ECLI:NL:RBHAA:2006:AV2582

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
23 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
15/030492-03
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Van Andel
  • mrs. Kalden
  • mrs. Steenmetser-Bakker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van vermeende mishandeling van baby met shaken baby syndroom

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 23 februari 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan haar baby, als gevolg van het zogenaamde 'shaken baby syndroom'. De tenlastelegging omvatte zowel opzet als schuld, waarbij de verdachte ervan werd beschuldigd haar baby opzettelijk te hebben geschud, wat zou hebben geleid tot ernstige verwondingen, waaronder botbreuken en hersenbeschadiging. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te ondersteunen. De getuige-deskundige, Prof. Dr. Van Nieuwenhuizen, heeft verklaard dat het schudden van de baby door de verdachte niet het hersenletsel kon hebben veroorzaakt. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de botbreuken opzettelijk door de verdachte of door haar schuld waren veroorzaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na het horen van de getuigen en het bestuderen van het dossier, kwam de rechtbank tot de conclusie dat de botbreuken mogelijk voor de ten laste gelegde periode waren ontstaan, en dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte de verwondingen had veroorzaakt. Op basis van deze overwegingen heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: [nummer]
Uitspraakdatum: 23 februari 2006 (bij vervroeging)
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 februari 2006 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te ([woonplaats], [adres].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
PRIMAIR:
zij op of omstreeks 20 mei 2003, althans op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 15 mei 2003 tot en met 24 mei 2003 te Heemskerk, althans in het arrondissement Haarlem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] ([geboortedatum] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] gedurende vijf, althans een of meer, minu(u)t(en) en/of met kracht door elkaar heeft/hebben geschud, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
SUBSIDIAIR:
zij op of omstreeks een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 15 mei 2003 tot en met 24 mei 2003 te Heemskerk, althans in het arrondissement Haarlem, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander, aan een persoon genaamd [slachtoffer] ([geboortedatum], zijnde haar, verdachtes, kind, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (twintig, althans een of meer botbreuken en/of (een) blijvende hersenbeschadiging), heeft toegebracht, door deze [slachtoffer] (telkens) opzettelijk
- gedurende vijf, althans een of meer, minu(u)t(en) en/of met kracht door elkaar te schudden en/of
- met kracht in/tegen de borstkas van die [slachtoffer] te knijpen en/of te duwen.
MEER SUBSIDIAIR:
zij op of omstreeks van 20 mei 2003 althans op een tijdstip gelegen in of omstreeks de periode van 15 mei 2003 tot en met 24 mei 2003 te Heemskerk, althans in het arrondissement Haarlem, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig [slachtoffer], zijnde op [geboortedatum] prematuur en/of dismatuur geboren dochter van verdachte, uit de maxicosi heeft getild en/of (vervolgens) met beide handen om de ribbenkast heeft vastgepakte en/of (vervolgens) gedurende vijf, althans een of meer, minu(u)t(en) (met kracht) heen en weer heeft geschud, zonder daarbij het hoofd van die [slachtoffer] vast te houden en/of te ondersteunen, waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten zwaar hersenletsel en/of twintig, in elk geval een of meeer, gebroken ribben, heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze is ontstaan.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijsbeslissing
Kort gezegd wordt verdachte verweten dat zij samen met haar partner [medeverdachte] hun baby [slachtoffer], destijds nog geen vier maanden oud, dusdanig heeft mishandeld dat zij ten gevolge van het zogenoemde "shaken baby syndroom” meerdere botbreuken en blijvende hersenbeschadiging heeft opgelopen.
De rechtbank neemt het navolgende in overweging.
