RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE ECONOMISCHE STRAFKAMER
Parketnummer: 15/994517-06
Uitspraakdatum: 11 mei 2006
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 maart 2006 en 27 april 2006 in de zaak tegen:
[verdachte],
gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen in de dagvaarding is omschreven. Aldus wordt aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 01-07-2005, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) de(e)l(en) en/of product(en) van een dier, te weten eitjes (kaviaar) van de steur (Acipenseridae), behorende tot een beschermde uitheemse diersoort, als aangewezen door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in artikel 4 van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en Faunawet en genoemd in bijlage A en/of B van de basisverordening EG nr. 338/97, te weten
een partij van 22, althans een of meer, kisten, inhoudende ongeveer 449,70 kilogram Osetrakaviaar (ook bekend als Osciëtrakaviaar) afkomstig van de Acipenser gueldenstaedti en/of (vermengd met) kaviaar van de Acipenser baerrii en/of de Acipenser dabryanus en/of de Acipenser persicus en/of de Acipenser naccarii en/of de Acipenser nudriventris (allen: species Acipenser spp., familie Acipenseridae, orde Acipenseriformes, klasse Pisces)(bijlage B basisverordening EG nr. 338/97) en/of de Acipenser brevirostrum (species Acipenser brevirostrum, familie Acipenseridae, orde Acipenseriformes, klasse Pisce)(bijlage A basisverordening EG nr. 338/97)
en/of
een partij van 09, althans een of meer, kisten, inhoudende ongeveer 137,67 kilogram Sevruga kaviaar afkomstig van de Acipenser Stellatus (species Acipenser spp., familie Acipenseridae, orde Acipenseriformes, klasse Pisces) (bijlage B basisverordening EG nr. 338/97), binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht;
2.
zij op of omstreeks 06-07-2005, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, (een) product(en) van een dier, te weten eitjes (kaviaar) van de steur (Acipenseridae), behorende tot een beschermde uitheemse diersoort, als aangewezen door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in artikel 4 van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en Faunawet en genoemd in bijlage B van de basisverordening EG nr. 338/97, te weten
een partij van 46, althans een of meer, kisten, inhoudende ongeveer 1.017,86 kilogram Sevruga kaviaar afkomstig van de Acipenser Stellatus (species Acipenser spp., familie Acipenseridae, orde Acipenseriformes, klasse Pisces), binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan in dier voege dat:
feit 1.
zij op 1 juli 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een product van een dier, te weten eitjes (kaviaar) van de steur (Acipenseridae), behorende tot een beschermde uitheemse diersoort, als aangewezen door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in artikel 4 van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet en genoemd in bijlage A en/of B van de basisverordening EG nr. 338/97, te weten
een partij van 22 kisten, inhoudende 449,70 kilogram Osetrakaviaar (ook bekend als Osciëtrakaviaar) afkomstig van de Acipenser gueldenstaedtii en/of (vermengd met) kaviaar van de Acipenser baerrii en/of de Acipenser dabryanus en/of de Acipenser persicus en/of de Acipenser naccarii en/of de Acipenser nudriventris (allen: species Acipenser spp., familie Acipenseridae, orde Acipenseriformes, klasse Pisces) (bijlage B basisverordening EG nr. 338/97) en/of de Acipenser brevirostrum (species Acipenser brevirostrum, familie Acipenseridae, orde Acipenseriformes, klasse Pisces) (bijlage A basisverordening EG nr. 338/97)
en
een partij van 9 kisten, inhoudende ongeveer 137,67 kilogram Sevruga kaviaar afkomstig van de Acipenser Stellatus (species Acipenser spp., familie Acipenseridae, orde Acipenseriformes, klasse Pisces) (bijlage B basisverordening EG nr. 338/97),
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht;
feit 2.
zij op 6 juli 2005 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een product van een dier, te weten eitjes (kaviaar) van de steur (Acipenseridae), behorende tot een beschermde uitheemse diersoort als aangewezen door de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in artikel 4 van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet en genoemd in bijlage B van de basisverordening EG nr. 338/97, te weten
een partij van 46 kisten, inhoudende 1.017,86 kilogram Sevruga kaviaar afkomstig van de Acipenser Stellatus (species Acipenser spp., familie Acipenseridae, orde Acipenseriformes, klasse Pisces),
binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Strafbaarheid van de feiten
4.1
Verdachte stelt zich op het standpunt dat voor de zending van 1 juli 2005 en voor die van 6 juli 2005 een vrijstelling geldt van het in artikel 13 van de Flora- en faunawet (FFW) neergelegde verbod.
