ECLI:NL:RBHAA:2006:AY3828

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
10 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/6353
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Roelvink - Verhoeff
  • V.M. Maat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onjuistheid aangifte inkomstenbelasting en opgelegde boete

In deze zaak heeft de Rechtbank Haarlem op 10 juli 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, X, en de inspecteur van de Belastingdienst, P. Eiser had in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2002 geen inkomsten vermeld, terwijl hij in dat jaar als zelfstandig afwasser had gewerkt en een bedrag van € 26.332 had gefactureerd aan zijn opdrachtgever, Café-restaurant D B.V. (D). De inspecteur legde een aanslag op, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.855, en voegde hieraan een boete van 50% toe, omdat eiser niet de vereiste aangifte had gedaan.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat de uitspraak op het bezwaar onjuist was. De rechtbank stelde vast dat eiser in 2002 als afwasser bij D had gewerkt en dat er geen loonheffing was ingehouden, omdat hij geen verblijfsvergunning had. Eiser had wel omzetbelasting in rekening gebracht en voldaan, maar had zijn inkomsten uit deze werkzaamheden niet in zijn aangifte vermeld. De rechtbank concludeerde dat eiser welbewust de kans had aanvaard dat hij onjuiste aangifte deed, wat leidde tot de conclusie dat de opgelegde boete passend en geboden was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat niet was gebleken dat de aanslag onjuist was. Eiser had geen bewijs geleverd dat zijn aangifte correct was, en de rechtbank vond de boete van 50% gerechtvaardigd gezien de omstandigheden van de zaak. Eiser had de mogelijkheid om binnen zes weken na de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden, mits de wederpartij daarmee instemde.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige
belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/6353
Uitspraakdatum: 10 juli 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X, wonende te Z, eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst P, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser met dagtekening 31 mei 2005 voor het jaar 2002 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.855, alsmede bij beschikking een boete van € 2.913.
1.2. Eiser heeft tegen de aanslag en de boetebeschikking bij brief van 27 juni 2006 een bezwaarschrift ingediend, dat op 29 juni 2006 door verweerder is ontvangen. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 oktober 2005 het bezwaar afgewezen.
1.3. Eiser heeft daartegen bij brief van 11 november 2005, ontvangen bij de rechtbank op 16 november 2005 beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2006. Eiser is zonder bericht van verhindering, maar na daartoe op de voorgeschreven wijze bij aangetekende brief te zijn uitgenodigd, niet ter zitting verschenen. Namens verweerder is C verschenen.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. In het jaar 2001 en een deel van 2002 werkte eiser als afwasser bij Café-restaurant D B.V. (D). Op het in 2002 door eiser verdiende loon van € 2.119 heeft D € 515 aan loonheffing ingehouden. Voor verdere in 2002 voor D verrichte werkzaamheden als afwasser heeft eiser aan D facturen gezonden tot een bedrag van € 26.332. Terzake heeft D geen loonheffing ingehouden. Wel heeft eiser omzetbelasting in rekening gebracht en voldaan.
2.2. Blijkens uittreksel van het handelsregister dreef eiser van 1 februari 2002 tot 29 december 2005 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, genaamd E Onderhoud. Als bedrijfsomschrijving is vermeld: ‘Klussenbedrijf, alsmede het verrichten van onderhoudswerkzaamheden’.
2.3. Voor het jaar 2002 diende eiser een aangifte IB/PVV in, waarop geen inkomsten zijn aangegeven. In onderdeel 25a ‘Aftrek kosten voor levensonderhoud van kinderen jonger dan 30 jaar’ vermeldde eiser € 3.000.
2.4. Op 11 januari 2005 heeft verweerder een boekenonderzoek verricht naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV 2002 tot en met 2003 en omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003. In het met dagtekening 26 januari 2005 uitgebrachte controlerapport is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“Bedrijfsactiviteiten
De ondernemingsactiviteiten bestaan volgens de inschrijving bij de Kamer van Koophandel
(uit) het exploiteren van een klussenbedrijf, alsmede het verrichten van onderhoudswerkzaamheden. Dit is echter niet gelukt.
Belastingplichtige is in de jaren 2002 tot 2004 werkzaam geweest als zelfstandig afwasser
voor slechts 1 opdrachtgever.
Bij deze opdrachtgever was belastingplichtige in loondienst maar door het ontbreken van een
verblijfsvergunning was dit niet meer mogelijk, en is gekozen voor de oplossing om hetzelfde
werk nu op factuurbasis uit te voeren.
Tijdens het onderzoek waren bij de onderneming geen werknemers in dienst.
Administratie
Belastingplichtige verzorgt zelf de dagelijkse administratie. Deze bestaat alleen uit het
bewaren van de uitgeschreven facturen. Balansen en verlies- en winstrekeningen zijn niet
opgesteld.
