ECLI:NL:RBHAA:2006:AV3416

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
3 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
300113 VV EXPL 06-27
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tot betaling voorschot op immateriële schadevergoeding en rehabilitatie in kort geding

In deze zaak heeft eiser, werkzaam bij AAR Aircraft Component Services, een voorlopige voorziening gevorderd tot betaling van een voorschot op immateriële schadevergoeding en rehabilitatie. Eiser was geschorst op verdenking van malversaties, maar de kantonrechter heeft de vordering afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat AAR het oogmerk had om hem schade toe te brengen of zijn eer of goede naam te schaden. Eiser was sinds 1996 in dienst bij AAR en bekleedde de functie van Vice President Military Sales Marketing. Door een reorganisatie bij AAR werd zijn functie opgeheven, wat leidde tot zijn schorsing. Eiser stelde dat de schorsing diffamerend was en dat er geen valide redenen waren voor zijn schorsing of beëindiging van de arbeidsovereenkomst. AAR betwistte de vordering en stelde dat zij correct had gehandeld. De kantonrechter oordeelde dat de schorsing niet onrechtmatig was en dat AAR voldoende rekening had gehouden met de situatie van eiser. De vordering tot rehabilitatie werd eveneens afgewezen, omdat AAR geen mededelingen had gedaan over de reden van de schorsing. De kantonrechter concludeerde dat eiser onvoldoende had aangetoond dat AAR opzettelijk schade had willen toebrengen. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten werd afgewezen, omdat hiervoor geen gronden waren geformuleerd. De proceskosten werden gecompenseerd, mede omdat eiser zijn vordering tot wedertewerkstelling had ingetrokken na het ontbindingsverzoek van AAR.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 300113 / VV EXPL 06-27
datum uitspraak: 3 maart 2006
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING
inzake
[eiser]
te [woonplaats]
eisende partij
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. T.G. Martens
tegen
de buitenlandse vennootschap
AAR AIRCRAFT COMPONENT SERVICES
onderdeel van AAR International Incorporated
te Chicago
feitelijk gevestigd en kantoor houdende te Hoofddorp
gedaagde partij
hierna te noemen AAR
gemachtigde mr. M.D. Ruizeveld
De procedure
[eiser] heeft een dagvaarding in kort geding doen opstellen, maar die is niet aan AAR betekend omdat AAR had aangegeven vrijwillig te verschijnen. Beide partijen zijn verschenen voor de mondelinge behandeling, die heeft plaatsgevonden op 17 februari 2006, tegelijk met de behandeling van het verzoek van AAR en het tegenverzoek van [eiser] (zaaknummer 301928) tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. De gemachtigde van AAR heeft zich bediend van pleitnotities. Partijen hebben stukken in het geding gebracht.
De rechtsmacht van de Nederlandse rechter en het toepasselijke recht
De kantonrechter acht zich bevoegd van het geschil kennis te nemen, omdat AAR mede in Nederland gevestigd is.
Voorts hebben partijen in hun arbeidsovereenkomst gekozen voor toepassing van Nederlands recht.
De feiten
AAR is onder meer gevestigd in Hoofddorp. Haar onderneming houdt zich onder meer bezig met het reviseren en repareren van vliegtuigen en andere vliegtuigcomponenten ten behoeve van de civiele en militaire luchtvaart.
[eiser] is sinds 1 oktober 1996 bij AAR in dienst tegen een salaris van laatstelijk € 7.269,-- bruto per maand exclusief 8 % vakantiebijslag, 7 % eindejaarsuitkering en andere emolumenten. Sinds 1 juni 2000 is [eiser] Vice President Military Sales Marketing.
Zijn taken en verantwoordelijkheden omvatten onder meer het managen van de handelsagenten in de diverse landen en het goed en correct laten functioneren van de sales department.
Door de slechte bedrijfseconomische situatie is AAR genoodzaakt haar bedrijf te reorganiseren. In het afgelopen jaar is het aantal medewerkers op de afdeling Military Sales and Marketing teruggebracht van vier naar praktisch één, [eiser]. In het kader van de reorganisatie wordt de omvang van het management teruggebracht. AAR heeft [eiser] meegedeeld dat de functie die [eiser] vervult zal komen te vervallen.