De officier van justitie heeft betoogd dat er voor de onderhavige zendingen geen vrijstelling geldt, aangezien – zo begrijpt de rechtbank – de onvolkomenheden aan de daarbij aangetroffen vergunningen en aan de verpakkingen en sluitzegels met zich brengen dat de invoervergunningen niet geldig zijn, hetgeen zou volgen uit het systeem van de regelgeving.
De rechtbank is van oordeel dat voor de partijen kaviaar bedoeld in het onder 1 ten laste gelegde feit wel een vrijstelling geldt en voor de partij bedoeld in het ten laste gelegde onder 2 niet.
Zij overweegt daartoe als volgt.
Op grond van artikel 13 FFW is het verboden (producten van) uitheemse beschermde diersoorten binnen het grondgebied van Nederland te brengen.
Van dit verbod kan ingevolge artikel 75 van die wet vrijstelling worden verleend onder meer ter uitvoering van internationale verplichtingen.
In artikel 4 van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet is - voor zover hier van belang - bepaald dat vrijstelling van het verbod van artikel 13, eerste lid geldt, indien is voldaan aan artikel 4, eerste onderscheidenlijk tweede, derde of vierde lid, van de Basisverordening EG nr. 338/97 (verder te noemen: de Basisverordening) voor specimens van de soorten genoemd in bijlage A, B, C of D bij de Basisverordening, die vanuit een derde land op het grondgebied van de Europese gemeenschap worden gebracht en bestemd zijn voor een andere lidstaat dan Nederland.
Het voorschrift van artikel 4 van de Basisverordening, houdt in dat - voorafgaand aan de feitelijke invoer in het douanekantoor aan de grens van het land waar de specimens worden binnengebracht - een invoervergunning, afgegeven door een administratieve instantie van de Lid-Staat van bestemming, moet zijn voorgelegd. Die vergunning mag alleen worden afgegeven, indien de aanvrager een conform de Overeenkomst door een bevoegde autoriteit van het land van uitvoer afgegeven uitvoervergunning of een kopie daarvan heeft overgelegd. Onder de Overeenkomst wordt op grond van artikel 2 van de Basisverordening verstaan: de overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigd in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES). Volgens artikel 1 van de Basisverordening is de verordening van toepassing met inachtneming van de doelstellingen, beginselen en bepalingen van CITES.
Ingevolge artikel 11 van de Basisverordening geldt - kort gezegd - als uitgangspunt dat vergunningen die door de bevoegde autoriteit van een lidstaat overeenkomstig de verordening zijn verstrekt, geldig zijn in de hele gemeenschap en dat zij als nietig beschouwd worden indien door de bevoegde autoriteit of door de Commissie in overleg met de bevoegde autoriteit die de vergunning heeft afgeleverd, wordt bewezen dat dit is geschied aan de hand van de foute veronderstelling dat aan de voorwaarden voor afgifte was voldaan.
Artikel 11, vierde lid, van de Basisverordening bepaalt dat een invoervergunning die is afgegeven op basis van een kopie van de overeenkomstige uitvoervergunning, alleen geldig is indien zij vergezeld gaat van het originele exemplaar van de uitvoervergunning.
In Verordening 1808/2001 van de Commissie zijn bepalingen vastgesteld om de Basisverordening ten uitvoer te leggen en te waarborgen dat CITES volledig wordt nageleefd.
In artikel 34 en 36 van deze Verordening is ten aanzien van kaviaar bepaald dat op primaire recipiënten (blikken, potjes of dozen waarin de kaviaar rechtstreeks is verpakt) die meer dan 249 gram kaviaar bevatten en uit een land van herkomst in de gemeenschap worden ingevoerd een niet herbruikbaar etiket moet zijn aangebracht en dat zij moeten worden gemerkt volgens de methode die door de conferentie der partijen bij de Overeenkomst (CITES) voor de betrokken specimens is goedgekeurd of aanbevolen.
In dat kader is voor de beoordeling van de ten laste gelegde feiten met name van belang Resolution conf. 12.7 (hierna te noemen resolutie 12.7) en de daarbij behorende bijlagen.
Uit het door verbalisant Hengeveld opgemaakte proces-verbaal van 14 oktober 2005 blijkt dat door de algemene inspectiedienst bij de op 1 juli 2005 respectievelijk op 6 juli 2005 op Schiphol ingevoerde zendingen kaviaar, afkomstig van verdachte en bestemd voor medeverdachte [medeverdachte], een aantal gebreken aan de vergunningen en bijlagen, alsmede aan de verpakking en etikettering zijn geconstateerd die aanleiding gaven tot gerede twijfel of de desbetreffende vergunningen geldig waren en of zij betrekking hadden op deze partijen kaviaar. Beslaglegging en nader onderzoek waren naar het oordeel van de rechtbank dan ook alleszins gerechtvaardigd.