Zowel ter terechtzitting, waar hij als getuige-deskundige is gehoord, als in zijn rapportage van 10 oktober 2005, concludeert Prof. Dr. Van Nieuwenhuizen, kinderneuroloog, dat het schudden van [slachtoffer] door [verdachte] op 20 mei 2003 niet het hersenletsel bij [slachtoffer] veroorzaakt kan hebben. [slachtoffer] is immers op 23 mei 2003 (blijkens de rapporten van het ziekenhuis) in goede neurologische toestand uit het ziekenhuis ontslagen. Daarnaast laat de schedelecho die van [slachtoffer] op 20 mei 2003 is gemaakt geen afwijkingen zien, hetgeen zeker het geval zou zijn geweest indien het hersenletsel door het schudden op 20 mei 2003 zou zijn veroorzaakt. Ook pleiten onder meer het ontbreken van retinabloedingen (netvliesbloedingen), het diffuus zwellen van beide hemisferen (hersenhelften) en het ontbreken van enig uitwendig letsel tegen de stelling dat het letsel, zoals aangetroffen bij [slachtoffer] op 23 mei 2003, veroorzaakt zou zijn door mishandeling (op welk tijdstip dan ook). Van Nieuwenhuizen komt op medische gronden en gelet op de omstandigheid dat zowel door de fysiotherapeut als door de ouders (blijkens de anamnese op 20 mei 2003) reeds eerder symptomen van epilepsie zijn waargenomen, tot de analyse dat [slachtoffer] op 23 mei 2003 thuis in een langdurige status epilepticus is geraakt, waardoor de blijvende hersenbeschadiging is veroorzaakt. De mogelijkheid van epilepsie als oorzaak van de hersenbeschadiging - naast andere mogelijke oorzaken - is ook, volgens de verklaring van Prof. Dr. Plotz, kinderarts, overwogen door de bij de behandeling van [slachtoffer] betrokken artsen van het Vu Medisch Centrum. Noch in de voornoemde verklaring van de kinderarts, noch in het verslag van de bespreking van Prof. Van der Knaap, kinderneuroloog, en kinderarts dr. Plotz met de ouders op 28 mei 2003, noch in de brief d.d. 3 juni 2003 van het VU medisch Centrum is echter enige motivering gegeven en/of aannemelijk gemaakt waarom epilepsie als oorzaak van de hersenbeschadiging moet worden uitgesloten en waarom in dit geval zeer sterk gedacht moet worden aan battering (mishandeling). Op grond van het vorenoverwogene neemt de rechtbank de conclusies van Van Nieuwenhuizen over en maakt die tot de hare.
Prof. Dr. Blickman, kinderradioloog, eveneens benoemd tot deskundige in deze zaak, heeft een opinie afgegeven bij brief van 14 september 2005. Blickman concludeert in zijn beantwoording van vraag 3 dat bij aterme neonaten (normale eindzwangerschap) ribfracturen uitzondering zijn. Nu deze ribfracturen bij [slachtoffer] wel zijn aangetroffen in samenhang met de vochtcollectie in het hoofd van [slachtoffer], concludeert Blickman dat het “shaken baby syndroom” de enige diagnose is. De rechtbank volgt deze conclusie niet nu er bij [slachtoffer] geen sprake was van een normale eindzwangerschap. [slachtoffer] is zowel prematuur (te vroeg geboren) als dismatuur (te klein voor haar leeftijd). Van Nieuwenhuizen verklaart ter terechtzitting dat de recente botbreuken heel goed ontstaan kunnen zijn tijdens de reanimatie van [slachtoffer] in het ziekenhuis op 23 mei 2003. Ten aanzien van de botbreuken waarbij callusvorming is geconstateerd - zodat deze van eerdere datum zouden moeten zijn dan de datum van reanimatie - bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanwijzingen op grond waarvan het voldoende aannemelijk kan worden geacht dat de botbreuken met opzet (mede) door verdachte dan wel door haar schuld zouden zijn toegebracht. Daarbij komt dat uit het dossier ook onvoldoende duidelijk is geworden op welk tijdstip de botbreuken zouden kunnen zijn ontstaan. Niet uitgesloten moet worden dat deze voor 15 mei 2003 - derhalve buiten de ten laste gelegde periode - zijn ontstaan.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank - in tegenstelling tot de officier van justitie - niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair, subsidiair en het meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan.
4. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
5. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Andel, voorzitter,
mrs. Kalden en Steenmetser-Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Brok,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 februari 2006.