van het beding voor wat betreft de geldingsduur van 3 naar de toegestane 2 jaar rechtens geldig.
Het verweer dat het concurrentiebeding niet geldig is wordt daarom verworpen.
Verder heeft [gedaagde] betoogd dat op grond van het bepaalde in artikel 7:443 lid 3 sub a BW Stichting Date geen rechten meer kan ontlenen aan het concurrentiebeding omdat de overeenkomst zonder inachtneming van de opzegtermijn door Stichting Date zelf is opgezegd.
De brief van 17 februari 2005 van [ZZZ] maakt, samen met de aankondiging dat het oude invoeringssysteem werd vervangen waardoor [gedaagde] feitelijk het werken onmogelijk werd gemaakt, volgens [gedaagde] duidelijk dat Stichting Date de overeenkomst heeft beëindigd.
Stichting Date heeft daarover betoogd dat die brief niet afkomstig was van haar maar van Stichting Date en Relatie die daarmee beoogde onderhandelingen te beginnen, en dat de bestaande overeenkomst ook na 17 februari 2005 feitelijk gewoon is voortgezet, zoals ook de oude overeenkomsten van twee andere consulenten. Het is volgens Stichting Date [gedaagde] zelf geweest die de overeenkomst heeft opgezegd bij brief van 28 maart 2005, welke opzegging door Stichting Date schriftelijk is bevestigd en geaccepteerd.
Wat de beëindiging van de overeenkomst betreft overweegt de kantonrechter als volgt.
Het moet [gedaagde] worden toegegeven dat Stichting Date destijds de situatie rond de overgang van de onderneming van het echtpaar [XXX] naar Stichting Tijdelijk Bestuur Stichting Date en met name van deze stichting naar Stichting Date en Relatie niet helder heeft uiteengezet. Het is begrijpelijk dat haar wantrouwen werd gevoed door deze onduidelijkheden en door het feit dat [ZZZ] ook directeur is van een grote concurrent.
[gedaagde] had echter ook zelf navraag kunnen doen over hoe het werkelijk zat en wat de consequenties zouden zijn als ze de nieuwe overeenkomst niet zou tekenen. Zij had vervolgens bij uitblijvende duidelijkheid of vermeende wanprestatie van de kant van Stichting Date, (rechts)maatregelen kunnen treffen.
Een beëindiging van de overeenkomst door Stichting Date ziet de kantonrechter niet in de gang van zaken, te minder daar Stichting Date niet heeft meegedeeld dat de oude overeenkomst niet zou kunnen worden voortgezet of dat ze haar werk niet meer zou kunnen doen indien ze de nieuwe overeenkomst met Stichting Date en Relatie niet zou tekenen. Dat Stichting Date onoirbaar heeft gehandeld, is niet aannemelijk geworden, zodat het op die stelling gebaseerde verweer moet worden verworpen en de daarop gegronde tegenvordering wordt afgewezen.
De door [gedaagde] overgelegde brief van [GGG] van 18 januari 2006 waarin staat dat vanaf 1 maart 2005 de bestaande samenwerkingsovereenkomst werd opgezegd, legt in dat verband onvoldoende gewicht in de schaal, omdat deze brief dateert van ruim na de beëindiging van de overeenkomst door [gedaagde] en afkomstig is van een op dat moment niet meer voor Stichting Date werkzame secretaresse.
De bewoordingen in de brief van [gedaagde] van 28 maart 2005 zijn daarentegen wel duidelijk en Stichting Date heeft ook begrepen dat [gedaagde] de overeenkomst daarmee opzegde, gezien de bevestigingsbrief van 28 april 2005. [gedaagde] heeft destijds niet geprotesteerd tegen die zienswijze van Stichting Date.
De kantonrechter houdt het er daarom in deze procedure voor dat [gedaagde] zelf de overeenkomst heeft opgezegd. Het beroep dat [gedaagde] op grond van artikel 443 lid 3 sub a doet, dat Stichting Date geen rechten aan dat beding zou kunnen ontlenen, moet daarom worden verworpen.
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter voorshands van oordeel is dat het in artikel 7 van de samenwerkingsovereenkomst verwoorde concurrentiebeding gelding heeft.
[gedaagde] vordert dat het beding, indien geldig, buiten effect wordt gesteld of geschorst totdat in een bodemprocedure hierover zal zijn beslist.
In artikel 7:443 lid 4 BW wordt de (bodem)rechter de bevoegdheid toegekend het concurrentiebeding geheel of gedeeltelijk te vernietigen wanneer in verhouding tot het te beschermen belang van de principaal, de agent door dat beding onbillijk wordt benadeeld.
