ECLI:NL:RBHAA:2006:AY4892

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
12 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-5673
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • F.F.W. Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake handhaving van een besluit tot ontruiming van een terrein

In deze zaak hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, waarin hen werd opgedragen om vóór 12 juli 2006 een terrein te ontruimen. Dit besluit was gebaseerd op de handhavingsbevoegdheid van de staatssecretaris ingevolge de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr). Verzoekers, die sinds 1994 op het terrein wonen, stelden dat zij gebruik maken van gedoogsteun van de gemeente Velsen en dat de ontruiming onevenredige gevolgen voor hen zou hebben. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 11 juli 2006, waarbij de belangen van verzoekers en de noodzaak van handhaving tegen elkaar zijn afgewogen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de korte termijn voor ontruiming in combinatie met de woonbelangen van verzoekers zou leiden tot onevenredig zware consequenties. Daarom werd besloten om de aanschrijving te schorsen tot zes weken na de beslissing op het bezwaar van verzoekers. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten en het terugbetalen van het griffierecht aan verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 5673
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 juli 2006
in de zaak van:
[verzoekers],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde: mr. R. Caspers, advocaat te Haarlem,
tegen:
de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.J.J. Aerts, advocaat te Den Haag,
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2006 heeft verweerder op grond van zijn handhavingsbevoegdheid ingevolge artikel 7 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr) aan verzoekers medegedeeld dat zij vóór 12 juli 2006 de op [adres] opgeslagen materialen (onder meer schroot, (afgedankte) bouwmaterialen, auto's, caravan en bouwwerken) te verwijderen.
Tevens is medegedeeld dat indien verzoekers niet vóór 12 juli 2006 het gehele terrein ontruimd hebben, verweerder zal overgaan tot toepassing van bestuursdwang door middel van ontruiming vanaf 12 juli 2006.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 7 juli 2006 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 7 juli 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 11 juli 2006, alwaar verzoekers zijn verschenen bij hun voornoemde gemachtigde mr. Caspers en [verzoeker] in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde mr. Aerts en mr. drs. H. van Gellekom, werkzaam bij Rijkswaterstaat.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Verzoekers wonen sedert circa 1994 aan [adres]. Zij stellen aldaar te wonen en te werken op basis van gedoogsteun van de gemeente Velsen en hebben op het terrein caravans, meubilair, vervoermiddelen en materialen voor kunsttoepassingen opgeslagen.
2.3 Bij brief van 3 juli 2006 heeft verweerder verzoekers zijn voornemen ter kennis gebracht om het verbod van artikel 2 Wbr te handhaven door de toepassing van bestuursdwang, "welke tot doel heeft de geconstateerde overtreding te (doen) beëindigen vóór 31 juli 2006, waarbij de materialen - op uw kosten - van de aangrenzende oever ter hoogte van het [adres], zullen worden verwijderd".
2.4 Artikel 2 Wbr - voor zover hier van belang - luidt:
1. Het is verboden zonder vergunning van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat gebruik te maken van een Waterstaatswerk door anders dan waartoe het is bestemd:
a. daarin , daarop, daaronder of daarover werken te maken of te behouden;
b. daarin, daaronder of daarop vaste stoffen of voorwerpen te storten, te plaatsen of neer te leggen, of deze te laten staan of liggen.
2.5 Bij het thans aangevochten besluit heeft verweerder geconstateerd dat sprake is van een overtreding en dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat, nu - gelet op het doelmatig en veilig gebruik en beheer van het waterstaatswerk Zijkanaal B en de bescherming van dit waterstaatswerk - op een daartoe strekkende aanvraag geen Wbr-vergunning zal worden verleend en heeft verweerder verzoekers gelast het terrein te ontruimen vóór 12 juli 2006 en aangezegd dat, indien het niet voor die datum is ontruimd, verweerder zelf tot ontruiming zal overgaan.
2.6 Niet in geschil is dat geen vergunning ex artikel 2 Wbr is verleend. Verzoekers bewonen en gebruiken het terrein derhalve niet in overeenstemming met artikel 2 Wbr. Daaraan doet niet af dat, zoals verzoekers het hebben gesteld, van de zijde van de gemeente Velsen gedoogsteun is verleend - wat daarvan overigens ook zij -.
Evenmin is in geschil, en ook de voorzieningenrechter gaat er van uit, dat verweerder ingevolge artikel 7 Wbr bevoegd is tot handhavend optreden.
2.7 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding met de darmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort ter worden afgezien.
2.8 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.9 Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter doet zich in het onderhavige geval de in 2.7 laatstbedoelde uitzondering voor. Daarbij heeft hij gelet op het belang van verweerder bij uitvoering van het stringente beleid ten aanzien van de bescherming van Zijkanaal B, zoals dat - naar verweerder ter zitting heeft toegelicht - sedert 2005 actief wordt gevoerd, en de belangen van verzoekers, die op het betreffende terrein reeds sedert 1994 daar hun woon- en verblijfplaats hebben, waarbij het - naar ter zitting onweersproken is aangegeven - gaat om een in de loop der tijd verschillende samenstelling van het aantal personen, thans bestaande uit een aantal van 8 volwassenen.
2.10 De voorzieningenrechter overweegt verder dat er weliswaar door de bewoners van [adres] een wettelijk voorschrift is overtreden door het gebruik en de inrichting van dit terrein, hetgeen in het algemeen gesproken inhoudt dat het verantwoordelijk bestuursorgaan in dat geval handhavend op dient te treden, maar op dat uitgangspunt van een verplichte handhaving van overheidswege geldt, zoals bij 2.7 reeds is overwogen, in ieder geval een uitzondering als handhaving, afgezet tegen de belangen die worden gediend met handhaving op korte termijn, onevenredig zware consequenties heeft voor degenen die zijn aangeschreven het al geruime tijd bestaande gebruik voor onder meer woondoeleinden op zeer korte termijn te staken. In dit geval is, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, voldoende komen vast te staan dat er bij uitvoering van de aanschrijving, vanwege de zeer korte begunstigingstermijn afgezet tegen de woonbelangen van verzoekers, sprake is van onevenredig zware consequenties voor de aangeschreven bewoners. Deze zware consequenties, die het gevolg zijn van uitvoering van de aanschrijving, worden in onvoldoende mate gerechtvaardigd door de belangen die verweerder gesteld heeft te dienen met een ontruiming van het terrein binnen de gehanteerde zeer korte termijn.
2.11 Dat onevenredig effect brengt de voorzieningenrechter er toe de aanschrijving, waartegen door een aantal bewoners formeel bezwaar is aangetekend, te schorsen tot zes weken nadat verweerder de beslissing op dat bezwaar bekend heeft gemaakt. Ter zitting bleek dat deze beslissing volgende week wordt verwacht. Het feit dat het festival Dance Valley komend weekend in de directe omgeving wordt georganiseerd, zoals namens verweerder is gesteld, acht de voorzieningenrechter geen overtuigend argument om anders te oordelen.
2.12 Uit het voorgaande volgt dat gelet op de betrokken belangen, onverwijlde spoed het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Het verzoek daartoe zal derhalve op de hierna vermelde wijze worden toegewezen.
2.13 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoekers toe;
3.2 schorst het bestreden besluit van 6 juli 2006 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op het daartegen gerichte bezwaarschrift;
3.3 veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten, tot een bedrag van € 644,- te betalen door de Staat der Nederlanden;
3.4 gelast de Staat der Nederlanden het door verzoekers betaalde griffierecht van € 141, - aan hen te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.F.W. Brouwer, voorzieningenrechter, en op 12 juli 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.