ECLI:NL:RBHAA:2006:AX8912

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
13 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-4138 AW en 06-4139 AW
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M.J.S. Korteweg-Wiers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plichtsverzuim en strafontslag van een ambtenaar in toezichthoudende functie

In deze zaak gaat het om een ambtenaar die als inspecteur handhaving werkzaam was bij de afdeling Bouwtoezicht van de gemeente Haarlemmermeer. De eiser heeft in de periode van 7 juni 2005 tot en met 6 september 2005 een aantal controles van bouwvergunningen die door een collega waren uitgevoerd, op zijn eigen naam geregistreerd. Dit werd door de gemeente aangemerkt als plichtsverzuim, wat leidde tot de beslissing om eiser ongevraagd strafontslag te verlenen. Eiser erkent het plichtsverzuim, maar betwist de proportionaliteit van de opgelegde straf. Hij stelt dat het strafontslag onevenredig is in verhouding tot de gepleegde gedragingen en dat hij handelde uit paniek.

De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het plichtsverzuim van eiser ernstig is, vooral gezien zijn toezichthoudende functie. De rechter oordeelt dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn gedrag te corrigeren, maar dit niet heeft gedaan. De rechter verwijst naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep die vergelijkbare situaties hebben behandeld en concludeert dat de gemeente in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van haar bevoegdheid om eiser strafontslag te verlenen. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 4138 AW en 06-4139 AW
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 juni 2006
in de zaken van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. E. Hoekstra, werkzaam bij Abvakabo/FNV te Amsterdam,
tegen
het College van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2005 heeft verweerder eiser op grond van het bepaalde in artikel 8:13 jo artikel 16:1:2 van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst voor de sector gemeenten met ingang van 25 november 2005 onvoorwaardelijk strafontslag verleend.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 2 december 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 maart 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 3 mei 2006 beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nr. 06-4139 AW. Bij brief van eveneens 3 mei 2006 heeft eiser de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is geregistreerd onder nr. 06-4138 AW.
De zaak is behandeld ter zitting van 12 juni 2006, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. E. Hoekstra, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. Y.J. Hopman en R.A. Steensma, beiden werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening hangende het beroep bij de rechtbank is gedaan en hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Partijen hebben beiden erop aangedrongen in de hoofdzaak onmiddellijk uitspraak te doen.
2.2 De in het onderhavige geval verkregen informatie is inderdaad van dien aard dat nader onderzoek geen relevante nieuwe gegevens zal opleveren. Ook overigens bestaat geen beletsel om met toepassing van voormeld wettelijk voorschrift onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak te doen.
2.3 Eiser is per 1 januari 2002 door verweerder als ambtenaar aangesteld in de functie van inspecteur handhaving bij de afdeling Bouwtoezicht van de sector Vergunningen en Handhaving van de Dienst Openbare Werken gedurende 32 uur per week. Op 26 november 2002 heeft met eiser een (eerste) functioneringsbeoordelingsgesprek plaats gevonden over het tot dan verstreken jaar welke leidde tot een zgn. B-beoordeling. Vanaf 3 maart 2003 was eiser werkzaam bij de afdeling Bouwhandhaving. Op 14 oktober 2004 heeft eiser zich wegens overspannenheid ziek gemeld. Bij brief van 19 januari 2005 heeft eiser verweerder verzocht zijn functie van inspecteur bouwhandhaving om te zetten in de voor hem overzichtelijker functie van toezichthouder/controleur bouwhandhaving. Per 1 februari 2005 is eiser vervolgens door verweerder in de door hem gewenste functie geplaatst. Eiser is aanvankelijk op basis van arbeidstherapie als zodanig gaan werken. Geleidelijk is eiser naar zijn normale arbeidsomvang toegegaan. Per 24 mei 2005 is eiser volledig geschikt voor het uitoefenen van zijn functie, welke stap is genomen na overleg met zijn leidinggevende. Op 20 juli 2005 heeft opnieuw een functioneringsgesprek met eiser plaatsgevonden waarbij de taken en verrichtingen van eiser zijn besproken. Vervolgens heeft op 20 september 2005 een gesprek plaats tussen eiser, diens leidinggevende en een medewerker van P&O. In dit gesprek heeft eiser erkend dat hij in de periode van 7 juni 2005 tot en met 6 september 2005 een 24-tal controles van bouwvergunningen die op naam van een collega stonden en door deze waren verricht, op zijn eigen naam heeft ingevoerd als waren ze door hem zelf uitgevoerd.
2.4 Bij brief van 22 september 2005 heeft verweerder aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt hem een disciplinaire straf op te leggen wegens plichtsverzuim. Ook heeft verweerder eiser uitgenodigd voor een verantwoordingsgesprek. Dat gesprek heeft plaatsgevonden op 28 september 2005. Verweerder heeft vervolgens op 24 november 2005 besloten eiser ongevraagd ontslag te verlenen. In bezwaar heeft verweerder dit besluit gehandhaafd. Per 23 januari 2006 is eiser elders een tijdelijk dienstverband aangegaan voor de duur van vijf maanden. Dit dienstverband zal op korte termijn worden beëindigd wegens de afloop van die termijn.
2.5 Eiser benadrukt dat hij een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening, omdat hij in aansluiting niet in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Hij wijst erop dat hij kostwinner is en een studerend thuiswonend kind heeft dat tot zijn last komt. Eiser vraagt om schorsing van zowel het primaire besluit als de beslissing op bezwaar. Eiser stelt dat hij ten opzichte van burgers in zijn beroepsuitoefening altijd integer heeft gehandeld. Ter zitting heeft eiser erkend de verweten gedraging te hebben uitgevoerd en aldus plichtsverzuim te hebben gepleegd. Hij heeft echter betoogd dat de ernst van de gedraging niet zodanig is dat hem uitsluitend de zwaarste disciplinaire straf kon worden opgelegd. Eiser stelt dat hij handelde in paniek. Volgens eiser had verweerder dienen te volstaan met een minder zware disciplinaire sanctie.
2.6 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zich heeft schuldig gemaakt aan schending van de integriteit. Dat telt zwaar, omdat eiser een toezichthoudende functie had. Daarom is sprake van ernstig plichtsverzuim. Volgens verweerder heeft eisers leidinggevende in de sfeer van productienormen geen onredelijke eisen aan eiser gesteld. Bovendien is er geen aanleiding te veronderstellen dat de handelwijze van eiser een medische oorzaak heeft gehad. Ter zitting heeft verweerder erop gewezen dat het plichtsverzuim zich over een langere periode heeft uitgestrekt. Om die reden kan er zijns inziens geen sprake zijn van handelingen onder invloed van een paniekreactie.
2.7 Overwogen wordt als volgt.
2.8 Vast staat - en eiser heeft dit ook erkend - dat eiser in de periode tussen 7 juni 2005 en 6 september 2005 ongeveer 24 bouwcontroles die hij niet zelf had uitgevoerd, in het hiervoor bestemde registratiesysteem op zijn eigen naam heeft ingevoerd. Voorts heeft eiser erkend dat verweerder deze handelwijze terecht heeft aangemerkt als plichtsverzuim. Het voorgaande brengt met zich dat verweerder op grond van het bepaalde in de artikelen 8:13 jo. artikel 16:1:2 van de CAR/UWO bevoegd is aan eiser een disciplinaire straf op te leggen, nu er geen aanknopingspunten zijn om te oordelen dat de verweten gedragingen eiser niet (volledig) zijn toe te rekenen.
2.9 Wat partijen verdeeld houdt is het antwoord op de vraag of verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken door eiser ongevraagd (straf)ontslag te verlenen. Eiser is van mening dat verweerder had dienen te volstaan met een minder zware disciplinaire straf dan ongevraagd ontslag.
2.10 De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat eiser niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat hij in paniek heeft gehandeld. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting is immers komen vast te staan dat eiser de verweten gedraging gedurende een langere periode (ongeveer drie maanden) heeft uitgevoerd. In deze periode had eiser voldoende gelegenheid de bedoelde gedraging te stoppen. Daarbij komt dat eiser de bedoelde gedraging, het onder zijn eigen naam invoeren in het systeem van de controles die waren behandeld door zijn collega [collega] met wie hij samenwerkte en die hem de dossiers had toevertrouwd, al nagenoeg direct na de re-integratiegesprekken die eiser met zijn leidinggevende heeft gevoerd is begonnen en daarvan ook niet heeft gerept tijdens het beoordelingsgesprek op 20 juli 2005. Eiser had derhalve volop de mogelijkheid het plichtsverzuim te staken, hetgeen hij echter niet heeft gedaan.
2.11 De omstandigheid dat eiser in zijn taakuitoefening jegens de burgers wel integer heeft gehandeld, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan de ernst van het plichtsverzuim niet afdoen. In dit verband wijst de voorzieningenrechter op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 mei 2005, gepubliceerd op
Rechtspraak.nl onder LJN AT6291. Ook in deze uitspraak was sprake van plichtsverzuim dat zich uitsluitend afspeelde binnen de eigen organisatie van het desbetreffende overheidsorgaan en werd desondanks de verweten gedraging voldoende ernstig geoordeeld om strafontslag te rechtvaardigen.
2.12 Mede onder verwijzing naar voormelde uitspraak van de CRvB is de voorzieningenrechter van oordeel dat het plichtsverzuim waaraan eiser zich heeft schuldig gemaakt de oplegging van de zwaarste disciplinaire straf van ongevraagd ontslag rechtvaardigt. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid eiser de bedoelde disciplinaire straf op te leggen. In dit verband acht de voorzieningenrechter het van grote betekenis dat eiser de bij verweerder bestaande richtlijnen op het gebied van integriteit heeft geschonden. Niet bestreden is immers dat verweerder gedurende enige jaren een strikt integriteitbeleid hanteert, waarvan blijkens de gedingstukken ook eiser op de hoogte was of kon zijn. Voorts heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in geval van een toezichthoudende en controlerende functie, zoals de functie van eiser, een schending van de integriteitregels met name zwaar dient te worden aangerekend.
2.13 Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.14 Nu het beroep ongegrond zal worden verklaard, bestaat evenmin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.S. Korteweg-Wiers, voorzieningenrechter, en op 13 juni 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van P.M. van der Pol, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat uitsluitend voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, postbus 16002, 3500 DA Utrecht. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.