ECLI:NL:RBHAA:2006:AX8922

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
7 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
121675 - HA ZA 06-223
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Declaratiegeschil tussen advocaat en cliënt met betrekking tot kosten en vergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Haarlem is behandeld, betreft het een declaratiegeschil tussen mr. P.M. S. c.s. en N. over de hoogte van de declaratie van de advocaat. De rechtbank heeft op 7 juni 2006 vonnis gewezen in het incident, waarin N. vorderde dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, dan wel mr. S. c.s. niet ontvankelijk verklaart. N. stelde dat de vordering van mr. S. c.s. niet aan de civiele rechter voorgelegd kon worden, omdat het geschil niet ging over de hoogte van het gedeclareerde bedrag, maar over de vraag of N. al dan niet iets verschuldigd was aan mr. S. c.s. De rechtbank oordeelde dat de artikelen 32-40 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken alleen van toepassing zijn bij geschillen over de hoogte van het bedrag van de declaratie, en niet in gevallen waarin de cliënt betwist dat er überhaupt een bedrag verschuldigd is. De rechtbank wees de incidentele vordering van N. af en veroordeelde haar in de proceskosten van het incident. Tevens werd een comparitie van partijen bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens konden worden. De rechtbank benadrukte dat bij niet verschijnen van een partij ter comparitie, zij de nodige gevolgtrekkingen kan maken. De zaak betreft een complexe juridische discussie over de verplichtingen van de advocaat en de cliënt, en de toepassing van de relevante wetgeving met betrekking tot declaraties.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 121675 / HA ZA 06-223
Vonnis in incident van 7 juni 2006
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MR. P.M. S. ADVOKATENPRAKTIJK B.V. h.o.d.n. S. ADVOKATEN,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam,
2. MR. P.M. S.,
wonende te Amsterdam,
eisers in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
procureur mr. M. Middeldorp,
tegen
M.G. N.,
wonende te Wormer, gemeente Wormerland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
procureur mr. S.M. van Elst.
Partijen zullen hierna mr. P.M. S. c.s. en N. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord bevattende een exceptie van onbevoegdheid ex artikel 110 Rv
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. N. vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, althans mr. S. c.s. niet ontvankelijk verklaart, althans de vordering aan hem ontzegt, met hoofdelijke vordering (de rechtbank leest: veroordeling) van mr. S. c.s. in de kosten van deze procedure, uitvoerbaar bij voorraad.
2.2. N. voert daartoe -kort samengevat- het navolgende aan. Mr. S. c.s. vordert van N. betaling van een bedrag van € 17.862,28 te vermeerderen met rente en kosten. Volgens mr. S. c.s heeft het gevorderde betrekking op door hem verrichte werkzaamheden en gemaakte kosten in verband met een tweetal door hem namens N. gevoerde procedures tegen mevrouw A. Z. h.o.d.n. Synteny Biotechnologie en Synteny Biotechnologie B.V. de voormalig werkgever(s) van N.. N. betwist het door mr. S. c.s. gevorderde verschuldigd te zijn. Voor zover de vordering van mr. S. c.s. ziet op de eerste procedure, voert N. aan dat deze procedure financieel is afgewikkeld, aangezien zij al hetgeen verschuldigd is heeft voldaan. Met betrekking tot de gevorderde bedragen betreffende de tweede procedure, de bodemprocedure, doet N. een beroep op de door mr. S. c.s. gegeven garantie dat de bewuste procedure haar geen cent zou kosten. Mr. S. c.s. zou zijn diensten verrichten op basis van ‘no cure, no pay’.
Niet in geschil is dat de tweede procedure niet heeft geleid tot enig (geldelijk) resultaat: de vordering van N. is weliswaar toegewezen, maar de (betreffende) gedaagde is kort daarvoor in staat van faillissement verklaard. Hieruit volgt dat mr. S. c.s. geen aanspraak kan maken op enige vergoeding, laat staan op de door hem in rekening gebrachte vergoeding. Voor het geval -onverhoopt- vast zou komen te staan dat N. toch enige vergoeding aan mr. S. c.s. verschuldigd is, dan dient door mr. S. c.s. een zogenaamde begrotingsprocedure te worden gestart: mr. S. c.s. zal het dossier ter begroting moeten voorleggen aan de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten van het Arrondissement Amsterdam. De rechtbank Haarlem dient zich in dat geval onbevoegd te verklaren. Aldus N..
