ECLI:NL:RBHAA:2006:AX9682

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
16 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
311695 VV EXPL 06-127
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • F.J.P. Veenhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering voorlopige voorziening in arbeidsgeschil over loonbetaling na vermeende overgang van onderneming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 16 juni 2006 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een werknemer, hierna te noemen [eiser], en zijn voormalige werkgever [XX], die zijn bedrijfsruimte had verhuurd aan [gedaagde]. [Eiser] vorderde loonbetaling van [gedaagde], omdat hij van mening was dat er sprake was van een overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 e.v. van het Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een overgang van onderneming, omdat de identiteit van de onderneming van [XX] niet was behouden. De activiteiten van [gedaagde] waren van een andere aard dan die van [XX], die zich richtte op de productie van bloemen, terwijl [gedaagde] zich bezighield met plantveredeling en show. De kantonrechter concludeerde dat de gevorderde voorlopige voorziening moest worden geweigerd, omdat niet kon worden vastgesteld dat [eiser] in dienst was van [gedaagde]. De proceskosten werden aan [eiser] opgelegd, omdat hij in het ongelijk werd gesteld. De uitspraak benadrukt het belang van de identiteit van de onderneming bij de beoordeling van een overgang van onderneming en de voorwaarden waaronder een voorlopige voorziening kan worden toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector kanton
Locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 311695 VV EXPL 06-127
datum uitspraak: 16 juni 2006
VONNIS VAN DE KANTONRECHTER IN KORT GEDING
inzake
[naam eiser]
te [woonplaats]
eisende partij
hierna te noemen [eiser]
gemachtigde mr. J.G. Wichers Hoeth
tegen
[naam gedaagde]
te [vestigingsplaats]
gedaagde partij
hierna te noemen: [gedaagde]
gemachtigde mr. drs. L.A. Vitanova
De procedure
[eiser] heeft [gedaagde] Research B.V. op 23 mei 2006 gedagvaard. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 juni 2006, waarbij de gemachtigden van partijen zich hebben bediend van pleitnotities. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [eiser] verzocht geacht te worden de dagvaarding te hebben uitgebracht tegen [gedaagde] B.V. Gedaagde heeft zich daarmee akkoord verklaard. Om die reden staat in de kop van dit vonnis [gedaagde] B.V. als gedaagde vermeld en gaat de kantonrechter er bij de verdere behandeling van uit dat de vordering tegen deze gedaagde is gericht. Partijen hebben producties in het geding gebracht.
De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist en/of op grond van de onweerspro-ken inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partij-en het volgende vast:
1. Op 12 mei 1986 is [eiser] voor onbepaalde tijd in diensten getreden van [voormalig werkgever] (hierna: [XX]), die te [vestigingsplaats] een rozenkwekerij exploiteerde.
2. Met ingang van 1 maart 2006 heeft [XX] zijn bedrijfsruimte bestaande uit een kas van ongeveer 9.700 m² inclusief rozengewas verhuurd aan [gedaagde].
3. De verhuurde bedrijfsruimte zal uitsluitend worden bestemd om te worden gebruikt als kas voor het opkweken van planten en bloemproductie.
4. [eiser] verricht thans voor [gedaagde] dezelfde werkzaamheden die hij voorheen voor [XX] verrichtte.
5. Op grond van de huurovereenkomst met [XX] is [gedaagde] gerechtigd het huidige rozenras voor eigen rekening af te bouwen om vervolgens de bedrijfsruimte te vullen met activiteiten die de snijbloemen veredeling aangaan, dat wil zeggen: selectie, testen, showmateriaal en plant materiaal opbouw.
6. [eiser] is de enige werknemer van [XX].
7. Het CWI heeft voor zover vereist bij beslissing van 4 mei 2006 aan [XX] toestemming verleend de arbeidsverhouding met [eiser] op te zeggen.
8. [XX] heeft de arbeidsovereenkomst met [eiser] opgezegd per 1 september 2006.
De vordering
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen [eiser] met ingang van de maand waarin dit vonnis aan [gedaagde] wordt betekend en totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn beëindigd als voorschot op hetgeen hij ten gronde te vorderen zal blijken te hebben iedere maand uiterlijk voor het einde van die maand ten titel van salaris te betalen het netto equivalent van €1.960,00 bruto, op de gebruikelijke tijdstippen vermeerderd met vakantietoeslag, overwerk en weekendwerk, alles met inachtneming van CAO Glastuinbouw 2004, en met gelijktijdige afgifte aan eiser van een bruto/netto specificatie van het uitbetaalde bedrag, dit laatste op straffe van een dwangsom van €50,00 per dag dat gedaagde hiermee in gebreke blijft, een en ander met veroordeling van gedaagde in de kosten van de procedure.
