zaaknummer / rolnummer: 121642 / KG ZA 06-61
Vonnis in kort geding van 31 maart 2006
1. M. C. G. N.-L.,
wonende [woonplaats],
2. J. W. A. N.,
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. J.F. van Halderen,
advocaat mr. C. Hofmans te Muiderberg,
1. C. A. M. VAN DE N.,
wonende te [woonplaats],
2. N. VAN G.,
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
procureur mr. S.J. Bruins Slot.
Partijen zullen hierna eisers en gedaagden genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van eisers
- de pleitnota van gedaagden.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Eisers wonen te[woonplaats] aan de [adres]. Gedaagden zijn hun buren en wonen aan de [adres]. Op 12 januari 2006 hebben gedaagden aan eisers medegedeeld dat op 26 januari 2006 een dakkapel in het dak van hun woning zou worden gebouwd. De dakkapel zou vanaf de straat gezien aan de rechterzijde van de woning van gedaagden worden geplaatst, gericht naar het erf van eisers.
2.2. In verband met de voorgenomen bouwwerkzaamheden heeft op 15 januari 2006 een telefoongesprek plaatsgevonden tussen eiseres sub. 1. en gedaagde sub 1. Naar aanleiding hiervan hebben gedaagden eisers bij brief van 16 januari 2006 onder meer als volgt bericht:
“(…)
Op jullie verzoek: Wij zullen alle ramen in de dakkapel door een bedrijf binnen een week na plaatsing, om jullie privacy te waarborgen, laten voorzien van matteringsfolie. De eerste drie ramen gedeeltelijk (aan de straatzijde), de laatste drie ramen (tuinzijde) geheel.
(…)”
2.3. Bij brief van 19 januari 2006 heeft mr. Hofmans voornoemd gedaagden onder meer medegedeeld dat uit de bouwtekeningen bleek dat de dakkapel binnen een afstand van twee meter van de erfgrens was geprojecteerd. Gedaagden werden bij die brief gesommeerd ervoor zorg te dragen dat de dakkapel conform het bepaalde in artikel 5: 50 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zou worden voorzien van vaststaande en ondoorzichtige vensters.
2.4. Op 26 januari is de dakkapel geplaatst. De dakkapel bevat zes ramen. Vier daarvan zijn zogenaamde draaikiepramen, de overige twee ramen zijn vaststaand. De drie ramen aan de straatzijde zijn tot een hoogte van 1.50 meter voorzien van matteringsfolie. De ramen aan de tuinzijde zijn geheel met matteringsfolie beplakt.
2.5. Bij brief van 8 februari 2006 heeft mr. Hofmans gedaagden gesommeerd alsnog zorg te dragen voor vaststaande ramen voorzien van matglas of melkglas. Gedaagden hebben daaraan niet voldaan.
3.1. Eisers vorderen - samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad gedaagden op straffe van verbeurte van een dwangsom zal veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis de vensters in de ten processe bekende dakkapel te vervangen door vaststaande en ondoorzichtige vensters van melkglas of matglas.
3.2. Gedaagden voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. Eisers beroepen zich op artikel 5: 50 BW, welk artikel bepaalt dat het niet geoorloofd is binnen twee meter van de erfgrens vensters te hebben voor zover deze uitzicht geven op het erf van de nabuur, tenzij de eigenaar van het naburige erf daarvoor toestemming heeft gegeven. Tussen partijen is niet in geschil dat de dakkapel binnen voornoemde afstand van de erfgrens is geplaatst.
4.2. Gedaagden hebben primair als verweer aangevoerd dat eisers hun toestemming hebben gegeven om de dakkapel te bouwen, mits de vensters zouden worden voorzien van matteringsfolie. Die toestemming zou zijn gegeven tijdens het onder 2.2. bedoelde telefoongesprek op 15 januari 2006. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijzen gedaagden naar de weergave daarvan in de onder 2.2. aangehaalde brief d.d. 16 januari 2006 en de door hen overgelegde verklaring van N.G. S. die bij het telefoongesprek aanwezig was. Eisers hebben ter zitting echter uitdrukkelijk de juistheid betwist van de weergave van het telefoongesprek door gedaagden. Teneinde hieromtrent duidelijkheid te verkrijgen is nadere bewijsvoering nodig waarvoor binnen het beperkte bestek van een kort geding geen plaats is. Vooralsnog is tegenover de gemotiveerde betwisting door eisers onvoldoende aannemelijk geworden dat zij toestemming hebben gegeven om de dakkapel te bouwen op de voorwaarde dat de vensters (deels) zouden worden voorzien van matteringsfolie. Zulks klemt temeer gezien de inhoud van de onder 2.3 weergegeven brief die mr. Hofmans kort daarna, en nog voordat de dakkapel was geplaatst, aan gedaagden heeft geschreven.
