RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 05 - 3977 AW
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 april 2006
[eiseres]
wonende te [woonplaats],
eiseres.
het College van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 15 december 2004 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij een bedrag van € 7.333,33 aan opleidingskosten in het kader van haar traineetraject dient terug te betalen.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 22 januari 2005, aangevuld bij brief van 21 februari 2005, bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 29 juni 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het advies van 16 juni 2005, van de Bezwarencommissie Personeelsbesluiten Provincie Noord-Holland.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 14 augustus 2005, aangevuld bij brief van 25 september 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 27 maart 2006, alwaar eiseres in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.B.C. van de Tas en M. Wiegman.
2.1 Bij besluit van 20 augustus 2002 is eiseres aangesteld in de functie van trainee bij de afdeling Personeel en Organisatie van de provincie Noord-Holland voor de periode van 1 september 2002 tot 1 september 2004. Bij besluit van 27 oktober 2004 is eiseres haar aanstelling omgezet in een aanstelling voor onbepaalde tijd in de functie van beleidsmedewerker A/M154 bij de afdeling Zorg, Welzijn en Cultuur. Per 1 december 2004 heeft eiseres ontslaggenomen.
2.2 Bij besluit van 15 december 2004 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij, rekening houdend met de duur van haar arbeidsverhouding 33/36 deel van € 8.000, zijnde een bedrag van € 7.333,33 aan opleidingskosten dient terug te betalen nu zij binnen drie jaar na indiensttreding ontslag heeft genomen. Daarbij verwijst verweerder naar de door eiseres ondertekende "Terugbetalingsovereenkomst Trainees". Verweerder heeft een deel van het terug te betalen bedrag - zijnde € 1.393,59 - verrekend met eiseres haar eindejaaruitkering en het vakantiegeld naar analogie van het bepaalde in artikel 9 van de Regeling inzake Studiefaciliteiten 1991 (hierna: Regeling). In de bezwaarfase handhaaft verweerder zijn standpunt.
2.3 Eiseres meent niet gehouden te zijn om de opleidingskosten aan verweerder te betalen en stelt dat de inhouding van € 1.393,59 op haar bezoldiging onrechtmatig is. Eiseres betoogt dat zij pas bij de mondelinge aanvaarding van de functie van trainee werd geconfronteerd met de overeenkomst tot terugbetaling van de opleidingskosten. Eiseres stelt dat verweerder haar zorgvuldigheidshalve eerder had dienen te informeren over deze overeenkomst en dat zij indien zij eerder van deze overeenkomst had geweten mogelijk een andere keuze had gemaakt. Eiseres meent voorts dat het door verweerder opgestelde schema van de kosten geen zorgvuldige specificatie inhoudt. Indien de rechtbank oordeelt dat zij wel tot betaling van de opleidingskosten gehouden is dan is eiseres van mening dat uitgegaan dient te worden van de daadwerkelijk gemaakte kosten inhoudende dat de kosten in het kader van de werving en selectie niet in de berekening worden meegenomen. Hierbij verwijst eiseres naar het advies van de Bezwarencommissie Personeelsbesluiten provincie Noord-Holland.
2.4 Verweerder stelt zich op het standpunt dat terecht tot naleving van de overeenkomst en tot vordering van de opleidingkosten is overgegaan. Verweerder stelt dat eiseres reeds tijdens de selectieprocedure op de hoogte was van de overeenkomst en dat zij deze zonder hiertegen bezwaren te hebben geuit, heeft ondertekend. Voorts merkt verweerder op dat eiseres haar aanstellingbesluit heeft ontvangen voordat zij bij de provincie met haar werkzaamheden is begonnen. Gelet hierop stelt verweerder dat zorgvuldig is gehandeld. Daarnaast ziet verweerder geen aanleiding wegens een bijzondere omstandigheid dan wel de hantering van de hardheidsclausule van de vordering van de opleidingskosten af te zien. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat het in de verklaring genoemde bedrag niet alle gemaakte kosten ten behoeve van de trainee dekt. Verweerder betoogt dat de in rekening gebrachte kosten de kosten betreffen die een student maakt door inkoop bij derden en kosten die voortkomen uit een berekening van het opleidingsinstituut. Daarbij merkt verweerder op dat de kosten voor werving en selectie in de berekening dienen te worden betrokken nu deze kosten onnodig zijn gemaakt, omdat de trainee zijn functie voortijdig heeft neergelegd. Voorts stelt verweerder dat verrekening met eiseres haar bezoldiging op grond van artikel 9, tweede lid van de Regeling inzake Studiefaciliteiten tot de mogelijkheden behoort. Daarnaast heeft verweerder nog opgemerkt dat de Regeling is geschreven voor het volgen van een studie of opleiding bij een externe dienstverlener, maar dat deze Regeling het volgen van een traineetraject niet uitsluit en dat genoemde Regeling dan ook in het onderhavige geval analoog wordt toegepast. Indien de rechtbank de Regeling niet van toepassing acht dan is verweerder van mening dat de overeenkomst op zichzelf eiseres bindt. Verder merkt verweerder op dat kwijtschelding van de opleidingskosten op grond van het sociaal plan niet aan de orde is nu eiseres niet in het kader van de reorganisatie een verzoek tot ontslag heeft ingediend. Verweerder acht het in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel dat eiseres zich niet houdt aan de door haar aangegane overeenkomst. Verweerder verwijst hierbij naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep.
2.5 De rechtbank overweegt het volgende.
2.6 Met het aanstellingsbesluit van 20 augustus 2002 heeft verweerder aan eiseres een "Terugbetalingsovereenkomst Trainees " (hierna: de overeenkomst) meegezonden en heeft verweerder aan eiseres verzocht deze te ondertekenen en retour te zenden. Eiseres heeft op 29 augustus 2002 de overeenkomst getekend. Gelet op het vorenstaande is het tekenen van deze overeenkomst een voorwaarde voor het aangaan van de aanstelling als ambtenaar. Naar het oordeel van de rechtbank vloeit de gebondenheid aan deze overeenkomst niet voort uit het burgerlijk recht, doch berust op het beginsel van de rechtszekerheid, dat niet alleen voor de overheid maar ook voor de ambtenaar geldt. Het rechtszekerheidsbeginsel brengt naar vaste jurisprudentie met zich dat de ambtenaar in beginsel gehouden is tot nakoming van een toezegging of akkoordverklaring welke hij vrijwillig en zonder dwaling jegens een bestuursorgaan heeft gedaan of afgelegd, tenzij het onderwerp van die toezegging of akkoordverklaring op zodanige wijze in strijd is met enig algemeen verbindend voorschrift of anderszins zodanig onhoudbaar of ontoelaatbaar is, dat het bestuursorgaan niet van de ambtenaar had mogen vergen daarmee in te stemmen. Nu eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het aanstellingsbesluit en ook niet anderszins haar bezwaren heeft geuit tegen de overeenkomst ziet de rechtbank geen aanknopingpunten voor het oordeel dat eiseres niet in vrijheid met de inhoud van de genoemde overeenkomst heeft ingestemd. Nu eiseres binnen drie jaar na haar indiensttreding op eigen verzoek de functie van beleidsmedewerker A/M154 bij de afdeling Zorg, Welzijn en Cultuur heeft verlaten en genoemde overeenkomst heeft getekend was eiseres gehouden de kosten gemaakt in kader van haar opleiding als trainee aan verweerder terug te betalen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat uit de onderliggende stukken is gebleken dat het eiseres eigen keuze is geweest haar ontslag aan te vragen als gevolg van het feit dat haar verwachtingen ten aanzien van haar carrièremogelijkheden niet dan wel niet volledig uitkwamen. De rechtbank merkt voorts nog op dat geen rechtsregel zich er tegen verzet dat verweerder tot verrekening van de opleidingkosten met eiseres haar vakantiegeld en haar eindejaarsuitkering overgaat.
2.7 De rechtbank volgt verweerder echter niet in zijn standpunt dat eiseres gebonden is aan de betaling van (33/36 deel van) het gehele bedrag dat aan opleidingskosten in rekening is gebracht. De rechtszekerheid brengt mee dat eiseres slechts gehouden kan worden aan datgene waartoe zij zich verbonden heeft. De terugbetalingovereenkomst bepaalt dat de terugbetalingsverplichting het oog heeft op "gemaakte kosten voor het opleidingstraject voor trainees". Gelet op deze tekst van de overeenkomst kunnen naar het oordeel van de rechtbank daar niet de kosten van werving en selectie onder begrepen worden, omdat daarmee iedere relatie met opleidingsactiviteiten ontbreekt. Ook had eiseres niet kunnen begrijpen dat verweerder deze kosten ook aanmerkt als opleidingskosten en die ook onder de terugbetalingsregeling gebracht wil zien. Verweerder kan derhalve eiseres niet in redelijkheid houden aan de terugbetaling van de werving- en selectiekosten nu zij hier eerst bij het einde van haar dienstverband mee wordt geconfronteerd. Het beroep is in zoverre gegrond.
2.8 Eiseres heeft in het kader van de proceskostenveroordeling verzocht om vergoeding van de reiskosten. Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen voor vergoeding in aanmerking de kosten van het reizen per openbaar middel van vervoer. De rechtbank stelt de reiskosten vast op in totaal € 10,74 (€ 5,36 aan strippen voor de reis van het werk naar de rechtbank en € 5,38 aan strippen van de rechtbank naar eiseres haar woonadres). Eiseres heeft voorts verzocht om verletkosten. Verletkosten komen voor vergoeding in aanmerking voor zover deze kosten zien op het tijdverzuim door het bijwonen van de zitting en de heen- en terugreis. Gelet op de in artikel 2, lid 1, sub d van het Besluit proceskosten bestuursrecht genoemde uurtarieven komt het geclaimde bedrag van € 40,95 voor vergoeding in aanmerking.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 29 juni 2005;
3.3 veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 51,69, te betalen door het College van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan eiseres;
3.4 gelast dat het College van gedeputeerde staten van Noord-Holland het door eiseres betaalde griffierecht van € 37,= aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.M. Rutten, rechter, en op 20 april 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. A.P. Weltevreede, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.