ECLI:NL:RBHAA:2006:AX9660

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
31 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
119614/HA ZA 05-1680
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg echtscheidingsconvenant en pensioenrechten na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Haarlem is behandeld, betreft het een geschil over de uitleg van een echtscheidingsconvenant met betrekking tot pensioenrechten. De eiseres, C.-B.L.S. C., heeft een vordering ingesteld tegen H., de ex-echtgenoot van haar overleden partner C., met betrekking tot het nabestaandenpensioen dat door Aegon Levensverzekering N.V. aan H. wordt uitgekeerd. De procedure is gestart na het overlijden van C. op 9 januari 2005, waarbij C.-B. stelt dat H. geen recht heeft op het nabestaandenpensioen op basis van het echtscheidingsconvenant dat door partijen is ondertekend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het echtscheidingsconvenant, opgesteld door mr. S.I. van der Staal, en de daaropvolgende notariële akte van scheiding en verdeling, bepalingen bevatten die de pensioenrechten van beide partijen regelen. De kern van het geschil ligt in de vraag of de bepalingen in het convenant ook betrekking hebben op het nabestaandenpensioen. De rechtbank heeft de Haviltex-norm toegepast, die vereist dat de uitleg van contractuele bepalingen niet alleen taalkundig, maar ook in de context van de bedoelingen van partijen moet worden beoordeeld.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verwijzing naar de Wet verevening pensioenrechten in het convenant niet expliciet het nabestaandenpensioen omvat. Dit leidt tot de conclusie dat partijen kennelijk alleen ten aanzien van het ouderdomspensioen hebben beoogd dat iedere partij de zelf opgebouwde aanspraken volledig zou behouden. De rechtbank heeft C.-B. opgedragen bewijs te leveren van feiten en omstandigheden die aantonen dat het nabestaandenpensioen ook onder de afspraken viel. De zaak is aangehouden voor getuigenverhoor, waarbij C.-B. de bewijslast draagt.

De uitspraak van de rechtbank benadrukt het belang van duidelijke afspraken in echtscheidingsconvenanten, vooral met betrekking tot pensioenrechten, en de noodzaak om de intenties van partijen goed vast te leggen om toekomstige geschillen te voorkomen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK HAARLEM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 119614 / HA ZA 05-1680
Vonnis van 31 mei 2006
in de zaak van
C.-B.L.S. C.-B.,
wonende te [woonplaats],
eiseres,
procureur mr. H.K. Garvelink,
advocaat mr. J. Versteegh te Leiden,
tegen
E. M. H.,
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. P.G. Muller.
Partijen zullen hierna C.-B. en H. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 februari 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 18 april 2006.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 19 september 1996 is H. in het huwelijk getreden met T.P.W. C., verder te noemen C., welk huwelijk op 20 oktober 1998 is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Haarlem van 22 september 1998 in de registers van de burgerlijke stand te Haarlem
2.2. Voor wat betreft de gevolgen van de echtscheiding heeft mr. S.I. van der Staal een echtscheidingsconvenant opgesteld.
In dit echtscheidingsconvenant is onder ‘Baten’ op bladzijde drie ten aanzien van de pensioenrechten van H. en C. opgenomen:
‘Partijen verklaren ermee bekend te zijn dat de door hen opgebouwde pensioenrechten gemeenschappelijk eigendom zijn en conform de wet vereffening pensioenrechten moeten worden gescheiden en gedeeld. Partijen verklaren bij deze echter dat zij hiervan af willen zien en dat ieder der partijen de pensioenrechten behoudt die door hem of haar zijn opgebouwd. Partijen zullen aan de pensioenverzekeraar van de andere partij zonodig schriftelijk bevestigen dat zij geen aanspraak maken op de pensioenrechten van de ander die ten tijde van het huwelijk zijn opgebouwd.’
2.3. In de op 10 mei 1999 notarieel opgemaakte akte van ‘scheiding en verdeling’ is onder het kopje ‘Pensioenrechten’ opgenomen:
‘Vervolgens verklaarden partijen, handelende als gemeld, bij deze dat zij afstand doen van de aanspraken op pensioenrechten en vereffening jegens elkander, zodat ieder der partijen de pensioenrechten behoudt die door hem of haar zijn opgebouwd. Partijen zullen aan de pensioenverzekeraar van de andere partij zonodig schriftelijk bevestigen dat zij geen aanspraak maken op de pensioenrechten van de ander die ten tijde van het huwelijk zijn opgebouwd.’
2.4. C.-B. en C. zijn op 7 juli 2001 in het huwelijk getreden welk huwelijk eindigde door het overlijden van C. op 9 januari 2005. Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren.
2.5. C. had een pensioenvoorziening bij Aegon Levensverzekering N.V., verder te noemen Aegon. Een nabestaandenpensioen vormt daarvan een onderdeel. Dit nabestaandenpensioen wordt door Aegon uitgekeerd aan H.. H. is niet ingegaan op een verzoek van C.-B. om aan Aegon te berichten dat zij afstand doet van aanspraak op het nabestaandenpensioen.
2.6. In het schrijven van mr. Van der Staal aan de raadsman van C.-B. d.d. 16 september 2005 is na een citaat van hetgeen in het echtscheidingsconvenant is opgenomen over de pensioenrechten vermeld:
‘Partijen hebben hiermee bedoeld dat alle pensioenrechten van de heer C. aan hem zouden toekomen en dat zijn ex-echtgenote hierop geen enkele wijze enige aanspraak op zou kunnen maken. Dit geldt ook voor het zogenaamde nabestaanden pensioen.
Immers, indien hiervoor een uitzondering gemaakt had moeten worden dan had hierover in het convenant een clausule opgenomen geweest.’