4.3. Gedaagden hebben voorts aangevoerd dat zij reeds vanuit een raam in de achtergevel uitzicht hebben op het erf van eisers, zodat eisers geen belang hebben bij hun vordering. Uit ter terechtzitting getoonde foto’s is echter gebleken dat het zicht op het erf van eisers vanuit het raam in de achtergevel van het huis van gedaagden deels wordt geblokkeerd door het dak van de praktijkruimte in de tuin van eisers. Voorts is op grond van die foto’s voldoende aannemelijk geworden dat gedaagden vanuit de ramen in de dakkapel uitzicht hebben verkregen op een ander gedeelte van de tuin van eisers, zodat zij thans meer uitzicht hebben op het erf van eisers dan voorheen. Bovendien geven de ramen uitzicht op enige ramen van eisers, en daarmee inkijk in hun woning, waarvan voordien geen sprake was. Derhalve kan niet worden gesteld dat eisers geen belang hebben bij de gevraagde voorziening.
4.4. Ten aanzien van de gevorderde maatregelen wordt vooropgesteld dat de regeling van art. 5: 50 BW ertoe strekt de nabuur te beschermen tegen mogelijke inbreuk op zijn visuele privacy en dat de in dit verband te gelasten voorzieningen niet verder behoren te strekken dan noodzakelijk is om de beoogde bescherming van de visuele privacy te waarborgen. Indien verdergaande maatregelen worden geëist, kan sprake zijn van misbruik van bevoegdheid als bedoeld in artikel 3: 13 BW. Derhalve moet de te geven voorziening enerzijds eisers vrijwaren van inbreuk op hun privacy en anderzijds de belangen van gedaagden niet onevenredig schaden.
4.5. Tegen die achtergrond is de vordering om de ramen te voorzien van matglas of melkglas niet voor toewijzing vatbaar. Eisers hebben gesteld dat zij de wijze waarop de vensters thans ondoorzichtig zijn gemaakt onvoldoende duurzaam achten en dat zij er geen vertrouwen in hebben dat gedaagden de folie niet zullen verwijderen. Hierin kunnen eisers echter niet worden gevolgd. Gedaagden hebben ter zitting een factuur overgelegd van RI Reklame, waaruit blijkt dat zij op 27 januari 2006 de somma van EUR 434,35 hebben betaald om de ramen van de dakkapellen (deels) te voorzien van “permanent hechtende etched glass folie”. Mede gelet op het bedrag dat gedaagden voor de aangebrachte folie hebben betaald, is kennelijk geen sprake van een tijdelijke maatregel en zijn er geen gronden om aan te nemen dat zij de folie zullen verwijderen. Wel zullen gedaagden worden veroordeeld de matteringsfolie op de vensters aan de straatzijde van de dakkapel te verhogen tot een hoogte van 1.80 meter vanaf de vloer.
4.6. Voorts zal de voorzieningenrechter gedaagden op straffe van verbeurte van een dwangsom verbieden de draaikiepramen in de dakkapel in de draaistand te openen.
4.7. Indien de vensters van folie worden voorzien als voormeld en de ramen slechts in de tuimelstand kunnen worden geopend, zal het vrijwel onmogelijk zijn om vanuit de dakkapel op het erf en de ramen van eisers te kijken. Aldus zal naar het oordeel van de voorzieningenrechter de visuele privacy van eisers genoegzaam gewaarborgd zijn.
4.8. Derhalve zal worden beslist als volgt. Aan de voorzieningen zullen dwangsommen worden verbonden die zullen worden gematigd en gemaximeerd als hierna vermeld.
4.9. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
5.1. veroordeelt gedaagden binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de vensters in de litigieuze dakkapel aan de straatzijde tot een hoogte van 1.80 meter vanaf de vloer te voorzien van ondoorzichtige folie,
5.2. verbiedt gedaagden de ramen in de litigieuze dakkapel in de draaistand te openen,
5.3. bepaalt dat gedaagden voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijven aan het onder 5.1. bepaalde te voldoen, dan wel voor iedere keer dat zij handelen in strijd met het onder 5.2 bepaalde, aan eisers een dwangsom verbeuren van EUR 250,--, tot een maximum van EUR 25.000,--,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2006.?