ECLI:NL:RBHAA:2006:AV2621

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
15 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
268749 CV EXPL 05-3269
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vordering tot betaling van vakantietoeslag en andere vergoedingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 15 februari 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen de eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Bosveld, en de gedaagde, UP Quality & Environment B.V., vertegenwoordigd door mr. J.G. Wieringa. De eiser vorderde betaling van verschillende vergoedingen, waaronder vakantietoeslag, een dertiende maand, en vergoedingen voor vakantiedagen en ziektekostenverzekering. De kantonrechter heeft de vordering van de eiser gedeeltelijk toegewezen, waarbij de gedaagde werd veroordeeld tot betaling van in totaal € 3.339,47 bruto, alsmede tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter verwierp het verweer van de gedaagde dat zij een bedrag van € 5.490,79 aan de eiser had betaald en dat dit verrekend moest worden met de vordering. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde dit bedrag onverschuldigd had betaald en dat het verweer van de gedaagde tardief was, omdat zij dit niet eerder had aangevoerd. Daarnaast werd een dwangsom opgelegd voor het geval de gedaagde niet tijdig aan de veroordelingen zou voldoen. De proceskosten werden eveneens aan de gedaagde opgelegd, omdat deze grotendeels in het ongelijk werd gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de kantonrechter wees af wat verder nog was gevorderd.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 268749/ CV EXPL 05-3269
datum uitspraak: 15 februari 2006
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER
inzake
[eiser]
te [adres]
eisende partij
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. A. Bosveld
tegen
de besloten vennootschap
UP QUALITY & ENVIRONMENT B.V.
te IJmuiden, gemeente Velsen
gedaagde partij
hierna te noemen U.P.
gemachtigde mr. J.G. Wieringa
De procedure
Voor de loop van het geding verwijst de kantonrechter naar de volgende stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te beschouwen:
- het door de kantonrechter tussen partijen gewezen en op 23 november 2005 uitgesproken tussenvonnis en de daarin genoemde stukken;
- de akte van [eiser];
- de antwoordakte van U.P.
De verdere beoordeling van het geschil
De kantonrechter volhardt bij hetgeen in het tussenvonnis van 23 november 2005 is overwogen en beslist. Bij dat vonnis is de zaak naar de rol verwezen om [eiser] in de gelegenheid te stellen zijn vordering op basis van de aanvangsdatum van de fictieve opzegtermijn opnieuw te berekenen. [eiser] heeft dit gedaan bij de hiervoor genoemde akte.
U.P. heeft daarop bij de hiervoor genoemde antwoord-akte gereageerd.
[eiser] heeft zijn vordering ten aanzien van de in de inleidende dagvaarding genoemde onderdelen daarvan, als volgt herberekend:
ad 1. Nihil;
ad 2: € 783,55 bruto ter zake van vakantietoeslag over drie maandsalarissen;
ad 3: € 816,20 bruto ter zake van een dertiende maand uitkering;
ad 4: € 1.648,23 bruto ter zake van vergoeding voor 10,13 vakantiedagen en atv-dagen;
ad 5: € 499,59 bruto ter zake van bijdragen in de ziektekostenverzekering;
ad 6: € 640,29 ter zake van pensioenpremies;
ad 7: € 311,31 ter zake van premies voor het prepensioen;
ad 8: € 149,22 ter zake van premies voor de WAO-hiaat verzekering.
Gelet op hetgeen U.P. in haar antwoord-akte met betrekking tot de herberekening van de vordering heeft aangevoerd, zijn thans nog tussen partijen de volgende onderdelen van de vordering in geschil:
de dertiende maand (onderdeel 3)
Gelet op hetgeen op dit punt in het tussenvonnis van 31 augustus 2005 is overwogen en beslist, komt aan [eiser] 50% van het door hem herberekende bedrag van € 816,20 bruto, derhalve € 408,10 bruto toe;
vakantiedagen (onderdeel 4)
Gelet op hetgeen op dit punt in het tussenvonnis van 31 augustus 2005 is overwogen en beslist, dient voor de berekening van vakantiedagen te worden uitgegaan van het uurloon, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, zodat aan [eiser] het door hem berekende bedrag van € 1.648,23 bruto toekomt.
wao-hiaat (onderdeel 8)
Het door U.P. bij antwoord-akte gevoerde verweer dat het wao-hiaat is vervallen, zodat daarvoor geen premie meer wordt afgedragen, wordt als tardief en als in strijd met een goede procesorde verworpen, nu U.P. op dit punt bij conclusie van antwoord noch bij conclusie van repliek enig verweer heeft gevoerd. Dit leidt ertoe dat het door [eiser] bij akte berekende bedrag van € 149,22 voor toewijzing vatbaar is.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [eiser] ter zake van de hoofdsom toewijsbaar is tot de volgende bedragen:
- € 783,55 bruto ter zake van vakantietoeslag;
- € 408,10 bruto ter zake van dertiende maand uitkering;
- € 1.648,23 bruto ter zake van vergoeding voor 10,13 vakantiedagen;
- € 499,59 bruto ter zake van bijdrage in de ziektekostenverzekering;
- € 640,29 ter zake van pensioenpremies;
- € 311,31 ter zake van premies voor het prepensioen;
- € 149,22 ter zake van premies voor de WAO-hiaat verzekering.