De in voormeld proces-verbaal geconstateerde onvolkomenheden vallen in twee onderdelen uiteen:
1. ten aanzien van de vergunningen en de daarbij gevoegde/ontbrekende bijlage;
2. ten aanzien van de verpakking en de labelling.
Ten aanzien van de vergunningen
De rechtbank stelt vast dat bij de kaviaar die op 1 juli 2005 is ingevoerd drie door het Citesbureau Duitsland, Bundesamt für Naturschütz, afgegeven invoervergunningen zijn voorgelegd. Deze vergunningen corresponderen met drie - zich eveneens bij die partij bevindende exportvergunningen, die door het Citesbureau Kazachstan zijn afgegeven.
Bij de partij kaviaar die op 6 juli 2005 is ingevoerd bevond zich een uitvoervergunning van het Citesbureau Kazachstan en een invoervergunning van het Citesbureau Duitsland, die blijkens de nummers op de vergunningen niet met elkaar corresponderen. De uitvoervergunning had bovendien betrekking op een partij kaviaar van 1017,86 kilogram (hetgeen overeenkomt met het gewicht van de ingevoerde partij) terwijl de invoervergunning was afgegeven voor 2462,360 kilogram kaviaar.
De rechtbank zal hierna, onder 4.2, nader ingaan op de betekenis van het niet corresponderen van de ex- en importvergunning die zijn aangetroffen bij de tweede zending kaviaar.
De rechtbank stelt voorop dat zij geen aanleiding ziet om aan de authenticiteit van de uit- en invoervergunningen te twijfelen. Weliswaar bevindt zich bij de stukken een proces-verbaal van [experts], falsificaten expert, inhoudende dat de exportvergunningen vermoedelijk vals zijn (AH/001). Evenwel heeft [getuige-des[getuige-deskundige 1], waarnemend hoofd administratie van het Citesbureau Kazachstan, in een brief van 9 november 2005 verklaard dat de exportvergunningen zijn afgegeven in overeenstemming met de Cites-conventie en dat de exportvergunningen echt zijn. Deze verklaring heeft [getuige-des[getuige-deskundige 1], gehoord als getuige-deskundige ter terechtzitting van 27 april 2006, nog eens bevestigd.
De enkele omstandigheid dat op één van de invoervergunningen een handtekening ontbreekt, geeft - mede gelet op de opeenvolgende nummers waaronder de onderhavige invoervergunningen zijn afgegeven - de rechtbank evenmin aanleiding te twijfelen aan de authenticiteit van die vergunning.
Voorts stelt de rechtbank vast dat zich hier niet voordoet de situatie waarin de vergunningen op grond van artikel 11 van de Basisverordening als nietig beschouwd kunnen worden.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in resolutie 12.7 Annex 1, onder g, niet is voorgeschreven dat een uitvoervergunning van een nadere, zeer specifieke, omschrijving van de partij, zoals het aantal blikken en de gewichten daarvan, moet zijn vergezeld.
In Annex 1, onder g, is bepaald dat "The same information that is on the label affixed to the container must be given on the export permit or re-export certificate, or in an annex to the CITES permit or certificate". Dit ziet naar het oordeel van de rechtbank op het daarvoor onder de letters c en e bepaalde, namelijk het voorschrift waaraan het sluitzegel op de “primary container” moet voldoen. Die gegevens moeten op de exportvergunning staan of in een annex. Daaraan is ook voldaan, nu, blijkens het dossier, op de sluitzegels en in de bij de uitvoervergunningen behorende bijlage (voorzien van een kopie van het sluitzegel) melding gemaakt werd van de informatie die volgens resolutie 12.7, Annex 1, onder c minimaal moet worden vermeld. Ook getuige-deskundige [getuige-deskundige 2] heeft ter terechtzitting verklaard dat het aanwezig zijn van een annex met een nadere, specifieke, omschrijving bij een uitvoervergunning niet verplicht is.
Ten aanzien van de verpakking
De rechtbank stelt voorop dat de op het sluitzegel vermelde soort kaviaar, de producent, het land van herkomst en het productiejaar overeenkomen met hetgeen op de desbetreffende vergunningen is vermeld.
