ECLI:NL:RBHAA:2006:AY3923
Rechtbank Haarlem
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. van Dijk
- A. Greeve
- J. Hoogland
- Rechtspraak.nl
Beroepsmatige discriminatie en bewijsvoering in strafzaak
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 3 juli 2006, stond de verdachte terecht voor beroepsmatige discriminatie op basis van ras, zoals omschreven in artikel 137g van het Wetboek van Strafrecht. De tenlastelegging betrof het verzoek van de verdachte, als directeur van een assurantiekantoor, aan een uitzendbureau om geen Turkse of Marokkaanse mensen te leveren voor vacatures. De rechtbank heeft de zaak in tegenwoordigheid van de griffier mr. Leyten behandeld en de verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank overwoog dat het bewijs voor de beschuldiging uitsluitend gebaseerd was op de verklaring van een als verdachte gehoorde betrokkene, die niet in staat was om de feiten overtuigend te onderbouwen. De verklaring van deze betrokkene, die als vestigingsmanager bij het uitzendbureau werkte, werd als onvoldoende betrouwbaar beschouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen ander bewijs was dat de verdachte kon verbinden aan de beschuldiging van discriminatie.
Daarnaast werd er door de verdediging een verweer gevoerd over de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank stelde vast dat, hoewel er sprake was van een langdurig proces, dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank concludeerde dat artikel 137g Sr de gekwalificeerde specialis is van artikel 429 quater Sr, en dat de vervolging op basis van artikel 137g Sr gerechtvaardigd was.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van beroepsmatige discriminatie, omdat het bewijs niet voldoende was om tot een veroordeling te komen. De uitspraak benadrukt het belang van betrouwbaar bewijs in strafzaken en de rol van de rechtbank in het waarborgen van een eerlijk proces.