3. De vordering
3.1. C.-B. vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
a. een verklaring voor recht dat H. niet gerechtigd is tot de rechten op het
nabestaandenpensioen welke rechten door wijlen de heer C. tijdens zijn leven
zijn opgebouwd en dat deze rechten toekomen aan C.-B.;
b. H. te veroordelen om aan C.-B. te voldoen het door haar ten onrechte reeds ontvangen nabestaandenpensioen, vermeerderd met wettelijke rente;
c. H. te veroordelen in de proceskosten.
3.2. C.-B. legt aan deze vordering ten grondslag dat blijkens het tussen C. en H. gesloten convenant H. geen recht heeft op het nabestaandenpensioen.
4. Het verweer
4.1. H. heeft gemotiveerd verweer gevoerd. H. stelt zich op het standpunt dat niet is overeengekomen dat ook het nabestaandenpensioen zou blijven bij degene die het had opgebouwd.
5. De beoordeling
5.1. Het geschil tussen partijen stelt de uitleg aan de orde van hetgeen over de pensioenrechten is opgenomen in het tussen H. en C. gesloten convenant en is herhaald in de notariële akte van scheiding en deling.
Die uitleg dient te geschieden aan de hand van de Haviltex-maatstaf (NJ 1981, 635). De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij wat dat betreft redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die de bewoordingen waarin deze bepalingen zijn gesteld, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang (NJ 2005, 493).
5.2. In de Wet verevening pensioenrechten, hierna de Wet verevening, waarnaar het convenant verwijst, is in artikel 2 onder meer bepaald dat voor zover de ene echtgenoot na huwelijkssluiting en voor de scheiding pensioenaanspraken heeft opgebouwd, de andere echtgenoot overeenkomstig deze wet recht heeft op pensioenverevening, tenzij de echtgenoten de toepasselijkheid van deze wet hebben uitgesloten bij een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding. In artikel 1 van de Wet verevening is bepaald dat onder pensioen ouderdomspensioen wordt verstaan en onder nabestaandenpensioen – voor zover hier van belang – het weduwen- en weduwnaarspensioen.
In de Pensioen en Spaarfondsenwet is in artikel 8a bepaald dat de gewezen echtgenoot van een deelnemer een zodanige premievrije aanspraak op weduwen- of weduwnaarspensioen verkrijgt als de deelnemer ten behoeve van die gewezen echtgenoot zou hebben verkregen, indien op het tijdstip van de echtscheiding of van de ontbinding van het huwelijk zijn deelneming zou zijn geëindigd, anders dan door overlijden of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Voorts is bepaald dat hiervan kan worden afgeweken bij – onder meer – een bij geschrift gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding, doch dat deze overeenkomst slechts geldig is, indien aan de overeenkomst een verklaring van het pensioenfonds is gehecht, dat dit fonds bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken.
5.3. Gezien de verwijzing in het convenant naar de Wet verevening, waarin alleen de wijze van verdeling van het ouderdomspensioen is geregeld en ook is bepaald dat onder pensioen ouderdomspensioen wordt verstaan, leidt een taalkundige lezing van de betreffende bepaling in het convenant tot de conclusie dat partijen kennelijk hebben beoogd om alleen ten aanzien van het ouderdomspensioen overeen te komen dat iedere partij de zelf opgebouwde aanspraken volledig zou behouden.
Het is ook niet ongebruikelijk dat met name voor het ouderdomspensioen een regeling wordt getroffen, die afwijkt van de wettelijke regeling. De wettelijke regeling houdt voor het ouderdomspensioen immers in dat een gedeelte van dit pensioen toekomt aan de ex-partner. De pensioengerechtigde ondervindt daarvan derhalve zelf het gevolg, anders dan als het gaat om het nabestaandenpensioen, waar afwijking van de wettelijke regeling slechts gevolgen heeft voor een (eventuele) nieuwe partner.
De rechtbank stelt voorts vast dat een verklaring van het pensioenfonds van C. dat deze bereid is om het pensioenrisico te dekken dat voortvloeit uit een keuze dat het nabestaandenpensioen niet toekomt aan H., ontbreekt.
5.4. Uitgangspunt is derhalve dat H. op basis van het tussen partijen gesloten convenant aanspraak heeft op het nabestaandenpensioen. Dat wordt slechts anders, indien uit de besprekingen die hebben geleid tot het sluiten van het convenant, zou blijken dat H. en C. beoogden ook voor wat betreft het nabestaandenpensioen af te wijken van de wettelijke regeling in die zin dat dit zou worden behouden door degene die het had opgebouwd. Nu C.-B. op dit punt bewijs heeft aangeboden en gezien het voorgaande ook de bewijslast draagt, zal C.-B. bewijs worden opgedragen als na te melden.
5.5. Bij het oproepen van getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 45 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. draagt C.-B. op te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat C. en H. met de ondertekening door partijen van het onder 2.2 vermelde echtscheidingsconvenant mede beoogden dat het nabestaandenpensioen zou worden behouden door degene die het had opgebouwd,
6.2. bepaalt dat C.-B., indien zij getuigen wil laten horen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk aan de rechtbank - ter attentie van de zittingsadministratie van de sector civiel - de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden juli tot en met september 2006 moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
6.3. bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. A.A.T. van Rens in het gerechtsgebouw te Haarlem aan Jansstraat 81,
6.4. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
6.5. houdt iedere verdere beslissing aan,
6.6. bepaalt dat C.-B., indien zij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar uitsluitend door overlegging van bewijsstukken en / of door een ander bewijsmiddel, zij dit binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank - ter attentie van de zittingsadministratie van de sector civiel - en aan de wederpartij moet opgeven.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2006.?