Om te beoordelen of Stichting Date [gedaagde] in dit geval kan en mag houden aan het concurrentiebeding, dan wel het beding vooruitlopend op een bodemprocedure moet worden geschorst, zullen de belangen van beide partijen tegen elkaar moeten worden afgewogen.
Stichting Date heeft naar het oordeel van de kantonrechter voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een groot door het non-concurrentiebeding te beschermen belang heeft. Het gevaar voor het verwerven van een onredelijk voordeel voor [gedaagde] in de concurrentie met Stichting Date en haar opvolgster acht de kantonrechter voorshands reëel, onder meer omdat [gedaagde] persoonlijk contact heeft gehad met (kandidaat)klanten van Stichting Date, werkt vanuit hetzelfde adres als van waaruit zij voorheen voor Stichting Date werkte en in dezelfde markt van relatiebemiddeling opereert. [gedaagde] heeft nog aangevoerd dat momenteel geen consulente van Stichting Date of haar opvolgster werkzaam is in de regio en er dus geen concurrentie kan zijn, maar Stichting Date heeft daartegenover betoogd dat die regio nu wordt bediend door haar consulenten in de omliggende regio’s en dat zij bezig is een nieuwe consulente voor Almelo aan te stellen. Ook dat betoog van [gedaagde] treft dus geen doel.
[gedaagde] heeft bovendien onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij door het beding onbillijk wordt benadeeld. Niet is gesteld of gebleken dat het voor [gedaagde] moeilijk is om op andere wijze, op een ander gebied werkzaam te zijn. Verder is niet onbelangrijk dat [gedaagde] zelf de overeenkomst heeft opgezegd.
Gelet op het voorgaande moet de belangenafweging in deze procedure in het voordeel van Stichting Date uitvallen in die zin dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot naleving van artikel 7 van de overeenkomst op straffe van verbeurte van een dwangsom en tot staking van de activiteiten onder de naam Dating Oost Nederland, ook op straffe van verbeurte van een dwangsom. De dwangsommen worden voorlopig gemaximeerd. Voorts wordt de periode waarvoor de hierna te vermelden veroordelingen gelden in ieder geval beperkt tot 1 mei 2007, het tijdstip waarop een periode van twee jaar zal zijn verlopen na de beëindiging van de overeenkomst.
De vordering [gedaagde] te gebieden het concurrentiebeding na te leven, is dan ook toewijsbaar, maar Stichting Date heeft geen zodanig spoedeisend belang bij haar vordering ter zake de boete dat het oordeel van de bodemrechter niet afgewacht zou kunnen worden. Hetzelfde geldt ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding, mede omdat die schade onvoldoende is geconcretiseerd en gespecificeerd.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de tegenvordering van [gedaagde] met betrekking tot schadeplichtigheid van Stichting Date wordt afgewezen. [gedaagde] heeft weliswaar nog betoogd dat in die tegenvordering een achterstallige onkostenvergoeding is begrepen, die Stichting Date ten onrechte heeft verrekend met de door [gedaagde] betwiste boete, maar dat deel van de vordering heeft [gedaagde] onvoldoende gespecificeerd, zodat de vordering ook voor wat betreft dat onderdeel moet worden afgewezen.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
De proceskosten zowel in conventie als in reconventie komen voor rekening van [gedaagde] omdat deze grotendeels in het ongelijk wordt gesteld.
- gebiedt [gedaagde] bij wijze van voorlopige voorziening:
a. om vanaf drie dagen na betekening van dit vonnis artikel 7 van de overeenkomst zoals hiervoor aangehaald, na te leven, met dien verstande dat de geldingsduur van dat artikel in ieder geval wordt beperkt tot 1 mei 2007;
b. om vanaf drie dagen na vandaag de activiteiten onder de naam Dating Oost Nederland te staken en gestaakt te houden tot uiterlijk 1 mei 2007;
- bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 500,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat deze de hiervoor onder a en/of onder b gegeven beslissingen niet nakomt, tot een (voorlopig) maximum van € 30.000;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van Stichting Date tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd:
exploot € 71,32
vastrecht € 276,00
salaris gemachtigde € 400,00;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
- weigert de gevorderde voorziening;
- veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten in conventie, die aan de kant van Stichting Date tot en met vandaag worden begroot op € 200,00 aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E. van Oosten-van Smaalen en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.