ECLI:NL:RBHAA:2006:AY0292

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
22 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05-4002, 05-4003, 05-4004 en 05-4005
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Groverman
  • A.C.M. Rutten
  • A.J. Medze
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor uitbreiding schoolgebouw in Badhoevedorp

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, die op 5 november 2004 een bouwvergunning heeft verleend aan de Amsterdamse Stichtingen voor Katholiek Onderwijs (ASKO) voor de uitbreiding van het schoolgebouw aan de Papegaaistraat 4 te Badhoevedorp. De eisers, die allen in Badhoevedorp wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en hun bezwaren zijn op 18 juli 2005 door de gemeente ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen op 16 mei 2006 behandeld, waarbij de gemachtigden van de eisers en vertegenwoordigers van de gemeente en ASKO aanwezig waren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de gemeente bij de vaststelling van de bebouwde oppervlakte van het bouwperceel niet de juiste meetmethoden heeft toegepast. De eisers stelden dat de gemeente ten onrechte niet het volledige grondvlak van de uitbreiding heeft meegenomen in de berekening van de bebouwde oppervlakte, wat in strijd is met de geldende bestemmingsplanvoorschriften. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente de bebouwde oppervlakte niet correct heeft vastgesteld en dat de uitbreiding van het schoolgebouw in strijd is met de bestemmingsplanvoorschriften, die een maximum van 40% bebouwde oppervlakte voorschrijven.

De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten aan de eisers. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige toepassing van bestemmingsplanvoorschriften en de noodzaak voor de gemeente om bij het verlenen van bouwvergunningen de juiste meetmethoden te hanteren. De rechtbank heeft tevens aangegeven dat de overige klachten van de eisers niet meer besproken hoeven te worden, omdat de vernietiging van het besluit reeds voldoende grond biedt voor de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 05 - 4002, 05 - 4003, 05 - 4004 en 05 - 4005
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juni 2006
in de zaken van:
1. [Eisers],
gemachtigde: mr. M.I. Bruggemans, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden,
2. [Eiser],
gemachtigde: mr. B. Hamburger, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer,
3. [Eisers],
gemachtigde mr. Ch. P.A.Th. van Goethem, advocaat te Amsterdam,
4. [Eisers],
gemachtigde: mr. A.J. Glastra, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,
allen wonende te Badhoevedorp,
eisers,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam,
derde partij
Amsterdamse Stichtingen voor Katholiek Onderwijs,
hierna: ASKO,
gevestigd te Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 november 2004, nr. 2004/30, heeft verweerder aan ASKO bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van het schoolgebouw aan de Papegaaistraat 4 te Badhoevedorp (de Dr. Plesmanschool).
Tegen dit besluit hebben eisers bij afzonderlijke brieven bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 juli 2005 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
Daarbij heeft verweerder, conform het advies van de directeur Dienst Openbare Werken, afgeweken van het advies van de vaste commissie van advies voor de bezwaarschriften.
Tegen dit besluit hebben eisers bij afzonderlijke brieven beroep ingesteld.
Bij brief van 9 november 2005 heeft ASKO, die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, daarop gereageerd.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift d.d. 29 november 2005 ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn van verschillende partijen nog stukken ontvangen die naar de andere partijen zijn gezonden.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van 16 mei 2006. Voor eisers zijn aldaar verschenen hun voornoemde gemachtigden; eisers [sub 1] en [sub 3] hebben tevens persoonlijk het woord gevoerd.
Voor verweerder is verschenen zijn voornoemde gemachtigde en mr. M.P. van der Plaats en M. Link, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer.
Voor ASKO zijn verschenen J.A. Overmars en ing. A. Barendse.
2. Overwegingen
2.1 De na afloop van de termijn, bedoeld in artikel 8:58, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) door eisers sub 3 in het geding gebrachte stukken heeft de rechtbank niet bij de beoordeling van hun beroep betrokken. Verweerder, die zich tegen de acceptatie daarvan heeft verzet, heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij niet in de gelegenheid is geweest om daarop ten volle te reageren. De rechtbank acht geen grond aanwezig om die stukken niettemin in het onderhavige geding toe te laten.
2.2 Het bouwplan voorziet in de uitbreiding van het bestaande schoolgebouw op vorenbedoeld perceel met een tweede bouwlaag. Daarbij wordt - omdat de bestaande bouwlaag de nieuwe niet kan dragen - over de bestaande bouwlaag een zogenoemde tafelconstructie geplaatst, waarbij de nieuwe bouwlaag, als het ware, aan de onderzijde van het tafelblad, dat tevens het dak vormt, wordt gehangen, boven de bestaande bouwlaag. De poten van die tafelconstructie, die bestaan uit ronde zuilen - ongeveer negen aan de lange zijden en vier aan de korte zijden - worden naast en los van de bestaande gevels geplaatst. Het tafelblad steunt op die zuilen en is voorzien van een overstek ten opzichte van de buitenzijde van die zuilen. Het tafelblad heeft aldus een grotere oppervlakte dan het grondvlak van de bestaande bouwlaag, maar de vloeroppervlakte van de nieuwe bouwlaag heeft dat niet.