De handelsagenten in het buitenland zijn voor AAR werkzaam op basis van een Foreign Representative Agreement. De samenwerking met dergelijke locale handelsagenten vindt over het algemeen plaats voor de duur van een jaar, waarbij tussentijds op verzoek van het hoofdkantoor wordt beoordeeld of de samenwerking al dan niet zal worden voortgezet.
De handelsagent in Thailand is Comtek, waarvan de heer [xxx] directeur/eigenaar is. AAR heeft op advies van [eiser] en na diens nauw overleg met zijn direct leidinggevende Van Vugt en de afdeling Corporate Legal besloten om de samenwerking met Comtek niet voort te zetten, omdat dat agentschap onvoldoende opleverde voor AAR. [eiser] heeft [xxx] persoonlijk van deze beslissing op de hoogte gesteld.
De samenwerking vertegenwoordigde voor Comtek een aanzienlijke bron van inkomsten. [xxx] heeft tussen kerst en Nieuwjaar [eiser] gebeld en gedreigd een brief aan [eiser] te sturen waarin [eiser] van allerlei onoirbare zaken zou worden beticht, als de opzegging niet onmiddellijk ongedaan zou worden gemaakt. Deze dreigende aanpak heeft [eiser] aan zijn leidinggevende doorgegeven en in overleg met deze heeft [eiser] namens AAR voet bij stuk gehouden. [xxx] heeft op 29 december 2005 een dergelijke brief gestuurd aan AAR. In die brief stelt [xxx] (samengevat) onder meer het volgende:
* [eiser] heeft Comtek medio 2004 gevraagd ten behoeve van zijn Thaise vriendin retourtickets Bangkok-Frankfurt te boeken, te betalen en af te leveren. Ook heeft [eiser] Comtek gevraagd zijn vriendin een voorschot van US$ 300 te betalen. Aan dat verzoek heeft Comtek gevolg gegeven. Zowel de tickets als het voorschot zijn uiteindelijk terugbetaald.
* [eiser] zou Comtek diverse malen hebben verzocht een officier van de RTAF mee te laten delen in de commissie die Comtek als handelsagent van AAR ontvangt. Comtek zou op dit verzoek niet zijn ingegaan omdat dit als “bribery” (omkoping) moet worden aangemerkt. Ook zou [eiser] Comtek hebben verzocht om een nieuwe onderneming te starten waarbij die officier als agent AAR zou vertegenwoordigen.
Op 5 januari 2006 werd [eiser] uitdrukkelijk verzocht naar het kantoor te komen van de heer [yyy], de general manager van AAR voor Nederland en New York. Vanuit Chicago belde de heer [zzz], hoofd van Corporate Legal van AAR, en gedurende een uur vond een telefonische conferentie plaats waarbij verder betrokken waren [yyy] en [mevrouw] [zzz], eveneens werkzaam op de afdeling Corporate Legal in Chicago.
Aanleiding voor dit vraaggesprek was de brief van [xxx]. [eiser] was niet bekend met deze brief en hij heeft deze toen evenmin ter inzage gekregen. [eiser] ontkende betrokkenheid bij het gestelde commissieverzoek en oprichting van een nieuwe onderneming. Wel erkende hij dat hij Comtek had verzocht tickets en een voorschort te regelen voor zijn Thaise vriendin.
Meteen na dit gesprek werd [eiser] door [yyy] naar zijn computer begeleid. Zijn gehele e-mail correspondentie inzake Thailand over een periode van vier jaar is direct doorgestuurd naar de afdeling Corporate Legal. [eiser] mocht geen handelingen meer verrichten op zijn laptopcomputer, die [eiser] op het bedrijf moest achterlaten.
Op 6 januari 2006 is [eiser] tijdens een gesprek met [yyy], het hoofd personeelszaken [aaa] en general manager [bbb] te kennen gegeven dat AAR een CWI-procedure in gang had gezet met betrekking tot beëindiging van zijn dienstverband in verband met de reorganisatie. [eiser] kreeg tijdens dat gesprek te horen dat hij werd vrijgesteld van werkzaamheden.
Bij brief van 6 januari 2006 van [yyy] is [eiser] meegedeeld dat hij werd geschorst met behoud van salaris, hangende het onderzoek naar de juistheid van de ernstige beschuldigingen van Comtek. In die brief werd [eiser] meegedeeld dat indien de uitkomst van het onderzoek daartoe aanleiding zou geven, een ontslag op staande voet zou volgen. In dat geval zou [eiser] niet langer aanspraak kunnen maken op het Sociaal Plan.
[eiser] en zijn raadsman zijn uitgenodigd voor een gesprek inclusief conference call met Chicago op 26 januari 2006. Twee uur tevoren kreeg [eiser] een kopie van de brief van [xxx].
[eiser] heeft AAR gesommeerd hem weer toe te laten tot zijn werkzaamheden, maar AAR heeft daaraan geen gevolg gegeven.
De vordering
[eiser] vordert bij wijze van voorlopige voorziening (samengevat en na vermindering van eis) veroordeling van AAR tot betaling van € 5.000 netto als voorschot ter zake van immateriële schadevergoeding en € 780,00 aan vergoeding van de noodzakelijk gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. [eiser] stelt daartoe onder meer het volgende.
De schorsing is uiterst diffamerend. Er zijn geen valide redenen die een schorsing of beëindiging van de arbeidsovereenkomst kunnen rechtvaardigen.
AAR is met de schorsing op ongeoorloofde en onrechtmatige wijze vooruit gelopen op het door haar gewenste reorganisatieontslag. Er is geen noodzaak tot op non-actiefstelling van [eiser], omdat zijn werkzaamheden niet zijn vervallen maar door anderen zo goed en zo kwaad als het kan overgenomen.
Ook het onderzoek vormde voor AAR reden voor de schorsing, maar wat dat betreft heeft AAR evenmin voldoende rekening gehouden met de specifieke situatie van [eiser]. [zzz], die het onderzoek zou doen, heeft [eiser] verteld dat het onderzoek wel een paar weken zou gaan duren omdat “hij ook nog wel anders toe doen had”. AAR heeft [eiser] ruim 14 dagen laten “bungelen” alvorens hem alsnog om nadere informatie werd gevraagd op 26 januari 2006. Deze handelwijze is in strijd met goed werkgeverschap.
Daarbij komt dat AAR [eiser] onvoldoende in de gelegenheid heeft gesteld om te reageren op de aantijgingen. Op 5 januari 2005 is hem niet duidelijk gemaakt wat hem nu exact werd verweten. Pas kort voor het gesprek van 26 januari 2006 kreeg hij een kopie van de rancuneuze brief van [xxx]. Het onderzoek en de telefoongesprekken zijn in het kader van “powerplay” op een intimiderende wijze gevoerd.
[eiser] heeft niets van doen gehad met de gestelde kwalijke praktijken. Dat [eiser] Comtek in 2004 had gevraagd voor tickets en een voorschot te betalen aan zijn Thaise vriendin is een stommiteit geweest, maar hij had slechts binnen zijn zakelijk netwerk om een “vriendendienst” gevraagd en hij heeft de kosten gewoon aan Comtek terugbetaald, dus een gunst was het niet. Dat AAR hem voor deze onverstandige handelwijze op de vingers tikt is goed te begrijpen, maar een reden om hem de toegang tot het werk te ontzeggen en zelfs de arbeidsovereenkomst te beëindigen is dit niet.
[eiser] is inmiddels tot het voortschrijdend inzicht gekomen dat terugkeer bij AAR niet wenselijk is en daarom heeft hij zijn vordering tot wedertewerkstelling ingetrokken. Ook de loonvordering heeft hij ingetrokken.
Omdat door de onzorgvuldige handelwijze van AAR de eer en goede naam van [eiser] zijn aangetast en AAR vooralsnog niets heeft ondernomen om de door haar veroorzaakte reputatieschade te herstellen, vordert [eiser] naast een voorschot van € 5.000 op de hem toekomende immateriële schadevergoeding veroordeling van AAR om zorg te dragen voor een passende en adequate rehabilitatie middels een in overleg met [eiser] opgestelde en bij AAR intern te verspreiden brief.
