ECLI:NL:RBHAA:2006:AX1565

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/3450 DK
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling douanerechten op basis van actieve veredeling en bewijslevering

In deze zaak heeft eiseres, X B.V., een verzoek om terugbetaling van douanerechten ingediend op basis van artikel 128 van het Communautair douanewetboek (CDW). Het verzoek, ingediend op 29 juni 2004, betrof een teruggaaf van € 15.716,30 voor 695.379 kilogram acrylonitrile. Eiseres stelde dat het verzoek tijdig was ingediend, ondanks dat niet alle afgetekende uitvoeraangiften waren bijgevoegd. De inspecteur van de Belastingdienst, verweerder, had het verzoek gedeeltelijk afgewezen, omdat volgens hem het bewijs van het bereiken van de bestemming uitvoer niet tijdig was geleverd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur een redelijke termijn had moeten stellen voor het aanleveren van het bewijs. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om terugbetaling tijdig was ingediend, ook al waren niet alle uitvoeraangiften bijgevoegd. De rechtbank vond dat de inspecteur in andere gevallen wel tegemoet was gekomen aan vergelijkbare verzoeken, wat inconsistent was. Eiseres had bovendien aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een verlenging van de termijn voor het indienen van het verzoek rechtvaardigden.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en gelastte de inspecteur om alsnog de teruggaaf van € 15.716,30 te verlenen. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.048,36 werden vastgesteld, en in de kosten van het bezwaar ter hoogte van € 481,27. De rechtbank gelastte ook de terugbetaling van het griffierecht van € 276 aan eiseres. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 april 2006.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, meervoudige douanekamer
Procedurenummer: AWB 05/3450 DK
Uitspraakdatum: 10 april 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X B.V.,
gevestigd te Z, eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 29 juni 2004 heeft eiseres een verzoek om terugbetaling als bedoeld in artikel 128 van het Communautair douanewetboek (hierna: CDW) ingediend betreffende op aangifte betaalde douanerechten. Bij beschikking van 22 november 2004 is verweerder gedeeltelijk aan dit verzoek tegemoetgekomen. Na op 27 december 2004 gemaakt bezwaar tegen deze beschikking heeft verweerder bij uitspraak van 14 juni 2005 het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft eiseres bij brief van 21 juli 2005, ter griffie ontvangen op 25 juli 2005 beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een conclusie van repliek ingediend, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2006. Namens eiseres is daar verschenen A, alsmede, als gemachtigde, B, bijgestaan door C. Namens verweerder is verschenen D, tot bijstand vergezeld van E. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Eiseres heeft ter zitting twee beschikkingen op verzoeken om terugbetaling, gedagtekend 26 oktober 2005 en 8 november 2005, van verweerder overlegd.
2. Feiten
2.1. Aan eiseres is een grensoverschrijdende vergunning actieve veredeling met systeem van terugbetaling verleend (verder de vergunning). In de vergunning is bepaald dat de termijn voor wederuitvoer van de goederen 12 maanden bedraagt.
2.2. Op 30 september 2003 heeft eiseres aangifte gedaan voor het plaatsen van een partij acrylonitrile onder de douaneregeling actieve veredeling (terugbetalingssysteem).
2.3. In het verzoek om terugbetaling van 29 juni 2004 verzoekt eiseres om teruggaaf van betaalde rechten bij invoer voor 695.379 kilogram verbruikte acrylonitrile. Bij dit verzoek is onder meer een export staat van het vierde kwartaal van 2003 gevoegd. Tevens wordt in het verzoek uitstel verzocht tot 30 september 2004 voor het aanleveren van de ontbrekende uitvoeraangiften. Verweerder heeft het gevraagde uitstel niet verleend.
2.4. Bij beschikking van 22 november 2004 heeft verweerder de terugbetaling van rechten bij invoer vastgesteld op € 8.921,91. Dit bedrag komt overeen met een tegemoetkoming door verweerder voor 199.814 kilogram acrylonitrile; voor het overige deel heeft verweerder het verzoek afgewezen.
2.5. Op 27 december 2004 heeft eiseres een bezwaarschrift tegen de gedeeltelijke afwijzende beschikking ingediend. Bij brief van 22 februari 2005 heeft zij aan verweerder 40 originele aangiften ten uitvoer gezonden welke betrekking hebben op evenbedoeld verzoek. Bij brief van 8 juni 2005 heeft eiseres nog twee uitvoeraangiften nagezonden. Op 14 juni 2005 heeft verweerder het bezwaar afgewezen.
2.6. In de werkafspraken behorende bij de vergunning actieve veredeling is onder meer het volgende bepaald:
“3. Overbrenging
Het is toegestaan om goederen, binnen eenzelfde vergunning over te brengen naar plaatsen zonder dat de regeling wordt aangezuiverd. Het betreft hier het overbrengen van de goederen van de locatie van [eiseres] naar X1 te Bradford. De overbrenging moet in de administratie worden verwerkt.
Overbrenging kan in de volgende gevallen.
(...)
? Overbrengen van het bedrijf van de vergunninghouder naar het kantoor van uitgang
Er dient een document EX1 te worden opgemaakt. X1 dient het exemplaar dat bestemd is voor de exporteur terug te zenden aan [eiseres]. [Eiseres] kan met behulp van dit exemplaar het verzoek om teruggaaf van de betaalde invoerrechten doen. Het douanekantoor dat de aangifte tot aanzuivering aanvaardt, kan op verzoek van de vergunninghouder een inlichtingenblad INF 7 viseren. Het kantoor geeft het origineel en een kopie aan de vergunninghouder terug en behoudt de andere kopie. Bij de indiening van het verzoek om terugbetaling wordt het geviseerde origineel van het INF 7 bijgevoegd.
(...)
5. Procedure verzoek om terugbetaling en voorraadstaat
Bij het verzoek om terugbetaling dient tevens een voorraadstaat te worden ingeleverd.
Ten aanzien van deze vergunning wordt een driemaandelijkse globalisatie toegepast.
Nu er sprake is van meerdere aangiften ten invoer IM 4 zal om praktische redenen steeds gebruik kunnen worden gemaakt van de mogelijkheid tot driemaandelijkse globalisatie.
Dit betekent dat de termijn voor het indienen van het verzoek om terugbetaling begint op de laatste dag van het kwartaal van alle in die periode ingediende aangiften ten invoer IM 4.
(...)”
2.7. Tot de gedingstukken behoort een ‘toelichting bij vergunning actieve veredeling (terugbetalingssysteem/doorlopend)’, waarin onder meer het volgende is opgenomen:
“7.1. VERZOEK OM TERUGBETALING
(...)
Bij het verzoek moeten de afgetekende aangiften, waaruit blijkt dat een of meer van bovenbedoelde bestemmingen zijn bereikt, worden overgelegd en ook de exemplaren nr. 8 van de desbetreffende aangiften IM 4 (ED 32), benevens de mededeling(en) beëindigde verificatie.”
2.8. In een brief van verweerder met dagtekening 15 oktober 2005 schrijft hij onder meer aan eiseres:
“In uw brief van 13 oktober maakt u melding van het onderzoek van de Britse douane. U denkt dat u niet op de met ons afgesproken datum van 1 november 2004 over de bewijsstukken kunt beschikken en vraagt mij toestemming om die datum niet als uiterste datum te hanteren. Ik verleng deze termijn voor onbepaalde tijd. Zodra de bewijsstukken in uw bezit zijn wil ik ze z.s.m. in mijn bezit krijgen.”
2.9. In de ter zitting overgelegde beschikkingen van verweerder van 26 oktober 2005 en 8 november 2005 is onder meer het volgende opgenomen:
“Beoordeling van uw verzoek om terugbetaling
Van uw verzoek ben ik afgeweken, omdat bij het ingestelde onderzoek naar de naleving van de vergunningvoorwaarden (...) is komen vast te staan dat de omrekenfactoren per 1 juli 2003 zijn aangepast.