De verschillende getuige-deskundigen hebben ter terechtzitting verklaard dat de wijze waarop de kaviaar is verpakt niet ongebruikelijk is voor de wijze waarop dit normaal gesproken gebeurt in Kazachstan en dat deze wijze ook niet afwijkt van de wijze van verpakken in andere kaviaarproducerende landen.
De rechtbank ziet dan ook in de verpakkingswijze op zich zelf geen aanleiding te veronderstellen dat met de inhoud daarvan gefraudeerd zou zijn.
Ten aanzien van het verwijt dat de blikken te openen zijn zonder dat het sluitzegel beschadigd wordt, is de rechtbank niet gebleken dat thans bindend aan de bij de Cites-conventie aangesloten landen is voorgeschreven dat zulks niet mogelijk mag zijn. Daarbij heeft de rechtbank ook acht geslagen op hetgeen door de getuige-deskundigen [getuige-deskundige 2] en [getuige-deskundige 3] is verklaard, namelijk dat zulks niet is voorgeschreven, doch dat het wenselijk zou zijn teneinde fraude met illegale kaviaar effectiever te kunnen bestrijden.
Over de omstandigheid dat een aantal van de blikken voorzien zou zijn van de naam van een andere producent dan op de etiketten staat vermeld, heeft de verdediging verklaard dat de blikken jaren geleden zijn ingekocht en dat de naam die daarop voorkomt de oude - uit het sovjettijdperk stammende - naam van het bedrijf is. Getuige-deskundige [getuige-deskundige 1] heeft zulks ter terechtzitting bevestigd, terwijl getuige-deskundige [getuige-deskundige 2] heeft verklaard dat het vaker gebeurt dat oude verpakkingen met andere namen worden gebruikt.
De rechtbank stelt vast dat ten onrechte de achtergrondtekst 'Beluga' op de sluitzegels van een deel van de zending is vermeld; bij geen van de twee zendingen bevond zich Beluga-kaviaar. De verdediging heeft ter zitting verklaard dat de vermelding van de naam 'Beluga' te wijten is aan een fout van de drukker. Wat daar ook van zij, vaststaat dat de registratiecode op de sluitzegels (bijvoorbeeld GUE, zie bijlage D/004) overeenkomt met hetgeen op de vergunning is vermeld en met hetgeen in de verpakking zit.
Ook van de op de sluitzegels genoemde nummers (bijvoorbeeld 7101, zie bijlage D/005) die respectievelijk de grootte van het blik ( 71) aanduiden en welke deelpartij van een productie het betreft ( 01) kan niet worden geconcludeerd dat deze in strijd zijn met de regelgeving, te meer omdat deze laatste vier cijfers van de codering volgens resolutie 12.7 door het producerende land kan worden aangewend voor de “lot identification number” van de kaviaar.
Ten aanzien van het gebruik van het oude model en het formaat sluitzegels overweegt de rechtbank dat het Citesbureau Kazachstan verzuimd heeft om dit te melden bij Cites Genève en Kazachstan derhalve niet vermeld was op de lijst van landen die oude sluitzegels gebruiken. Bij controle kwam derhalve het gebruikte zegel niet overeen met het sluitzegel dat op blikken uit Kazachstan geacht wordt te zitten.
Gezien echter het feit dat dit verzuim door Cites Kazachstan is toegegeven, alsmede het feit dat deze sluitzegels wel overeenkomen met de zegels zoals deze op de bij de exportvergunning gevoegde bijlage waren vermeld (en zoals is voorgeschreven in resolutie 12.7 Annex 1 onder g), leidt deze onjuistheid niet tot twijfel bij de rechtbank aan de herkomst en de inhoud van de blikken kaviaar of tot twijfel over de vraag of de vergunningen wel horen bij deze zendingen kaviaar.
4.2 Ten aanzien van feit 1
De rechtbank is op grond van het hiervoor overwogene van oordeel dat ten aanzien van de partij kaviaar bedoeld in het onder 1 ten laste gelegde feit een vrijstelling van het verbod van artikel 13 van de Flora- en faunawet geldt; voor deze kaviaar zijn importvergunningen afgegeven door de bevoegde Duitse autoriteiten, die corresponderen met de door de bevoegde Kazachstaanse autoriteiten afgegeven exportvergunningen. Hoewel onvolkomenheden aan de verpakking en aan de sluitzegels zijn geconstateerd, staat het voor de rechtbank op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting genoegzaam vast dat de vergunningen betrekking hebben op de op 1 juli 2005 ingevoerde kaviaar.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en dat verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging.