U.P. heeft zich bij antwoord-akte beroepen op verrekening van de vordering van [eiser] met een door haar aan [eiser] betaald bedrag van in totaal € 5.490,79 ter zake van loon over de periode juli en augustus 2004.
U.P. heeft daartoe het volgende aangevoerd. In het tussenvonnis van 23 november 2005 is beslist dat wat betreft het begin van de fictieve opzegtermijn dient te worden uitgegaan van 1 februari 2004. Uitgaande van een fictieve opzegtermijn van 26 weken minus één maand, had de overeenkomst met [eiser] dan ook opgezegd dienen te worden tegen 1 juli 2004. Dit brengt met zich mee dat de loonbetalingsverplichting van U.P. jegens [eiser] is geëindigd per 30 juni 2004. U.P. heeft echter tot 23 augustus 2004 het basissalaris aan [eiser] doorbetaald. Deze betaling is derhalve onverschuldigd geschied en dient met de vordering van [eiser] te worden verrekend.
Omtrent het verrekeningsverweer van U.P. wordt het volgende overwogen.
U.P. heeft reeds eerder in de procedure aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met het feit dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met [eiser] twee maanden later heeft plaatsgevonden dan die van de andere werknemers die geen verweer hebben gevoerd en dat daarom op de vordering van [eiser] in mindering zou dienen te worden gebracht het salaris dat [eiser] ten gevolge daarvan gedurende de ontbindingsprocedure meer heeft ontvangen dan die andere werknemers.
Het beroep dat U.P. thans op verrekening doet, heeft echter geen betrekking op het in de maanden februari en maart 2004 door [eiser] ontvangen salaris, maar op het aan [eiser] uitgekeerde basissalaris over de maanden juli en augustus 2005.
Vast staat dat U.P. in weerwil van hetgeen omtrent de voorwaarde voor betaling van het salaris gedurende de fictieve opzegtermijn in artikel 4.2 van het Sociaal Plan is gesteld, zonder voorbehoud tot 23 augustus 2005 aan [eiser] het basissalaris heeft doorbetaald. Zij heeft dit gedaan uit “onverplichte welwillendheid”, zoals zij bij conclusie van antwoord heeft betoogd. Noch voorafgaand aan noch lopende de onderhavige procedure heeft U.P. aanspraak gemaakt op terugvordering van dit bedrag. Haar verweer dat [eiser] dit bedrag thans uit hoofde van onverschuldigde betaling aan haar is verschuldigd, dient dan ook als tardief te worden verworpen.
Het voorgaande leidt ertoe dat het gedeelte van de herberekende vordering strekkende tot betaling aan [eiser] van een bedrag van in totaal € 3.339,47 bruto ter zake van vakantietoeslag, dertiende maand, vakantiedagen en bijdrage ziektekostenverzekering alsmede tot afdracht een bedrag van in totaal € 1.100,82 ter zake van premies zal worden toegewezen.
De vordering tot betaling van een dwangsom is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat daaraan een termijn van veertien dagen na betekening van het vonnis wordt verboden en dat de dwangsom wordt gemaximeerd tot € 5.000,--.
Voor toewijzing van de wettelijke verhoging is geen plaats, zoals reeds in het vonnis van 31 augustus 2005 is beslist.
De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden toegewezen nu U.P. daartegen geen zelfstandig verweer heeft gevoerd.
De proceskosten komen voor rekening van U.P. omdat deze voor het grootste deel in het ongelijk wordt gesteld.
Beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt U.P. tot betaling aan [eiser] van
1. € 783,55 bruto ter zake van vakantietoeslag;
2. € 408,10 bruto ter zake van een dertiende maand uitkering;
3. € 1.648,23 bruto ter zake van een vergoeding voor 10,13 vakantiedagen en atv-dagen;
4. € 499,59 bruto ter zake van bijdrage in de ziektekostenverzekering;
5. € 500,-- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
en om ten behoeve van [eiser] over te maken:
6. aan de pensioenverzekeraar € 640,29 ter zake van pensioenpremies;
7. aan het pensioenfonds € 311,31 ter zake van premies voor het pre-pensioen;
8. aan de WAO-hiaatverzekeraar € 149,22 ter zake van premies voor de WAO-hiaatverzekering;
de veroordelingen sub 6 tot en met 8 op straffe van een dwangsom van € 50,-- per dag of gedeelte daarvan dat U.P. nalaat om, gerekend vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis aan deze veroordelingen te voldoen;
- veroordeelt U.P. tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [eiser] tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd, en bepaalt dat de explootkosten worden verhoogd met een percentage dat overeenkomt met het percentage, bedoeld in art. 9, 1e lid, van de Wet op de Omzetbelasting 1968, omdat [eiser] de hem in rekening gebrachte omzetbelasting niet op grond van genoemde wet kan verrekenen en dit nadrukkelijk verklaart, en de gerechtsdeurwaarder aan de voet van het exploot verklaart dat de kosten in verband daarmee zijn verhoogd:
exploot € 71,93
vastrecht € 192,00
salaris gemachtigde € 1.125,00;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders mocht zijn gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.