ECLI:NL:RBHAA:2006:AY3923

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
3 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
15/070401-03
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Dijk
  • A. Greeve
  • J. Hoogland
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroepsmatige discriminatie en bewijsvoering in strafzaak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Haarlem op 3 juli 2006, stond de verdachte terecht voor beroepsmatige discriminatie op basis van ras, zoals omschreven in artikel 137g van het Wetboek van Strafrecht. De tenlastelegging betrof het verzoek van de verdachte, als directeur van een assurantiekantoor, aan een uitzendbureau om geen Turkse of Marokkaanse mensen te leveren voor vacatures. De rechtbank heeft de zaak in tegenwoordigheid van de griffier mr. Leyten behandeld en de verdachte is vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank overwoog dat het bewijs voor de beschuldiging uitsluitend gebaseerd was op de verklaring van een als verdachte gehoorde betrokkene, die niet in staat was om de feiten overtuigend te onderbouwen. De verklaring van deze betrokkene, die als vestigingsmanager bij het uitzendbureau werkte, werd als onvoldoende betrouwbaar beschouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen ander bewijs was dat de verdachte kon verbinden aan de beschuldiging van discriminatie.

Daarnaast werd er door de verdediging een verweer gevoerd over de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank stelde vast dat, hoewel er sprake was van een langdurig proces, dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De rechtbank concludeerde dat artikel 137g Sr de gekwalificeerde specialis is van artikel 429 quater Sr, en dat de vervolging op basis van artikel 137g Sr gerechtvaardigd was.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van beroepsmatige discriminatie, omdat het bewijs niet voldoende was om tot een veroordeling te komen. De uitspraak benadrukt het belang van betrouwbaar bewijs in strafzaken en de rol van de rechtbank in het waarborgen van een eerlijk proces.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE STRAFKAMER
Parketnummer: [nummer]
Uitspraakdatum: 3 juli 2006
Tegenspraak
VERKORT STRAFVONNIS (art. 138b Sv)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 19 juni 2006 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat
(een of meer medewerkers van) [assurantiekantoor] op of omstreeks 26 februari 2002, althans in of omstreeks de maand februari 2002, te Zaandam, gemeente Zaanstad, tezamen en in vereniging met (een of meer medewerkers van) [uitzendbureau], althans alleen, in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf, namelijk als directeur/eigenaar van een assurantiekantoor, gelegen aan de [adres]
een of meer perso(o)n(en) van Turkse en/of Marokkaanse afkomst, althans van een andere afkomst en/of nationaliteit dan de Nederlandse (onder wie een man van Turkse afkomst van wie de personalia bekend zijn/waren bij de (destijds genaamde) stichting Anti Discriminatie Bureau Zaanstreek)),
(telkens) opzettelijk heeft/hebben gediscrimineerd wegens zijn/hun ras,
immers
- heeft/hebben (een of meer medewerkers van) [assurantiekantoor] (een of meer medewerkers van) [uitzendbureau] verzocht (tijdelijk) geen Marokkaanse of Turkse mensen te leveren en/of
- heeft (een medewerker van) [uitzendbureau] in het computersysteem (bij de betreffende vacature bij [assurantiekantoor]) vermeld: "geen Turken en Marokkanen" en/of
- heeft [uitzendbureau] (vervolgens) (daardoor) een man van Turkse afkomst (van wie de personalia bekend zijn/waren bij de (destijds genaamde) stichting Anti Discriminatie Bureau Zaanstreek) voor de vacature bij [assurantiekantoor] geweigerd vanwege zijn Turkse afkomst;
(hebbende verdachte tot dat feit toen en daar opdracht gegeven en/of feitelijk leiding gegeven aan die verboden gedraging).
2. Voorvragen
2.1 De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De redelijke termijn
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting onder meer bepleit dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn en geen omstandigheden aanwijsbaar zijn die het verstrijken van die termijn rechtvaardigen. De raadsman concludeert derhalve tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (hierna: OM).
