ECLI:NL:RBHAA:2006:AY4894

Rechtbank Haarlem

Datum uitspraak
29 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-4748
Instantie
Rechtbank Haarlem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Guinau
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor uitbreiding tandartsenpraktijk in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Haarlem op 29 juni 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot de uitbreiding van een tandartsenpraktijk. De vergunninghouder had op 24 maart 2006 een vrijstelling en bouwvergunning aangevraagd voor de uitbreiding van de praktijk, gelegen op een perceel dat volgens het bestemmingsplan was bestemd voor 'bijzondere doeleinden I'. De verzoekers, bewoners van de nabijgelegen percelen, maakten bezwaar tegen deze vergunning, omdat zij vreesden voor een negatieve impact op hun woonomgeving en privacy.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de ruimtelijke onderbouwing van de vergunninghouder voldoende was en dat de inbreuk op de bestaande situatie niet groot was. De rechter oordeelde dat de belangen van de vergunninghouder in dit geval zwaarder wogen dan die van de verzoekers. De voorzieningenrechter wees erop dat de uitbreiding noodzakelijk was voor een goede bedrijfsvoering van de tandartsenpraktijk en dat de vergunninghouder voldoende rekening had gehouden met de belangen van de verzoekers.

De rechter concludeerde dat er geen grond was om te oordelen dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldeed aan de eisen en dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van een goede afweging van belangen in het bestuursrecht, vooral wanneer het gaat om ruimtelijke ordening en de ontwikkeling van zorgvoorzieningen in een gebied.

Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06 - 4748
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juni 2006
in de zaak van:
[verzoekers],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
gemachtigde: mr. H.J.M. van Schie, advocaat te Schiphol-Rijk,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van Edam-Volendam,
verweerder,
derde partij,
[vergunninghouder],
gevestigd te [plaats]
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2006, heeft verweerder aan de [vergunninghouder] vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning verleend voor de bouw en uitbreiding van een tandartsenpraktijk op het perceel [adres].
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 26 april 2006, aangevuld bij brief van 23 mei 2006, bezwaar gemaakt. Bij brief van 2 juni 2006 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 28 juni 2006, alwaar verzoekers in persoon zijn verschenen bijgestaan door hun gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door Th.H.M. Silven, werkzaam bij de gemeente Edam-Volendam. Tevens zijn verschenen namens vergunninghoudster, mr. I.J. Verbaan, juridisch adviseur DAS-Rechtsbijstand, [A], maat in de tandartsenpraktijk, [B], bouwkundig adviseur en [C], architect.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard.
2.2 Het bouwplan betreft de uitbreiding van de reeds bestaande tandartsenpraktijk aan [adres], met een aanbouw bestaande uit twee bouwlagen. Ten behoeve van de uitbreiding wordt het aan de huidige tandartsenpraktijk grenzende perceel geheel bebouwd. De vloeroppervlakte van de tandartsenpraktijk wordt als gevolg van het bouwplan verdubbeld. Het bouwplan grenst direct aan het perceel van [verzoeker 1]. [Verzoeker 2] wordt geconfronteerd met nieuwbouw enkele meters naast zijn woning en fysiotherapiepraktijk.
2.3 Op de plankaart van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Katham" is de grond aangewezen voor "bijzondere doeleinden I". Ingevolge artikel 8 van de bij dit plan behorende voorschriften zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor scholen en verenigingsgebouwen met de daarbij behorende gebouwen en terreinen, andere bouwwerken en andere werken, met dien verstande dat:
a. de gebouwen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsoppervlakken;
b. de bebouwde oppervlakte van de bebouwingsoppervlakken niet meer mag bedragen dan op de kaart in de respectievelijke bebouwingsoppervlakken is aangegeven;
c. de goothoogte van de gebouwen niet meer mag bedragen dan op de kaart in de respectievelijke bebouwingsoppervlakken is aangegeven en de hoogte niet meer dan 14.00 meter;
d. de hoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 2.00 meter.
2.4 Niet in geschil is - en ook de voorzieningenrechter gaat er voorshands van uit - dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Teneinde de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen heeft verweerder vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, WRO verleend.
2.5 Ingevolge artikel 19, tweede lid, WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het eerste lid van dit artikel, voor zover hier van belang, kan vrijstelling van het geldende bestemmingsplan worden verleend mits het betrokken project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Onder goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.6 Verweerder heeft de vrijstelling onderbouwd met een ruimtelijke onderbouwing d.d. maart 2005 afkomstig van Diepenmaat stedenbouwkundig ontwerp en advies. In deze ruimtelijke onderbouwing heeft verweerder zich - kort zakelijk weergegeven en voor zover relevant - op het standpunt gesteld dat het bouwplan in lijn is met het ruimtelijke beleid van de provincie en het rijk, met name op het punt van de algemene wens tot verdichting en bundeling en dat het bouwplan past binnen de gemeentelijke "Structuurvisie Gemeente Edam-Volendam 2000-2010". In voornoemde structuurvisie wordt onder meer het waarborgen van een duurzaam leefbare woon- en werk- en recreatiegemeente genoemd als centraal uitgangspunt. Verweerder gaat er vanuit dat de aanwezigheid van noodzakelijke voorzieningen in de zorgsector, waaronder ook tandartsvoorzieningen, als vanzelfsprekendheid moeten worden beschouwd. Voorts stelt verweerder zich in de ruimtelijke onderbouwing op het standpunt dat het bouwplan qua volume goed past in de omgeving en dat de extra beschaduwing welke als gevolg van de nieuwbouw ontstaat gering is.
2.7 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in het gebied waarin het bouwplan is gelegen sprake is van een vermenging van woonfuncties, medische- en zorgfuncties met in de directe nabijheid sportfuncties (voetbalstadion FC Volendam en sporthal). Het vigerende bestemmingsplan laat, gelet op de ter plaatse vigerende bestemming "bijzondere doeleinden I", uitsluitend scholen en verenigingsgebouwen toe. Van dergelijke voorzieningen is in het gebied geen sprake meer. De aanwezige woningen en medische voorzieningen zijn allemaal met gebruikmaking van artikel 19 WRO gerealiseerd. De praktijk van vergunninghoudster is ook op deze wijze in 1994 ter plaatse gevestigd. Het perceel waarop nu de bestreden uitbreiding is geprojecteerd is, aldus verweerder, de laatste bouwmogelijkheid in dat betreffende gebied.
2.8 Verzoekers bestrijden dat sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing. Zij voeren daartoe aan dat omdat het vigerende bestemmingsplan niet meer actueel is, verweerder aan de andere invulling van het gebied een adequate ruimtelijke visie ten grondslag had dienen te leggen, hetgeen is nagelaten. Verzoekers stellen dat de ruimtelijke onderbouwing van verweerder evenmin een dergelijke visie bevat. Verzoekers betogen dat nu verweerder zijn medewerking heeft verleend aan woningbouw in het betreffende gebied, de woonkwaliteit aldaar beschermd dient te worden. Het betreffende bouwplan past volgens verzoekers echter niet in de recente ontwikkeling van het gebied.
2.9 Naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dienen aan de ruimtelijke onderbouwing zwaardere eisen te worden gesteld naarmate de ingreep op de bestaande (planologische) situatie ernstiger is. Beoordeeld dient derhalve te worden in welke mate het realiseren van het bouwplan waarvoor met vrijstelling bouwvergunning is verleend een afwijking vormt van hetgeen reeds op grond van het vigerende bestemmingsplan was toegestaan.
2.10 Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de inbreuk van het bestreden bouwplan op de bestaande situatie niet groot. De voorzieningenrechter overweegt daartoe allereerst dat het ter plaatse toegestane gebruik - ten behoeve van scholen en verenigingsgebouwen - naar zijn aard niet op noemenswaardige wijze afwijkt van het voorgestane gebruik als tandartspraktijk. De bouwhoogte van het bouwplan van 7.00 meter blijft verder ook ruim onder de op grond van de vigerende planvoorschriften geldende maximale bouwhoogte van 14.00 meter. Alhoewel het bouwplan het toegelaten bebouwingsoppervlak overschrijdt dient dit aspect naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gerelativeerd te worden. De voorzieningenrechter neemt hierbij de planologisch ontwikkelingen van het desbetreffende gebied in overweging, te weten de ontwikkeling die vanaf het eind van de jaren '80 ertoe heeft geleid dat er ter plaatse een ruimtelijke situatie is ontstaan van functies met een sterk gemengd karakter. De praktijk van vergunninghoudster past daarin. Daarbij betreft het bouwplan een uitbreiding van een reeds in 1994 ter plaatse gevestigde voorziening en niet de vestiging van een nieuwe voorziening.
2.11 De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing, gelet op de mate van inbreuk, niet voldoet aan de daaraan gesteld eisen. Het is een te ver gaande eis om, zoals door verzoekers wordt gevraagd, bij de huidige stand van de ontwikkelingen van het desbetreffende gebied, van verweerder thans nog te vergen een visie op te stellen over de ontwikkeling van dat gebied. Verweerder mocht naar voorlopig oordeel deze ruimtelijke onderbouwing dan ook ten grondslag leggen aan het bestreden besluit.
2.12 Verzoekers betogen voorts dat het bouwplan zeer volumineus is en een belangrijke inbreuk maakt op de privacy en kwaliteit van de woonomgeving van verzoekers.
2.13 Niet ontkend kan worden dat het bouwplan, met twee bouwlagen en een vloeroppervlak van ca. 400 m², voorziet in een forse uitbreiding van het volume van de tandartsenpraktijk. Gelet op de stukken en gelet op de toelichting van [A] ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat de bouw in belangrijke mate is ingegeven door de noodzaak om te voldoen aan de huidige eisen die aan een gebouw als de onderhavige tandartsenpraktijk worden gesteld om een goede bedrijfsvoering mogelijk te maken. Zo worden in de uitbreiding onder meer gerealiseerd een lift, een kleedkamer, een kolfkamer, een implantologiekamer en wordt voorzien in de huisvesting van de orthodontist die nu is gehuisvest in portocabins op de parkeerplaats voor de praktijk. Voor zover de ruimte die ontstaat als gevolg van de uitbreiding perspectief biedt op uitbreiding, heeft vergunninghoudster voldoende aannemelijk gemaakt dat diens intentie uitsluitend gericht is op het kunnen opvangen van de autonome groei en de ontwikkelingen in het vak en niet gestreefd wordt naar een klantenbestand buiten de directe omgeving.
Uit de toelichting ter zitting is voorts naar voren gekomen dat vergunninghoudster bij het opstellen van de bouwplannen - door het weglaten van ramen in de achtergevel en door afschuining van het dak - in voldoende mate rekening heeft gehouden met de belangen van [verzoeker 1]. Ten aanzien van [verzoeker 2] overweegt de voorzieningenrechter dat toen deze in 2003 ter plaatse ging wonen, bij hem bekend was dat vergunninghouder uitbreidingsplannen had.
2.14 Gelet op het vorenstaande mocht verweerder, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, de belangen van vergunninghoudster in redelijkheid laten prevaleren boven de belangen van verzoekers. De door verzoekers aangevoerde alternatieven, te weten het beperken van de uitbouw tot één bouwlaag en het aanpassen van de rooilijn, kunnen bij de belangenafweging geen rol spelen omdat de bouwaanvraag in deze uitgangspunt is. De voorzieningenrechter merkt wel op er nota van te hebben genomen dat vergunninghoudster ter zitting heeft aangegeven bereid te zijn mee te denken met [verzoeker 2] aan een oplossing voor diens knelpunt met betrekking tot het dakterras.
2.15 De voorzieningenrechter overweegt tot slot dat voor het voorlopig oordeel dat verweerder in strijd met artikel 2:4 Awb heeft gehandeld voorshands geen grond bestaat. Anders dan verzoekers menen geeft de omstandigheid dat verweerders gemeente de grond waarop het bouwplan is geprojecteerd heeft verkocht aan vergunninghoudster, in het onderhavige geval geen blijk van vooringenomenheid ten aanzien van de hier bestreden besluitvorming.
2.16 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen.
2.17 Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Guinau, voorzieningenrechter, en op 29 juni 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier.
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.