(...)
Omzet
Bij belastingplichtige zijn alleen afschriften van de uitgereikte facturen aangetroffen. De aan
de hand hiervan te berekenen omzet is lager dan de omzet welke door belastingplichtige is
aangegeven voor de omzetbelasting. Deze aangifte is door belastingplichtige gedaan aan de
hand van de bij aangifte aanwezige bescheiden.
Aangezien belastingplichtige geen vastleggingen heeft bewaard nu ook voor de aangiften
inkomstenbelasting de voor de omzetbelasting aangegeven omzet aanhouden.
2002: € 26.332.
(...)
Uitgaven voor levensonderhoud van kinderen
(...)
Het betreft de zoon welke is geboren 00-00-0000.
(...)
Voor een eventuele aftrekmogelijkheid is vereist dat er voor dit kind minimaal € 1492,-- in de
kosten van het levensonderhoud wordt bijgedragen.
Aftrekbaar is dan een forfaitair bedrag van € 1596,--.
(...)
Vergrijpboete inkomstenbelasting
Over de correcties genoemd onder punt ben ik voornemens naast de aanslag een vergrijpboete ingevolge artikel 67d Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 25 en 26 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 op te leggen. De voorgenomen vergrijpboete bedraagt 50%. De grondslag van de boete is het bedrag van de aanslag (...); een en ander voor zover dat bedrag als gevolg van de opzet van de belastingplichtige niet zou zijn geheven. De feiten en omstandigheden op grond waarvan ik voornemens ben deze vergrijpboete op te leggen betreffen:
- in de aangiften 2002 en 2003 is geen aangifte gedaan van de inkomsten als zelfstandig afwasser
- in de aangiften 2002 is geen aangifte gedaan van de genoten looninkomsten
- in de aangiften 2002 en 2003 is de aftrek levensonderhoud verwanten niet juist berekend
- belastingplichtige heeft zich niet laten bijstaan door een adviseur, en heeft ook geen inlichtingen ingewonnen bij de belastingdienst.
Uit het verweer dat de belastingplichtige heeft gevoerd, blijkt dat hij wist dat er voor een te laag bedrag aangifte is gedaan. Er is daarom sprake van opzet.”
2.5. De in het geding zijnde aanslag is als volgt berekend aan de hand van de resultaten van het boekenonderzoek:
- inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking € 2.119
- inkomsten uit overige werkzaamheden € 26.332
- kosten levensonderhoud kinderen -/- € 1.596
belastbaar inkomen uit werk en woning € 26.855 ======
De boete is vastgesteld op 50 procent.
3. Geschil
In geschil is de opgelegde aanslag met boete van 50% in verband met het niet aangeven van inkomsten.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Als inkomen uit werk en woning wordt het belastbare loon, dat wil zeggen loon overeenkomstig de bepalingen van de loonbelasting, in aanmerking genomen. Tussen partijen is niet in geschil dat tussen eiser en D, wat eisers werkzaamheden als afwasser betreft, sprake was van een dienstbetrekking. Nu niet is gebleken dat partijen hierbij uitgaan van een juridisch onjuist uitgangspunt, sluit de rechtbank zich bij het oordeel van partijen aan. Hieruit volgt dat de vergoeding, in totaal € 28.451, die eiser in 2002 voor zijn afwaswerkzaamheden van D heeft ontvangen te beschouwen is als loon.
5.2. Eiser heeft deze inkomsten niet in zijn aangifte IB/PVV voor 2002 vermeld, waaruit de rechtbank afleidt dat de vereiste aangifte niet is gedaan. Dientengevolge is te weinig belasting geheven. Ingevolge artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen dient de rechtbank het beroep, indien de vereiste aangifte niet is gedaan, ongegrond te verklaren, tenzij gebleken is dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Nu dit laatste niet is gebleken, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
5.3. De opgelegde boete acht de rechtbank passend en geboden. Hierbij is van belang dat eiser, gelet op zijn stelling dat sprake was van een dienstbetrekking en het feit dat deze vanwege het ontbreken van een verblijfsvergunning niet als zodanig werd vormgegeven, in alle redelijkheid niet heeft kunnen denken dat door de werkgever D loonbelasting zou worden ingehouden. In zijn aangifte heeft eiser vervolgens deze werkzaamheden en de daarmee ontvangen vergoeding niet aangegeven. Onder deze omstandigheden is aannemelijk dat eiser welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij onjuiste aangifte deed.
6. Proceskosten
De rechtbank ziet geen reden voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
7. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. A. Roelvink - Verhoeff, in tegenwoordigheid van mr. V.M. Maat, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.