[eiser] stelt daartoe het volgende.
Door de kennelijke overgang van het bedrijf van [XX] naar [gedaagde] is [eiser] krachtens artikel 7:662 e.v. BW van rechtswege voor onbepaalde tijd in dienst getreden van [gedaagde].
Tot op heden heeft [XX] het salaris van [eiser] voldaan, maar gelet op het standpunt van [gedaagde] valt te verwachten dat het inkomen van [eiser] wegvalt zodra de door [XX] in acht genomen opzegtermijn is verstreken.
Daardoor zou [eiser] direct in financiële moeilijkheden raken. Hij heeft dan ook een spoedeisend belang bij veroordeling van [gedaagde] tot doorbetaling van zijn salaris.
Het verweer
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop, voor zover van belang, bij de beoordeling van het geschil zal worden ingegaan.
De beoordeling van het geschil
Vooropgesteld wordt dat een voorlopige voorziening zoals gevraagd alleen kan worden toegewezen als in dit geding aan de hand van de thans bekende feiten en omstandigheden de verwachting gewettigd is dat in een eventueel tussen partijen nog te voeren bodemprocedure een soortgelijke vordering van [eiser] tot een toewijzing daarvan zal leiden. De kantonrechter is voorshands, op grond van de thans voorliggende gegevens, van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe het volgende.
Voor de vraag of er sprake is van een overgang in de zin der wet is het beslissend criterium of de identiteit van de betrokken eenheid bewaard blijft, wat met name blijkt doordat de exploitatie ervan in feite wordt voortgezet of hervat.
Bovendien is vereist dat de overgang betrekking heeft op een duurzaam georganiseerde economische eenheid waarvan de activiteit niet beperkt is tot de uitvoering van een bepaald werk. Het begrip eenheid verwijst naar een georganiseerd geheel van personen en elementen waarmee een economische activiteit met een eigen doelstelling kan worden uitgeoefend.
Om vast te stellen of aan de voorwaarden van een overgang van een economische eenheid is voldaan, moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, zoals de aard van de onderneming of vestiging, de vraag of materiële activa als gebouwen en roerende zaken worden overgedragen, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overdracht, de vraag of de nieuwe ondernemer vrijwel alle personeelsleden overneemt, de vraag of de klantenkring wordt overgedragen, de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen en de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten.
Een economische eenheid kan evenwel niet worden gereduceerd tot de activiteit waarmee zij is belast. Haar identiteit blijkt eveneens uit andere factoren, zoals de personeelssamenstelling, de leiding, de taakverdeling, de bedrijfsvoering of de beschikbare productiemiddelen.
In het licht van dit beslissende criterium en rekening houdend met alle daarvoor van belang zijnde feitelijke omstandigheden kan de kantonrechter op voorhand niet tot de conclusie komen dat hier overgang van een onderneming aan de orde is. Niet gezegd kan worden dat sprake is van behoud van de identiteit van de door [XX] gedreven onderneming. De bedrijfsactiviteiten van [gedaagde] zijn van andere aard dan die van de onderneming van [XX], omdat [gedaagde] zich met veredeling en show bezighoudt en niet met het produceren van bloemen.
Voorts is onvoldoende gebleken dat [gedaagde] enige activa van [XX] heeft overgenomen. Zij heeft immers slechts een huurovereenkomst met [XX] gesloten met betrekking tot de bedrijfsruimte waar voorheen [XX] en thans [gedaagde] bedrijfsactiviteiten ontplooide respectievelijke ontplooit.
Het enkele feit dat [eiser] thans voor [gedaagde] wel werkzaamheden verricht die vergelijkbaar zijn met zijn werkzaamheden bij [XX], moet worden bezien in het licht van het opruimen van de rozenplanten van [XX], waarin de huurovereenkomst voorziet.
Ook de vermelding in de huurovereenkomst van bloemproductie is, nu andere feiten die op overgang van een onderneming zouden kunnen duiden ontbreken, van onvoldoende gewicht om slechts op basis daarvan tot die overgang te kunnen concluderen.
Nu naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter niet gezegd kan worden dat sprake is van een overgang van een onderneming in de zin van artikel 7:662 e.v. BW, kan ook niet op voorhand worden gezegd dat [eiser] in dienst is van [gedaagde]. De gevorderde voorlopige voorziening zal daarom moeten worden geweigerd.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser] omdat deze in het ongelijk wordt gesteld.
Beslissing
De kantonrechter:
Weigert de gevorderde voorlopige voorziening.
Veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] tot en met vandaag worden begroot op €200,00 wegens salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J.P. Veenhof en uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum.