ECLI:NL:RBHAA:2006:AV1711

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
15 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/3510 DK
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanewaarde en inkoopcommissies bij invoer van goederen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 15 februari 2006, staat de vraag centraal of de douanewaarde van ingevoerde goederen op juiste gronden is verhoogd met de betaalde commissie. Eiseres, X B.V., heeft in haar hoedanigheid als douane-expediteur aangiften gedaan voor D V.o.f. De rechtbank overweegt dat het aan eiseres is om aan te tonen dat de betaalde commissie een inkoopcommissie betreft, wat zij niet heeft kunnen bewijzen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

De zaak begon met een uitnodiging tot betaling (UTB) van de Belastingdienst aan eiseres, die hiertegen bezwaar maakte. Dit bezwaar werd afgewezen, waarna eiseres beroep instelde. De rechtbank oordeelt dat eiseres ontvankelijk is, maar dat de bewijslast bij haar ligt. Eiseres heeft geen bewijs geleverd dat de commissie die aan E Inc. is betaald, een inkoopcommissie is. De rechtbank wijst erop dat de enkele vermelding van 'commissie' op facturen niet voldoende is om aan te tonen dat er sprake is van een inkoopcommissie.

De rechtbank concludeert dat de inspecteur van de Belastingdienst terecht de UTB heeft opgelegd, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat de commissie niet als zodanig moet worden meegerekend bij de douanewaarde. De rechtbank wijst op de relevante artikelen van het Communautair douanewetboek (CDW) die de voorwaarden voor het vaststellen van de douanewaarde beschrijven. De rechtbank besluit dat het beroep ongegrond is en dat er geen proceskostenveroordeling zal plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer
Registratienummer: AWB 05/3510
Uitspraakdatum: 15 februari 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Z,
eiseres,
gemachtigde: A te Q,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder,
gemachtigde B.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 16 maart 2005 een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) met het nummer 0000.00.000/00.0.0000 opgelegd.
1.2. Het daartegen door eiseres ingediende bezwaar is door verweerder bij uitspraak van 14 juni 2005 afgewezen. Daartegen is door eiseres beroep ingesteld op 23 juli 2005, ontvangen op 26 juli 2005.
1.3. Verweerder heeft op 31 oktober 2005 een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2006 te Haarlem. Namens eiseres is daar verschenen A. Namens verweerder is verschenen B, bijgestaan door C.
1.5. Partijen hebben ter zitting hun standpunten verder uiteen gezet. Verweerder heeft een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
2.1. Eiseres heeft in haar hoedanigheid van douane-expediteur aangiften voor het vrije verkeer gedaan in opdracht van D V.o.f. te Q (hierna: D). D verkoopt op de Nederlandse markt personenauto’s die vanuit de Verenigde Staten worden ingevoerd. De personenauto’s worden door E Inc. (hierna: E) gekocht op veilingen in de Verenigde Staten. E verkoopt de auto’s vervolgens direct door aan D.
2.2. Op 22 september, 13 oktober en 4 november 2004 zijn er door verweerder op de voet van artikel 78 van het Communautair douane wetboek (hierna: CDW) controles na invoer uitgevoerd bij D. Deze controles besloegen de periode van oktober 2001 tot en met september 2004 en hebben geresulteerd in het controlerapport van 28 februari 2005. Uit het onderzoek is gebleken dat door D commissie wordt betaald aan E. De commissie bedraagt, zo blijkt uit facturen, $ 300 per auto. Op grond van dit rapport is aan eiseres onder andere de onderhavige UTB opgelegd.
2.3. Eiseres treedt op als douane-expediteur voor D. Eiseres wordt bestuurd door F B.V. (hierna: F). De heer G vertegenwoordigt F. Hij heeft voorts H B.V. gemachtigd om eiseres en F te vertegenwoordigen.
3. Het geschil
3.1. Ten eerste is in geschil of eiseres ontvankelijk is. Ten tweede is in geschil of de aangegeven douanewaarde van de ingevoerde goederen op goede gronden verhoogd is met de betaalde commissies.
4. Standpunten van de partijen
4.1. Eiseres heeft zich op het volgende standpunt gesteld. De betaalde commissie is een inkoopcommissie, waarmee voor de vaststelling van de douanewaarde de werkelijk betaalde prijs op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, onder i, CDW niet wordt verhoogd. E koopt voor D de personenauto’s op veilingen door de hele staat Florida. Hiervoor worden kosten gemaakt door E. Om deze kosten te dekken is per aangekochte personenauto een vaste vergoeding van $ 300,-- overeengekomen. Voor D is het onmogelijk om de personenauto’s zelf in de Verenigde Staten te kopen. De opdrachten tot koop verlopen telefonisch, daar is geen documentatie op schrift van. Er is ook geen agentencontract. D geeft de opdracht tot aankoop van personenauto’s in een gewenste uitvoering en bouwjaar, met een kleurvoorkeur. Dat de naam van E “Sales” in zich heeft, wil niet zeggen dat er geen sprake kan zijn van een inkoop commissie. Dat er geen sprake zou zijn van vertegenwoordiging omdat E de personenauto’s levert en de commissie in rekening brengt, kan niet worden gevolgd. Het is immers onlogisch dat als E D niet vertegenwoordigt, D wel een vast bedrag per personenauto betaalt naast de verkoopfactuur.
