ECLI:NL:RBHAA:2006:AX6748

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 06-4015 WWB
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Guinau
  • G.J. Deen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een aanvraag om bijstandsuitkering op grond van de WWB wegens onduidelijkheid over de woonsituatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 24 mei 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag om bijstandsuitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Verzoekster had op 16 januari 2006 een aanvraag ingediend, maar deze werd door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem buiten behandeling gelaten. De reden hiervoor was dat verzoekster niet had gereageerd op een verzoek om duidelijkheid te verschaffen over de adressering op een verzekeringsbewijs, dat vragen opriep over haar woonsituatie.

De voorzieningenrechter overwoog dat het voor de beoordeling van het recht op bijstand noodzakelijk is om inzicht te verkrijgen in de woonsituatie van verzoekster. Aangezien het verzekeringsbewijs geadresseerd was op een ander adres dan haar briefadres, was het terecht dat verweerder om verduidelijking vroeg. Verzoekster had binnen de gestelde termijn niet gereageerd, waardoor de bevoegdheid van verweerder om de aanvraag buiten behandeling te laten, in beginsel gegeven was.

De voorzieningenrechter concludeerde dat, hoewel verweerder in het bestreden besluit niet de juiste grondslag had vermeld voor het buiten behandeling laten van de aanvraag, dit motiveringsgebrek in de bezwaarprocedure kon worden hersteld. Daarom was er onvoldoende grond voor het treffen van een voorlopige voorziening, en werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster had op 19 april 2006 een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend, waarvoor zij een voorschot kon aanvragen.

De uitspraak werd gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, en op 24 mei 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 4015 WWB
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 mei 2006
in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2006 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om in aanmerking te komen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) buiten behandeling gelaten.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 10 april 2006 bezwaar gemaakt. Bij brief van 1 mei 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 22 mei 2006, alwaar verzoekster in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, voornoemd, en alwaar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door C. Kreukniet, werkzaam bij de gemeente Haarlem.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Verzoekster heeft op 16 januari 2006 bij verweerder een aanvraag ingediend voor een bijstandsuitkering op grond van de WWB. Omdat verzoekster geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, staat zij sinds 13 januari 2006 in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) ingeschreven op het adres van het Leger des Heils aan de Bakenessergracht 8-10 te Haarlem. Dit betreft een briefadres. Op 25 januari 2006 heeft een intakegesprek plaats gevonden. Omdat verzoekster niet heeft gereageerd op verweerders verzoek van 17 februari 2006 om een verklaring omtrent verblijf in te leveren, heeft verweerder verzoekster bij brief van 27 februari 2006 nogmaals in de gelegenheid gesteld de betreffende verklaring uiterlijk 7 maart 2006 in te leveren. Verzoekster heeft tijdens deze hersteltermijn onder meer een afschrift van het verzekeringsbewijs van Zilveren Kruis Achmea bij de gemeente ingeleverd. Het verzekeringsbewijs was echter geadresseerd op het [adres] te [woonplaats], hetgeen vragen opriep bij verweerder. Gelet hierop heeft verweerder in de brief van 8 maart 2006 verzoekster gevraagd om uiterlijk 15 maart 2006 duidelijkheid te verschaffen omtrent de adressering op het verzekeringsbewijs. Verzoekster heeft binnen de hersteltermijn niet gereageerd, en dit was voor verweerder aanleiding om de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling te laten en het verstrekte voorschot terug te vorderen. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat in het bestreden besluit verzoekster ten onrechte het verwijt is gemaakt dat zij geen duidelijkheid over de adressering van de bankafschriften heeft gegeven. Verzoekster wordt verweten niet binnen de gestelde hersteltermijn duidelijkheid over de adressering van het verzekeringsbewijs te hebben gegeven.
2.3 Verzoekster is het niet eens met dit besluit en heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Verzoekster is van mening dat de afwijkende adressering en het ontbreken van een verklaring daarvoor er niet toe leidt dat de aanvraag niet beoordeeld kan worden. Verzoekster heeft verder gesteld dat - ook al zou verweerder wel over de informatie moeten beschikken - zij wel heeft voldaan aan verweerders verzoek om een verklaring te geven over de adressering van het verzekeringsbewijs. Haar wordt dan ook ten onrechte verweten dat zij niet aan het verzoek heeft voldaan en daarmee ontbreekt een grondslag voor het besluit. Met betrekking tot de terugbetaling van voorschotten verzoekt verzoekster om uitstel van betaling totdat zij over inkomen beschikt. Gelet op de steeds nijpender wordende financiële situatie en de psychische nood waarin zij verkeert heeft verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen in der voege dat aan haar tijdens de bezwaarprocedure een uitkering wordt verstrekt.
2.4 De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Artikel 4:5, eerste lid, Awb bepaalt dat, indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag om het niet hebben voldaan aan de procedurele of formele vereisten voor het indienen van een aanvraag c.q. om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, Awb om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Ingevolge het eerste lid, van artikel 53a WWB bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaats vindt.
2.5 De voorzieningenrechter stelt voorop dat het voor de beoordeling van het recht op bijstand noodzakelijk is om inzicht te verkrijgen in de woonsituatie van verzoekster. Nu het verzekeringsbewijs van 7 februari 2006 was geadresseerd aan verzoekster op een ander adres dan haar briefadres en zij het bewijs desondanks wel heeft ontvangen, heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht aan verzoekster verzocht hieromtrent duidelijkheid te verschaffen. Niet gebleken is dat verzoekster binnen de gestelde hersteltermijn heeft gereageerd op het verzoek van verweerder. Daarmee is de bevoegdheid van verweerder om de aanvraag op grond van artikel 4:5 Awb niet in behandeling te nemen, in beginsel gegeven.
2.6 Hoewel verweerder in het bestreden besluit niet de juiste grondslag voor het buiten behandeling laten van de aanvraag heeft vermeld, kan dit motiveringsgebrek in de bezwaarprocedure worden hersteld. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het niet onwaarschijnlijk dat de buiten behandeling stelling van de aanvraag in bezwaar in stand zal worden gelaten. Voor het treffen van een voorlopige voorziening hangende de bezwaarprocedure acht de voorzieningenrechter dan ook onvoldoende grond aanwezig. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.7 De voorzieningenrechter merkt overigens nog op dat verzoekster op 19 april 2006 een nieuwe aanvraag om bijstand heeft ingediend. In het kader van deze aanvraag kan verzoekster een voorschot vragen. Zoals verweerders gemachtigde ter zitting heeft vermeld, lijken er geen beletselen te bestaan voor toekenning hiervan.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, en op 24 mei 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.