2.3 Een der feitelijke klachten van eisers heeft betrekking op de omvang van de voorziene uitbreiding van het schoolgebouw. Zij hebben betoogd dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, onder meer omdat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de omvang niet groter is dan ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Badhoevedorp" maximaal is toegestaan.
Daarbij gaat het, aldus eisers, om een overschrijding van het voor het betrokken bouwperceel geldende maximum van 40% bebouwde oppervlakte. In dit verband hebben eisers gesteld dat verweerder niet van het juiste bouwperceel is uitgegaan en dat hij de bebouwde oppervlakte onjuist heeft vastgesteld, reeds omdat hij niet het gehele grondvlak onder het hiervoor bedoelde tafelblad bij de berekening heeft betrokken, doch uitsluitend de - in de nieuwe situatie ongewijzigd gebleven - oppervlakte, gemeten binnen de bestaande buitenwerkse gevelvlakken.
2.4 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het door eisers bedoelde oppervlak niet behoort te worden betrokken bij de berekening van de bebouwde oppervlakte van het bouwperceel, omdat dat grondvlak is gelegen buiten het grondvlak dat wordt begrensd door de buitenwerkse gevelvlakken waarbinnen de oppervlakte van gebouwen ingevolge de planvoorschriften gemeten moet worden, hetgeen ook aansluit bij de wijze van berekening van de oppervlakte van gebouwen overeenkomstig NEN2580.
2.5 Ingevolge het bestemmingsplan "Badhoevedorp" is de grond onder meer bestemd voor scholen.
In artikel 5, aanhef en onder a en b, van de planvoorschriften zijn beperkingen gesteld met betrekking tot de omvang van de bebouwing op bouwpercelen.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder a en b, van de planvoorschriften, gelezen in samenhang met de plankaart, geldt dat de bebouwde oppervlakte per bouwperceel niet meer mag bedragen dan 40% van de voor bebouwing aangewezen oppervlakte, en dat de goothoogte van enig gebouw nergens meer mag bedragen dan 10 meter.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder d, e, f en g, van de planvoorschriften wordt verstaan onder:
d. bebouwing: een of meer bouwwerken;
e. bebouwingsgrens: een op de kaart blijkens de daarop voorkomende verklaring aangegeven lijn, welke door een bepaalde bebouwing niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze voorschriften zijn toegestaan; f. bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige bebouwing met één gebouw of bij elkaar behorende gebouwen is toegestaan;
g. perceelsgrens: een grens van een bouwperceel.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften wordt bij de toepassing van deze voorschriften de oppervlakte van gebouwen gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en de harten van scheidsmuren.
In de planvoorschriften is niet met zoveel woorden geformuleerd wat moet worden verstaan onder bebouwde oppervlakte als bedoeld in artikel 5, onder a.
2.6 Niet in geschil is dat de bebouwde oppervlakte van het door verweerder als het bouwperceel aangemerkte grondstuk, gevormd door de kadastrale percelen H9934 en H9935, meer bedraagt dan 40% als daarbij het door eisers bedoelde oppervlak wordt betrokken.
2.7 De rechtbank acht geen grond aanwezig voor het oordeel dat verweerder de kadastrale percelen H9934 en H9935 niet tezamen als het te dezen relevante bouwperceel mocht aanmerken, nu deze kadastrale percelen aan elkaar grenzen en eigendom zijn van vergunninghoudster en ook de planvoorschriften geen aanknopingspunt bieden voor het oordeel dat dit niet zou mogen. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 mei 2004 (AB 2004, 250).
De klacht dat verweerder niet van het juiste bouwperceel is uitgegaan, treft derhalve geen doel.
2.8 De rechtbank is van oordeel dat verweerder de bebouwde oppervlakte van het bouwperceel niet juist heeft vastgesteld. Verweerder had daarbij, wat het onderhavige bouwwerk betreft, dienen uit te gaan van de totale oppervlakte van (de horizontale projectie van) het hiervoor bedoelde tafelblad, minus de buitenste rand daarvan, dat wil zeggen: minus de horizontale projectie van de rand van het tafelblad die is gelegen buiten het denkbeeldige gevelvlak tussen de buitenkant van de zuilen. Dit betekent dus, dat ruimer dient te worden gemeten dan verweerder heeft gedaan, maar minder ruim dan eisers hebben gedaan.
De klacht die daarop betrekking heeft, treft doel.
Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
2.9 De door het bestemmingsplan gestelde maximaal toelaatbare oppervlakte betreft een beperking van de bebouwde oppervlakte, dat wil zeggen met bebouwing, dus niet alleen met gebouwen. Die beperking moet worden geacht te zijn gesteld om aldus een bepaalde ruimtelijke openheid per bouwperceel - te weten 60% - te waarborgen.
Gezien de bouwtekeningen kan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval bezwaarlijk worden volgehouden dat het ruimtebeslag dat door het bouwwerk wordt ingenomen, ruimtelijk bezien, zowel visueel als qua volume alsook wat betreft oppervlakte niet mede wordt bepaald door het hiervoor bedoelde deel dat door verweerder daarbij niet is betrokken. Een redelijke toepassing van de meetvoorschriften, neergelegd in artikel 2 van de planvoorschriften, brengt met zich dat in het onderhavige geval bij de berekening van de bebouwde oppervlakte als bedoeld in artikel 5 wordt gemeten tussen de denkbeeldige gevelvlakken als hiervoor bedoeld. Niet valt immers in te zien dat in dit geval de bebouwde oppervlakte anders zou moeten worden berekend dan in het geval waarin het zou gaan om de enkele bouw van een tafelconstructie als de onderhavige, zonder nieuwe bouwlaag, en waarbij het oorspronkelijke gebouw verdwijnt.
Dat de wijze van berekening van de bebouwde oppervlakte in de planvoorschriften niet met zoveel woorden is geformuleerd, is niet doorslaggevend. Die voorschriften zijn immers niet met zoveel woorden toegesneden op alle zich mogelijk voordoende situaties, doch zullen in voorkomend geval op redelijke wijze moeten worden toegepast. Zo bieden die voorschriften ook niet met zoveel woorden de mogelijkheid om, zoals verweerder wel terecht heeft gedaan, bij de berekening van de bebouwde oppervlakte van het bouwperceel het gedeelte van de oppervlakte van de bestaande schoolgebouwen dat is gelegen op het aangrenzende, niet tot het bouwperceel behorende kadastrale perceel H9936, van de bebouwde oppervlakte van het bouwperceel af te trekken. Artikel 2 biedt immers bij strikte lezing slechts de mogelijkheid om de oppervlakte van een gebouw - dus als geheel - te berekenen, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidsmuren.
Evenmin is doorslaggevend dat NEN2580 van dezelfde wijze van berekening van de oppervlakte van gebouwen uitgaat als artikel 2, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften. Die norm is immers niet ontwikkeld voor - en derhalve ook niet zonder meer in elk geval toepasbaar bij - de toepassing van voorschriften van een bestemmingsplan die zijn gesteld ten behoeve van een ruimtelijke ordening.
2.10 Uit het vorenstaande volgt dat de beroepen gegrond zijn en dat het bestreden besluit reeds hierom moet worden vernietigd wegens onjuiste toepassing van voormelde planvoorschriften.
De overige klachten behoeven derhalve geen bespreking. Die zullen grotendeels eerst in hun volle omvang bij de hernieuwde besluitvorming en de beoordeling daarvan kunnen worden betrokken in het geval zou worden overwogen om de verleende bouwvergunning te handhaven onder verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 15 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.11 Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld die eisers in verband met de behandeling van hun beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken, voorzover toe te rekenen aan door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor een veroordeling in de kosten die eisers in verband met de behandeling van hun bezwaren hebben moeten maken, bestaat thans geen aanleiding, omdat thans niet kan worden uitgesloten dat bij een nieuwe beslissing op bezwaar de bij het primaire besluit verleende bouwvergunning, onder verlening van vrijstelling rechtens stand kan houden.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 18 juli 2005;
3.3 veroordeelt verweerder in de door eisers sub 1 gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,-, te betalen door de gemeente Haarlemmermeer aan eisers sub 1;
3.4 veroordeelt verweerder in de door eiser sub 2 gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,-, te betalen door de gemeente Haarlemmermeer aan eiser sub 2;
3.5 veroordeelt verweerder in de door eisers sub 3 gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,-, te betalen door de gemeente Haarlemmermeer aan eisers sub 3;
3.6 veroordeelt verweerder in de door eisers sub 4 gemaakte proceskosten tot een bedrag van in totaal € 644,-, te betalen door de gemeente Haarlemmermeer aan eisers sub 4;
3.7 gelast dat de gemeente Haarlemmermeer het door eisers sub 1 betaalde griffierecht van € 138,= aan hen vergoedt;
3.8 gelast dat de gemeente Haarlemmermeer het door eiser sub 2 betaalde griffierecht van € 138,= aan hem vergoedt;
3.9 gelast dat de gemeente Haarlemmermeer het door eisers sub 3 betaalde griffierecht van € 138,= aan hen vergoedt;
3.10 gelast dat de gemeente Haarlemmermeer het door eisers sub 4 betaalde griffierecht van € 138,= aan hen vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Groverman, voorzitter van de meervoudige kamer, en mrs A.C.M. Rutten en A.J. Medze, rechters, en op 22 juni 2006 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Het hoger beroep dient te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen zes weken onmiddellijk liggend na de dag van verzending van de uitspraak door de griffier.