Ook wordt teruggaaf verleend over de nog niet door u terugontvangen uitvoeraangiften EX1, omdat het bereiken van de bestemming uitvoer van deze goederen bij dit onderzoek is gecontroleerd.”
3. Geschil
In geschil is of verweerder het verzoek om terugbetaling terecht gedeeltelijk heeft afgewezen omdat het bewijs van het bereiken van de bestemming uitvoer niet tijdig is geleverd.
4. Standpunten van partijen
4.1. Eiseres stelt primair dat het verzoek om terugbetaling ten tijde van de indiening ervan voldeed aan de wettelijke en bij de vergunning gestelde eisen. De omstandigheid dat bij een dit verzoek (nog) niet alle afgetekende uitvoeraangiften waren gevoegd is geen reden het af te wijzen. Bij een verzoek om terugbetaling op grond van artikel 236 van het CDW bestaat ook de mogelijkheid een pro forma verzoek in te dienen.
De termijn voor indiening van het verzoek eindigde volgens eiseres op 31 maart 2005, te weten zes maanden na de aanzuiveringstermijn van 12 maanden, zodat het door verweerder verlangde bewijs voor toekenning van het verzoek nog tijdig is geleverd. In andere kwartalen is verweerder wel tegemoetgekomen aan de verzoeken om terugbetaling zowel voor het bedrijf van eiseres in Nederland als voor het Britse bedrijf, terwijl in die gevallen de uitvoeraangiften eveneens niet waren terugontvangen.
Eiseres stelt subsidiair dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 521, lid 1, Uitvoeringsverordening communautair douanewetboek (UCDW), hetgeen een verlening van de termijn voor indiening van het verzoek om terugbetaling rechtvaardigt. Het komt volgens eiseres regelmatig voor dat de afgetekende uitvoeraangiften haar niet (tijdig) bereiken en deze om die reden niet binnen de termijn van zes maanden na de uitvoer kunnen worden overgelegd. Uit de bij de pleitnota gevoegde publicatie blijkt dat de procedure van terugzending van de derde exemplaren bij de douane nog steeds niet vlekkeloos verloopt.
4.2. Verweerder is van mening dat het verzoek om terugbetaling weliswaar tijdig doch onvolledig was en daarom terecht (gedeeltelijk) is afgewezen. Uit de toelichting bij de vergunning volgt immers dat bij het verzoek afgetekende aangiften moeten worden gevoegd. Van de mogelijkheid om alternatief bewijs te leveren is geen gebruik gemaakt.
Uit de door eiseres ter zitting overgelegde beschikkingen valt niet op te maken op welke grond aan de verzoeken is tegemoetgekomen. Voor wat betreft het Britse bedrijf is sprake van een andere situatie.
Er is anders dan eiseres meent geen sprake van een bijzondere omstandigheid die een verlenging van de termijn rechtvaardigt omdat het niet tijdig overleggen van de uitvoeraangiften of alternatief bewijs aan eiseres zelf te wijten is. Uit onderzoek is gebleken dat het derde exemplaar van de uitvoeraangifte veelal in de administratie van de cargadoors achterblijft. Nu eiseres zelf geen of althans onvoldoende actie heeft ondernomen om deze uitvoeraangiften tijdig te ontvangen, moeten de gevolgen daarvan voor haar rekening blijven. Verweerder stelt dat het niet terugontvangen van de uitvoeraangiften niet te wijten is aan een fout van een douaneambtenaar.
4.3. Partijen zijn het er over eens dat indien het gelijk aan de zijde van eiseres is, zij alsnog recht heeft op een teruggaaf van € 15.716,30.
4.4. Voor de overige standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken en het verhandelde ter zitting.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Artikel 128, lid 1, CDW, luidt - voor zover hier van belang: De vergunninghouder kan om terugbetaling of kwijtschelding van de invoerrechten verzoeken indien hij, naar het oordeel van de douaneautoriteiten, voldoende aantoont dat de met toepassing van het terugbetalingssysteem in het vrije verkeer gebrachte invoergoederen in de vorm van veredelingsprodukten (...) zijn uitgevoerd (...), mits voor het overige aan alle voorwaarden voor de toepassing van de regeling is voldaan.
5.2. Artikel 521, lid 1, aanhef en tweede gedachtestreepje, van de UCDW, bepaalt dat bij actieve veredeling een verzoek om terugbetaling, uiterlijk bij afloop van de aanzuiveringstermijn, binnen zes maanden bij het controlekantoor moet worden ingediend.
5.3. Vaststaat dat het verzoek om terugbetaling van 29 juni 2004 tijdig is ingediend. Daaraan doet niet af dat daarbij nog niet alle uitvoeraangiften of alternatieve bewijsstukken waren gevoegd. Het CDW, de UCDW, noch de vergunning bevatten een voorschrift waarin is bepaald dat indien het bewijs van het bereiken van de bestemming uitvoer niet binnen de termijn van zes maanden wordt geleverd een verzoek om terugbetaling dient te worden afgewezen. De werkafspraken verschaffen hieromtrent evenmin voldoende duidelijkheid. Nu in de vergunning, noch de werkafspraken is bepaald dat de onder 2.7 genoemde toelichting onderdeel uitmaakt van de vergunning kan aan hetgeen daarin is bepaald geen betekenis toekomen.
Op grond het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van het verzoek eiseres in de gelegenheid had moeten stellen de uitvoeraangiften op een nader te bepalen tijdstip binnen redelijke termijn, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden, over te leggen. Hierbij acht de rechtbank mede van belang dat, naar eiseres onvoldoende weersproken heeft gesteld, verweerder in 2004 voor ten minste twee kwartalen waarin geen uitvoeraangiften waren overgelegd na een administratieve controle is overgegaan tot terugbetaling van de rechten bij invoer. Voorts - zo blijkt uit de brief van verweerder van 15 oktober 2004 - is door verweerder met betrekking tot het niet terugontvangen van de aangiften van het Britse bedrijf aan eiseres voor onbepaalde tijd uitstel verleend voor het aanleveren van de bewijsstukken. Niet valt in te zien waarom in het onderhavige geval stringent wordt vastgehouden aan de eis dat bij het verzoek tegelijkertijd alle daarop betrekking hebbende uitvoerdocumenten moeten worden overgelegd en dit niet het geval is bij evenbedoelde situaties, terwijl het toch soortgelijke verzoeken om terugbetaling betreft.
5.4. Gelet op het vermelde onder 4.3 zal de rechtbank verweerder opdragen alsnog een teruggaaf van € 15.716,30 te verlenen.
6. Kosten bezwaar en proceskosten
In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:75, Awb en artikel 7:15, lid 2, Awb, verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt vastgesteld:
Kosten beroep: uittreksel uit het handelsregister € 11, de (geschatte) reiskosten per openbaar vervoer 2e klasse van A om de zitting bij te wonen ad € 20; de verletkosten van A van € 212,36 (vier uur à € 53,09); voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 805 (1 punt voor het beroepschrift, 0,5 punt voor de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1); in totaal derhalve € 1.048,36.
Kosten bezwaar: de verletkosten van A voor het bijwonen van de hoorzitting ad € 159,27 (3 uur à € 53,09); voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 322 (1 punt voor het bezwaarschrift en 1 punt voor hoorzitting met een waarde per punt van € 161 en een wegingsfactor 1); in totaal derhalve € 481,27. De door eiseres verzochte reiskosten van A voor het bijwonen van de hoorzitting worden niet in aanmerking genomen omdat het kantoor van verweerder en het bedrijf van eiseres zich beide in Q bevinden.
7. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- gelast verweerder aan eiseres alsnog een teruggaaf te verlenen van € 15.716,30;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 1.048,36, onder aanwijzing van de Staat die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het bezwaar ten bedrage van € 481,27, onder aanwijzing van de Staat die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;
- gelast de Staat het door eiseres betaalde griffierecht van € 276 te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 10 april 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. E. Polak, voorzitter, mrs. A.J. Roke en L.G. Jobse, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. Nijhuis, griffier.
Afschrift verzonden
aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.