4.2. Verweerder stelt zich op de volgende standpunten. Het beroep van eiseres is niet ontvankelijk, omdat G geen gevolmachtigde is voor eiseres, dit is enkel I.
Er is geen sprake van een inkoopcommissie. E treedt niet op als (inkoop)agent van D, er is immers geen bewijs overgelegd dat er maar één transactie is, namelijk tussen het veilinghuis en D. Ook is er verder geen bewijs overgelegd dat E als (inkoop)agent optreedt.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ontvankelijk is. De heer A treedt op als gemachtigde van eiseres. De overgelegde machtiging is afgegeven door een bevoegd persoon, aangezien F de bestuurder is van eiseres en de heer G, die de machtiging heeft ondertekend, F vertegenwoordigt.
5.2. Artikel 29, eerste lid, CDW luidt – voor zover relevant – als volgt: “De douanewaarde van ingevoerde goederen is de transactiewaarde van die goederen, dat wil zeggen de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij voor de uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap worden verkocht, in voorkomend geval na aanpassing overeenkomstig de artikelen 32 en 33, (...)”.
Artikel 32, eerste lid, onder a, onder i, CDW luidt als volgt.
“Voor het vaststellen van de douanewaarde met toepassing van artikel 29 wordt de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoogd met: a. de volgende elementen, voor zover zij ten laste komen van de koper en niet begrepen zijn in de werkelijk voor de goederen betaalde of te betalen prijs: i. Commissies en courtage, met uitzondering van inkoopcommissies”.
Artikel 32, vierde lid, CDW luidt als volgt.
“In dit hoofdstuk wordt onder ‘inkoopcommissies’ verstaan, de door de importeur aan zijn agent betaalde vergoedingen voor de dienst die erin bestaat hem te vertegenwoordigen bij de aankoop van de goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald.”
Artikel 33, eerste lid, aanhef en onder e, CDW luidt als volgt.
“De hierna genoemde elementen maken geen deel uit van de douanewaarde, op voorwaarde dat zij van de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn onderscheiden: (...); e. inkoopcommissies;”
5.3. Verweerder heeft D in de gelegenheid gesteld feiten of omstandigheden aan te voeren die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat E als inkoopagent voor D is opgetreden, waarbij in het bijzonder te denken is aan de veilingfacturen. Eiseres is daarop niet ingegaan en heeft zich op het standpunt gesteld dat op haar de bewijslast niet rust en dat het aan verweerder is om aan te tonen dat van inkoopcommissies geen sprake is geweest.
5.4. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Nu het eiseres is, die zich op de verlaging van de douanewaarde of toepasselijkheid van de uitzonderingsbetaling van artikel 32, eerste lid, onder a, onder i, CDW beroept, heeft verweerder terecht van D het genoemde bewijs verlangd en bij gebreke daarvan de bestreden UTB uitgereikt. Dit klemt temeer, nu dit bewijs eenvoudig geleverd lijkt te kunnen worden, bijvoorbeeld door overlegging van de veilingfacturen; eiseres heeft in elk geval niet aangevoerd dat en waarom deze bewijslast onredelijk bezwarend zou zijn. Evenmin is aangetoond dat E als indirect vertegenwoordiger is opgetreden, op eigen naam maar voor rekening en risico van D als bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van 25 juli 1991, C-299/90 (Gebr. Hepp. GmbH & Co). Nu eiseres geen enkel nader bewijs overgelegd heeft, heeft verweerder op goede gronden het bezwaar afgewezen.
5.5. De rechtbank overweegt voorts dat het feit dat facturen zijn overgelegd waar “commissie” op staat vermeld dit niet anders maakt, aangezien hieruit niet blijkt dat er sprake is van inkoopcommissie en de enkele bewoording op een factuur niet maakt dat daaruit ook de feitelijke loop der zaken vastgesteld kan worden.
5.6. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
6. Proceskosten
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
7. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Polak, voorzitter, en mrs. G.W.S. de Groot en A.J. Roke, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.J. Loggen – ten Hoopen, griffier. De beslissing is op 15 februari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (douanekamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.