Hoewel de rechtbank met de verdediging van oordeel is dat sprake is van ongewenst lang tijdsverloop tussen het moment waarop verdachte voor het eerst door de politie is verhoord en de uiteindelijke berechting van de zaak, kan dit niet tot niet ontvankelijkheid van het OM leiden. Immers, in bedoelde periode is, nadat het OM de zaak tegen verdachte aanvankelijk had geseponeerd, bij klaagschrift van 7 juli 2003 een artikel 12 Sv- procedure gestart, waarbij, na ambtsbericht van de officier van justitie te Haarlem van 29 september 2003, de in die procedure betrokken partijen op 10 januari 2005 in de gelegenheid zijn gesteld hun standpunt kenbaar te maken en op 20 juli 2005 het Hof de beslissing tot het bevel van vervolging heeft genomen. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn die tot niet-ontvankelijkheid van het OM zou moeten leiden.
Vervolging ex artikel 137g Wetboek van Strafrecht
De raadsman van verdachte heeft subsidiair hiernavolgend niet-ontvankelijkheidverweer gevoerd.
Hij stelt zich op het standpunt dat, gelet op het feitencomplex, het openbaar ministerie er voor had moeten kiezen de lex specialis, artikel 429 quater Wetboek van Strafrecht (Sr) ten laste te leggen.
Nu artikel 429 quater Sr een overtreding betreft, die gelet op artikel 70 van het Wetboek van Strafvordering na twee jaar verjaart, is vervolging voor dat artikel - gelet op het tijdsverloop van de zaak - niet meer mogelijk. Volgens de raadsman kan het, gelet op de derogerende werking, niet zo zijn dat bij het onmogelijk blijken van het ten laste leggen van de lex specialis, het openbaar ministerie er alsnog voor kiest de lex generalis ten laste te leggen, namelijk art 137g Sr. Op grond van bovenstaande dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vervolging.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt:
Anders dan de raadsman heeft betoogd, is artikel 137g Sr de gekwalificeerde specialis van de overtreding, weergegeven in artikel 429 quater Sr. Artikel 137g Sr is een misdrijf en stelt, in tegenstelling tot artikel 429 quater Sr, enkel opzettelijke discriminatie wegens ras strafbaar.
Het feit dat door de opgelopen vertraging, vervolging van artikel 429 quater niet meer mogelijk is, belet de officier van justitie derhalve geenszins verdachte voor het misdrijf van artikel 137g Sr te vervolgen. Gelet op het vorenoverwogene treft het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie geen doel.
De rechtbank heeft voor het overige vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. De vordering van de officier van justitie
- Bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
- Oplegging van een geldboete ter hoogte van 500 euro, te vervangen door 10 dagen hechtenis en oplegging van een voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 20 uren, te vervangen door 10 dagen hechtenis.
4. Bewijsbeslissing
Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte ontkent [uitzendbureau] te hebben verzocht geen Turkse of Marokkaanse mensen te leveren. Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan kan uitsluitend worden gebaseerd op de verklaring van de als verdachte gehoorde [betrokkene], vestigingsmanager bij [uitzendbureau]. Het bewijs is daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet geleverd. Weliswaar heeft [betrokkene] verklaard dat de verdachte een dergelijk verzoek heeft gedaan, maar zij heeft niet zelf de desbetreffende opdracht aangenomen en “weet niet precies hoe dit is gegaan”. Zij kan niet zeggen welke medewerker van het uitzendbureau het gesprek met verdachte heeft gevoerd en ook niet welke opdracht er in de computer van het uitzendbureau terecht is gekomen. Om die reden kan aan haar verklaring slechts een zeer geringe waarde worden toegekend. Er is verder geen nader onderzoek verricht dat het voorval wellicht had kunnen verduidelijken.
Gelet op het vorenoverwogene spreekt de rechtbank verdachte vrij van (medeplegen van) beroepsmatige discriminatie.
5. Beslissing
De rechtbank:
Spreekt verdachte vrij van het hem tenlastegelegde feit.
9. Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. Van Dijk, voorzitter,
mrs. Greeve en Hoogland, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. Leyten,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 juli 2006.