4.2 Ten aanzien van feit 2
Zoals eerder opgemerkt, bevond zich bij de partij kaviaar die op 6 juli 2005 is ingevoerd een uitvoervergunning van het Citesbureau Kazachstan en een invoervergunning van het Citesbureau Duitsland, die blijkens de nummers op de vergunningen niet met elkaar corresponderen. De uitvoervergunning had bovendien betrekking op een partij kaviaar van 1017,86 kilogram terwijl de invoervergunning was afgegeven voor 2462,360 kilogram kaviaar.
Daarover is door de verdediging aangevoerd dat er in eerste instantie door Cites Kazachstan een exportvergunning (nr. 607) was afgegeven voor de uitvoer van een partij van ruim twee ton kaviaar, op basis waarvan de Duitse Cites autoriteiten een invoervergunning hebben afgegeven met het nr. E 1970/05. Deze laatste vergunning is bij de zending aangetroffen.
Omdat het niet mogelijk bleek zo’n grote hoeveelheid kaviaar te vervoeren, is - op verzoek van verdachte - de exportvergunning ingetrokken en vervangen door een vergunning (nr. 616) voor een kleinere partij kaviaar. Vervolgens is verzuimd een nieuwe importvergunning aan te vragen op basis van deze nieuwe exportvergunning.
Op grond van het hiervoor overwogene moet worden geoordeeld dat er geen geldige importvergunning voor deze partij was afgegeven en er daarvoor dus ook geen wettelijke vrijstelling van het verbod van artikel 13 van de Flora- en faunawet geldt.
Dat het hier een in de haast gemaakte (administratieve) fout betreft, doet aan de strafbaarheid van het feit niet af, maar speelt een rol bij de beoordeling van de omvang van het aan verdachte te maken verwijt en bij de vaststelling van de aan haar op te leggen straf.
Het bewezenverklaarde en strafbaar geoordeelde feit 2 levert op:
medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet, begaan door een rechtspersoon.
5. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde onder 2 uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1 Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake het tweemaal medeplegen van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13 van de Flora- en faunawet wordt veroordeeld tot een geldboete van € 200.000,-.
6.2 Hoofdstraf
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de draagkracht van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen.
Kaviaar is een product van de steur, een vissoort die is opgenomen in Bijlage A en B van de EG-Basisverordening nr. 338/97 en die behoort tot de beschermde diersoorten die niet zonder vrijstelling in Nederland mogen worden ingevoerd. Ongecontroleerde of onjuiste invoer van dieren (en ook planten) die in deze bijlagen zijn opgenomen, brengt grote schade toe aan de natuurlijke populaties en draagt bij aan een vermindering van de overlevingskansen van soorten in het wild. Juist met het oog daarop zijn er door de bij Cites aangesloten landen regels gesteld met betrekking tot de handel in kaviaar om op die wijze overbevissing en illegale handel te voorkomen.
Verdachte heeft, als exporteur van een grote partij kaviaar, nagelaten de importeur op de hoogte te stellen van de intrekking van een eerder voor die partij verleende exportvergunning. Dat had tot gevolg dat de kaviaar in Nederland werd ingevoerd zonder dat daarvoor een geldige importvergunning was afgegeven. Nu verdachte zich als producent en handelaar begeeft op de kaviaarmarkt (of in de kaviaarhandel), wordt van haar in het bijzonder verlangd dat zij zich bewust is van haar verantwoordelijkheden met betrekking tot de im- en export van kaviaar en dat zij conform die verantwoordelijkheden handelt.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf die aan verdachte moet worden opgelegd rekening gehouden met het feit dat de betrokken Cites autoriteiten wel een vergunning hadden verleend voor de invoer van een grotere dan de ingevoerde partij kaviaar.
Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat een boete van na te noemen hoogte moet worden opgelegd. De op te leggen straf is lager dan die door de officier van justitie is gevorderd, aangezien de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit niet strafbaar acht en voorts omdat de rechtbank de eis van de officier van justitie te hoog acht gezien de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Wetboek van Strafrecht: art. 23, 24, 47, 51
Flora- en faunawet: art. 13
Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet: art. 4
Basisverordening EG nr. 338/97, Bijlage A en B
Wet op de economische delicten: art. 1a, 2, 6.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten 1 en 2 heeft begaan zoals hiervoor onder 3. vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van het ten laste gelegde feit 1.
Bepaalt dat het bewezenverklaarde feit 2 het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 10.000.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Grosheide, voorzitter,
mrs. Van Dam en Tel, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Lenssen,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 mei 2006.
Mr. Tel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.