Het verweer
AAR betwist de (verminderde) vordering en zij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
Zij heeft in deze kwestie correct gehandeld. Ze heeft in haar onderzoek en beoordeling wel degelijk mee laten wegen dat de brief van [xxx] uit rancune kon zijn geschreven. Omdat één van de daarin vervatte beschuldigingen waar was, heeft zij het onderzoek doorgezet. Daarbij heeft AAR het beginsel van hoor en wederhoor correct toegepast. De uitkomst van dat onderzoek was dat de handelwijze van [eiser] onacceptabel was en dat AAR daartegen op moest treden. Deze kwestie staat los van de CWI-procedure; deze samenloop betreft een ongelukkig toeval.
Van rehabilitatie kan geen sprake zijn omdat [eiser] de gevolgen zal moeten dragen van zijn eigen handelwijze, terwijl voorts noch binnen noch buiten AAR de reden van schorsing tot op heden bekend is gemaakt. Er is niet gemeld dat de schorsing geen verband houdt met de reorganisatie die nu bij AAR plaatsvindt. Naar buiten toe heeft AAR enkel tegenover de Deense luchtmacht, die naar [eiser] had gevraagd, gezegd dat [eiser] niet terug zou keren, waarbij AAR geen reden heeft opgegeven.
De beoordeling van het geschil
Vooropgesteld wordt dat een voorlopige voorziening zoals gevraagd alleen kan worden toegewezen als in dit geding aan de hand van de thans bekende feiten en omstandigheden de verwachting gewettigd is dat in een eventueel tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een soortgelijke vordering van [eiser] tot een toewijzing daarvan zal leiden. De kantonrechter is voorshands, op grond van de thans voorliggende gegevens, van oordeel dat dit niet het geval is.
Omdat [eiser] inmiddels een (tegen)verzoek tot ontbinding heeft ingediend en omdat hij in verband daarmee zijn vordering tot wedertewerkstelling heeft ingetrokken, moet nu alleen nog de vordering tot betaling van een voorschot op een immateriële schadevergoeding en van buitengerechtelijks incassokosten en de vordering ter zake van rehabilitatie beoordeeld worden.
Daarvoor is van belang dat voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien - voor zover hier van belang - de aansprakelijke persoon het oogmerk had om zodanig nadeel toe te brengen, of indien de benadeelde in zijn eer of goede naam is geschaad.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door AAR heeft [eiser] onvoldoende gesteld of aannemelijk gemaakt dat het het oogmerk van AAR was om [eiser] nadeel toe te brengen of dat AAR de eer en/of goede naam van [eiser] heeft geschaad. AAR heeft immers betoogd dat noch in het bedrijf zelf noch daarbuiten mededeling is gedaan waarom [eiser] was geschorst, dat het onderzoek intern is verricht en dat de schorsing samenviel met de reorganisatie, zodat derden deze reorganisatie als reden voor de schorsing konden beschouwen. Voor zover deze kwestie intern bekend is geworden, komt dat volgens AAR doordat [eiser] zelf daar ruchtbaarheid aan heeft gegeven door collega’s om steunverklaringen te vragen.
[eiser] heeft het verweer van AAR onvoldoende weerlegd. Daarop strandt zowel de vordering ter zake van het voorschot als de vordering ter zake van de (interne) rehabilitatie.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen, omdat daarvoor in de dagvaarding geen gronden zijn geformuleerd.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht behoeft geen bespreking meer, nu dit in het licht van hetgeen in dit vonnis is vastgesteld en overwogen, niet tot een andere beslissing kan leiden.
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten op de hierna te bepalen wijze te compenseren, mede omdat de aanvankelijke vordering tot wedertewerkstelling is ingetrokken na de indiening van het ontbindingsverzoek door AAR.
Beslissing
De kantonrechter:
- weigert de gevorderde voorlopige voorziening;
- bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.