ECLI:NL:RBHAA:2006:AW6168

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
27 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/3188 DK
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Douanewaarde en royalty's bij invoer van koffiecups

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 27 maart 2006, staat de vraag centraal of de douanewaarde van ingevoerde koffiecups verhoogd dient te worden met de betaalde royalty's. Eiseres, X B.V., heeft in de periode van 1 oktober 2001 tot en met 31 december 2003 douaneaangiften gedaan voor koffiecups, waarbij zij de royalty's niet bij de douanewaarde heeft opgeteld. De inspecteur van de Belastingdienst, verweerder, heeft echter de douanewaarde verhoogd met deze royalty's, wat leidde tot een uitnodiging tot betaling van € 101.626,92 aan douanerechten. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door verweerder gehandhaafd.

Tijdens de zitting op 5 januari 2006 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres stelt dat de royalty's, die betrekking hebben op trademarks, niet bij de douanewaarde moeten worden opgeteld, omdat het haar vrijstaat om de goederen bij niet-verbonden leveranciers aan te kopen. Verweerder is van mening dat de royalty's, hoewel ze op zichzelf geen deel uitmaken van de douanewaarde, in hun geheel moeten worden meegerekend bij het ontbreken van een verdeelsleutel.

De rechtbank oordeelt dat de royalty's niet bij de douanewaarde mogen worden opgeteld, omdat de voorwaarden voor de betaling van de royalty's niet zijn vervuld. De rechtbank concludeert dat het E vrijstaat om de goederen bij andere leveranciers aan te kopen, wat betekent dat er geen reden is om de transactiewaarde te verhogen. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en de uitnodiging tot betaling, en veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 644. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken in hoger beroep gaan bij het gerechtshof te Amsterdam of beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer
Registratienummer: AWB 05/3188
Uitspraakdatum: 27 maart 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Z, eiseres,
gemachtigde mr. A te Q,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 1 oktober 2004 voor de periode 1 oktober 2001 tot en met 31 december 2003 een uitnodiging tot betaling (hierna: UTB) uitgereikt ten bedrage van € 101.626,92 aan te betalen douanerechten.
Na daartegen op 12 november 2004 gemaakt bezwaar heeft de verweerder bij de uitspraak op bezwaar van 1 juni 2005 de UTB gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen op 12 juli 2005 beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 januari 2006 te Haarlem. Namens eiseres zijn verschenen voornoemde A en B. Namens verweerder is verschenen mr. C, vergezeld door D.
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd. De rechtbank rekent deze pleitnota’s tot de stukken van het geding.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1 Eiseres heeft in de periode 1 oktober 2001 tot en met 31 december 2003 in haar hoedanigheid van douane-expediteur aangiften ten invoer voor het vrije verkeer gedaan in opdracht van E B.V. (hierna: E). Het betrof de invoer van zogeheten koffiecups (capsules gevuld met koffie).
2.2. E betaalt naast de aan haar voor de goederen gefactureerde prijs een royalty. Eiseres heeft deze royalty niet bijgeteld in de aangegeven douanewaarde. De royalty is gebaseerd op een tussen de vennootschappen F S.A., G S.A., H S.A. (zijnde licensor) en E (zijnde licensee) per 1 januari 2000 overeengekomen “General License Agreement”.
In artikel 2 van deze General License Agreement zijn een aantal definities opgenomen. De definities van “Know-how”, “Patents” en “Trademarks” luiden – voor zover relevant - als volgt:
“Know-how” shall mean those of LICENSOR’s undivulged technical and non-technical information and data, whether capable of being patented or not, that are necessary for the industrial reproduction, directly and under the same conditions, of the Products and/or the technical or non-technical processes related thereto, including (...).”
“Patents” shall mean the patents, patent applications, utility models and utility model applications owned by or licensed to LICENSOR, including (...), as well as any further patents, patent applications, utility models and utility model applications which are owned by or licensed to LICENSOR and which are filed or granted during the term of this Agreement and which cover the manufacture, packaging, use or sale of any of the Products, or components or ingredients thereof, or any packaging therefor”;
“Trademarks” shall mean the trademarks, brands, designs, get-ups, visual properties and the like set out or referred to in the Second Schedule hereto, as the same may be amended from time to time by mutual agreement between the parties hereto, as well as future trademarks, brands, designs, get-ups, visual properties and the like pending incorporation into an amended Schedule as aforesaid, and all Related Intellectual Property Rights.”
Artikel 25 van de General License Agreement luidt – voor zover relevant - als volgt:
“25. Contract Manufacturing
(a) LICENSEE shall have the right to arrange for any of the Products or components or ingredients thereof to be manufactured by one or more of its affilited companies in the Territory or elsewhere.
(b) Subject to the prior approval of LICENSOR, LICENSEE shall also have the right to arrange for any of the Products or components or ingredients thereof to be manufactured, using any of the Know-how or its license under the Patents, by one or more unrelated parties in the Territory or elsewhere. (...).”
Artikel 32 van de General License Agreement luidt – voor zover relevant - als volgt:
“32. Licence fees
In Consideration of the Trademarks, Patents and Know-how licences granted or to be granted hereunder by LICENSOR, LICENSEE shall pay to LICENSOR, during the term of this Agreement, licence fees for the Products sold under the following Trademarks
(a) Five percent (5%) of the net sales of E capsules sold by LICENSEE,
(b) (...).”
2.3. E heeft de ingevoerde koffiecups gekocht van een met de licensor verbonden onderneming. De betaling van royalty’s heeft betrekking op de ingevoerde goederen.
2.4. Het Team Expertise Waarde en Tarief van de belastingdienst/douane heeft na de invoer een controle ingesteld naar de door eiseres gehanteerde douanewaarde bij de aangiftes in opdracht van E. Ter zake van dit onderzoek heeft verweerder op 30 september 2004 een controlerapport opgemaakt. In dit rapport heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de betaling van royalty’s door E betrekking heeft op de ingevoerde goederen en een verkoopvoorwaarde vormt voor deze goederen.
2.5. De royaltybetalingen zien gedeeltelijk op know-how en patents, en deels op trademarks.
2.6. Naar aanleiding van een ingesteld onderzoek door de douane heeft verweerder de douanewaarde van de ingevoerde goederen verhoogd met toepassing van artikel 32, lid 1, letter c, Communautair douanewetboek (CDW) juncto de artikelen 157 en 159 van de Uitvoeringsverordening communautair douanewetboek (UCDW) en is aan eiseres genoemde UTB uitgereikt.
3. Het geschil
3.1. In geschil is of de douanewaarde van de ingevoerde goederen verhoogd dient te worden met de waarde van de door E betaalde royalty’s.
3.2. Eiseres stelt dat de royaltybetaling ter zake van trademarks geen deel uit behoort te maken van de douanewaarde, aangezien het E vrijstaat de goederen bij niet met de verkoper verbonden leveranciers te kopen.
3.3. Verweerder is van mening dat hoewel de royaltybetaling ter zake van know-how en patents op zichzelf beschouwd geen deel uit behoort te maken van de douanewaarde, de volledige royaltybetaling bij gebreke van een verdeelsleutel bij de douanewaarde behoort te worden geteld.
3.4. Voor de overige standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en het verhandelde ter zitting.
3.5. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de UTB. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 32, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het CDW, juncto artikel 157, tweede lid, van de UCDW wordt, voor zover hier van belang, voor het vaststellen van de douanewaarde met toepassing van artikel 29 van het CDW de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoogd met royalty’s en licentierechten met betrekking tot de goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald, die de koper, als voorwaarde voor de verkoop van deze goederen, hetzij direct, hetzij indirect moet betalen, voorzover deze royalty’s en licentierechten niet in de werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn begrepen.
4.2. Artikel 159, aanhef en derde gedachtestreepje, van de UCDW, luidt als volgt:
“De royalty of het licentierecht betreffende het recht van een fabrieksnaam- of handelsmerk gebruik te maken wordt slechts aan de voor het ingevoerde goed werkelijk betaalde of te betalen prijs toegevoegd, indien:
- het de koper niet vrijstaat dergelijke goederen bij andere, niet met de verkoper verbonden leveranciers aan te kopen.”
4.3. Artikel 160, van de UCDW, luidt als volgt: “Wanneer de koper een royalty of een licentierecht aan een derde betaalt, worden de (...) voorwaarden geacht slechts vervuld te zijn indien de verkoper of een met deze verbonden persoon die betaling van de koper verlangt”.
4.4. Partijen zijn het er over eens dat de royalty voor zover het de ingevoerde goederen betreft slechts betrekking heeft op trademarks. Onder trademarks moet in dit verband worden verstaan het recht van het handelsmerk gebruik te maken. Gelet op artikel 25 van de General License Agreement dient E weliswaar toestemming te verkrijgen (“prior approval”) van de licensor alvorens zij de goederen bij andere, niet met de licensor verbonden leveranciers aankoopt, echter naar het oordeel van de rechtbank betekent dit niet dat het E om die reden niet vrij zou staan de goederen bij andere, niet met de licensor verbonden leveranciers aan te kopen. Uit de door artikel 25 van de General License Agreement gegeven waarborg kan immers niet worden afgeleid dat E feitelijk geen goederen zou kunnen aankopen bij andere leveranciers dan de licensor en die onder de merknaam kunnen doorverkopen. De opneming van een dergelijke clausule biedt de licentiegever - zonodig - de mogelijkheid de kwaliteit van haar producten te waarborgen. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de gemachtigde van eiseres in zijn pleitnota onweersproken heeft gesteld dat zusterondernemingen van E, die gelijkluidende overeenkomsten met de licensor zijn overeengekomen, ook daadwerkelijk gebruik maken van de mogelijkheid om producten die eveneens onder de General License Agreement vallen te kopen bij een niet-verbonden verkoper. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het E vrij staat in de zin van artikel 159, aanhef en derde gedachtestreepje, van de UCDW, om goederen als door de licensor vervaardigd en geleverd, aan te kopen bij andere leveranciers. Voor een verhoging van de transactieprijs op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van het CDW is dan geen plaats.
4.5. De rechtbank verwerpt verweerders ter zitting ingenomen standpunt dat artikel 159, derde gedachtestreepje, van de UCDW, alleen kan worden toegepast in de situatie waarin sprake is van twee partijen en dat wanneer zoals in het onderhavige geval sprake is van meerdere betrokken partijen, alleen artikel 160 van de UCDW toepassing kan vinden; dit betoog vindt geen steun in het recht.
4.6. Uit het onder 4.1 tot en met 4.5 overwogene volgt dat in het onderhavige geval geen plaats is voor een verhoging van de transactiewaarde van de ingevoerde goederen met de royaltybetalingen. Het beroep dient mistdien gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank Haarlem:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de onderhavige uitnodiging tot betaling;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644, onder aanwijzing van de Staat die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.J. Roke, voorzitter, en mrs. G.W.S. de Groot en E. Polak, leden. De beslissing is op 27 maart 2006 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. O. Nijhuis, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.