2.3. Mr. S. c.s. heeft bij conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident -kort samengevat- aangevoerd dat de door N. aangevoerde verweren tegen zijn vordering niet zijn aan te merken als zogenaamde begrotingsverweren die door de Raad van Toezicht zouden moeten worden beslist en dat derhalve vooreerst de civiele rechter het bodemgeschil dient te beslissen.
2.4. Voormeld verweer van mr. S. c.s. slaagt. De art. 32-40 Wet tarieven in burgerlijke zaken kunnen immers alleen worden toegepast in geval van een geschil over de hoogte van het bedrag van de declaratie van een advocaat, maar niet in geschillen die niet de omvang van het gedeclareerde bedrag betreffen. Nu N. zich -naar de rechtbank begrijpt- primair op het standpunt stelt dat haar weigering om de vordering te betalen is gebaseerd op haar stelling dat voor zover de vordering ziet op de eerste procedure zij al het verschuldigde heeft voldaan en voor zover de vordering ziet op de tweede procedure zij een beroep doet op de door mr. S. c.s. gegeven garantie dat de bewuste procedure haar geen cent zou kosten, aangezien mr. S. c.s. zijn diensten zou verrichten op basis van ‘no cure, no pay’, komen de art. 32-40 Wet tarieven in burgerlijke zaken (thans nog) niet voor toepassing in aanmerking. Het feit dat N. - naar de rechtbank begrijpt- subsidiair stelt dat indien zij aan mr. S. c.s. toch enige vergoeding verschuldigd is, dan de begrotingsprocedure dient te worden gestart en het dossier ter begroting dient te worden voorgelegd aan de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten te Amsterdam doet aan vorenstaande niet af. Die enkele mededeling van N. kan immers niet gelden als een voldoende betwisting van de omvang van de declaratie.
2.5. De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
2.6. N. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
3. De beoordeling in de hoofdzaak
3.1. De rechtbank zal een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Daarbij kan de mogelijkheid van doorverwijzing naar een mediator aan de orde komen.
3.2. De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
3.3. De behandeling van de zaak ter comparitie zal in beginsel de volgende onderwerpen bevatten. De rechter zal beginnen met een aantal formaliteiten. Vervolgens zal de rechter zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen.
3.4. In beginsel zal ter comparitie niet de gelegenheid worden geboden om te pleiten, waarbij onder pleiten wordt verstaan het juridisch beargumenteren van de zaak aan de hand van een voorbereide, uitgeschreven pleitnotitie.
3.5. Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook aan de orde komen of een schikking (al dan niet op onderdelen) mogelijk is. Partijen moeten er op voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident
4.1. wijst het gevorderde af,
4.2. veroordeelt N. in de kosten van het incident, aan de zijde van mr. S. c.s. tot op heden begroot op EUR 452,00,
4.3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de hiervoor onder 4.2. vermelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4. beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. M. Flipse in het gerechtsgebouw te Haarlem aan Jansstraat 81 op een door de rechtbank vast te stellen datum en tijd,
4.5. bepaalt dat S. en N. dan in persoon aanwezig moeten zijn en dat Mr. P.M. S. Advokatenpraktijk B.V. h.o.d.n. S. Advokaten dan vertegenwoordigd moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
4.6. bepaalt dat partijen binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank - ter attentie van de zittingsadministratie van de sector civiel - de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten op de maandagen in de maanden juli tot en met september 2006 dienen op te geven, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
4.7. bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
4.8. bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit niet zal worden gewijzigd,
4.9. wijst partijen er op, dat voor de zitting anderhalf uur zal worden uitgetrokken.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Flipse en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2006.?