ECLI:NL:RBHAA:2006:AY3286
Rechtbank Haarlem
- Kort geding
- F.J.P. Veenhof
- Rechtspraak.nl
Ontslag op staande voet en voorlopige voorziening in geval van beschuldiging van diefstal door werkgever
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Haarlem op 30 juni 2006 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Bremer’s Houthandel B.V. [eiser] was sinds 13 februari 2002 in dienst bij Bremer’s Houthandel als verkoper. Op 24 april 2006 ontving hij een ontslag op staande voet, nadat hij door zijn werkgever was beschuldigd van diefstal van €50,00 uit de kas. [eiser] heeft de nietigheid van het ontslag ingeroepen en vorderde in kort geding zijn wedertewerkstelling en doorbetaling van salaris. De werkgever stelde dat er meerdere incidenten waren geweest en dat [eiser] op 21 april 2006 een frauduleuze kashandeling had verricht.
De kantonrechter oordeelde dat de bewijslast voor de beschuldiging van diefstal bij de werkgever ligt. De rechter kon niet concluderen dat Bremer’s Houthandel niet in het bewijs zou slagen in een eventuele bodemprocedure. De kantonrechter vond dat het ontslag op staande voet onverwijld was meegedeeld, aangezien er onderzoek was verricht na de melding van de diefstal. De rechter weigerde de gevraagde voorlopige voorzieningen, omdat niet aannemelijk was dat het ontslag in de bodemprocedure geen stand zou houden. De proceskosten werden aan [eiser] opgelegd, omdat hij in het ongelijk werd gesteld.
De uitspraak benadrukt het belang van de bewijslast bij ontslag op staande voet en de voorwaarden waaronder een voorlopige voorziening kan worden toegewezen. De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten.