2.3. Op 19 maart 2002 heeft J. aangifte gedaan van seksueel misbruik van haar dochter N. door V. in de periode van 1 januari 2001 tot 26 februari 2002.
In de aangifte is – onder meer – opgenomen:
‘Op vrijdag 22 februari 2002, was ik omstreeks 12.15 uur in mijn woning terwijl mijn dochter N. en de buurman daarbij ook aanwezig waren. Buurman vroeg aan mij of N. even met hem mee kon komen naar zijn woning omdat hij haar een boek wilde laten zien. Ik zei dat wij moesten gaan eten waarna buurman zei dat hij haar direkt terug zou sturen. Kort daarvoor had ik mijn dochter geholpen naar het toilet te gaan. Ik heb er dus voor gezorgd dat haar kleding goed en netjes zat. De buurman droeg op dat moment een overhemd en een colbert.
N. liep met de buurman mee naar zijn woning. Na ongeveer 5 minuten ben ik naar de woning van de buurman gegaan om mijn dochter op te halen. Ik liep de schuur binnen. Daarvoor had ik via het keukenraam de woning binnen gekeken en zag dat niemand op de benedenverdieping aanwezig was. Ik wilde de tussendeur die de verbinding met de hal van de woning vormt openen waarna bleek dat die was afgesloten. Ik vond dat erg vreemd omdat dat nooit eerder was gebeurd. Ik kreeg toen een raar gevoel over mij. Ik klopte direct hard tegen de deur waarna ik hoorde dat er iemand naar beneden kwam rennen. Ik hoorde gestamp op de trap in de woning. Kort daarop werd de tussendeur door de buurman geopend. Ik zag dat hij alleen gekleed was in een onderhemd en een lange broek. Dus zijn colbert en zijn overhemd waren uit. Tevens zag ik dat zijn haar erg door de war zat en dat zijn gezicht bezweet was. Ook had hij zich verslikt. De eerste woorden die hij tegen mij zei waren: “Die kleine meid heeft de deur op slot gedaan.” Ik zag aan zijn gezicht dat hij loog. Hij liep daarna direkt naar de keuken en begon zijn gezicht met water te deppen. Ik bleef in de hal staan en zag dat N. naar beneden kwam lopen. Ik zag tevens dat haar kleding anders zat dan op de manier zoals ik dat had gedaan voordat zij naar de buurman ging. Ik zag namelijk dat haar hemd over haar broek hing. Ik vroeg aan haar waar haar jas was.
N. zei dat haar jas op de bank in de woonkamer lag. Buurman zei tegen mij dat ik maar vast naar mijn woning moest gaan en dat N. even later zou komen. Ik wilde dat niet en heb mijn dochter meegenomen.
In mijn huis heb ik aan N. gevraagd waarom de deur op slot zat. N. zei tegen mij dat de buurman de deur op slot had gedaan. Ik zei daarop dat de buurman had gezegd dat zij de deur op slot had gedaan waarna N. tegen mij zei dat buurman dat zelf had gedaan. Ik vroeg waarom dan waarna N. zei: “Dat weet ik niet.”
Ik vroeg wat zij bij de buurman boven deed.
Ik zag dat zij helemaal in paniek was en huilde.
Ik vroeg waarom haar hemd uit haar broek hing?
N. antwoordde: “Dat doet de buurman altijd.”
Ik vroeg wat de buurman dan altijd deed?
N. antwoordde: “Met zijn vingers.”
Ik zag dat zij daarbij met haar hand over haar kruis wreef.
Ik was erg geschrokken van haar antwoorden en haar reactie en zei tegen haar dat de buurman dat niet mag doen en dat dat erg stout is van de buurman.
N. antwoordde: “Dat doet de buurman altijd, dat doet hij toch bij alle kinderen.”
Ik zei dat de buurman dat niet mocht doen en vroeg wat zij dan moest doen. Ik vroeg wat deed de buurman dan?
N. antwoordde: “Buurman geeft dan kusjes op mijn mond en zegt dan ik vind jou lief.”
Ik zag dat N. met haar mond voordeed alsof zij kusjes gaf.
N. zei ook dat zij daarbij op het bed zat.
N. zei ook telkens tegen mij dat ik het niet tegen papa mocht zeggen. Ik wist toen al genoeg.’
In een later gesprek heeft N. een verklaring afgelegd dat zij had gezien dat de heer V. zich had afgetrokken en dat zij daarbij altijd werd uitgekleed.